Migratie – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Mon, 24 Jun 2024 09:41:35 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Migratie – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Moet de vluchtelingenstatus worden toegekend aan een vrouw die zich vereenzelvigt met de fundamentele waarde van gendergelijkheid en hier in haar thuisland om vervolgd kan worden? https://europadecentraal.nl/eurrest/moet-de-vluchtelingenstatus-worden-toegekend-aan-een-vrouw-die-zich-vereenzelvigt-met-de-fundamentele-waarde-van-gendergelijkheid-en-hier-in-haar-thuisland-om-vervolgd-kan-worden/ Mon, 24 Jun 2024 09:41:35 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=eurrest&p=101335 Introductie

Als een asielzoeker lange tijd in Nederland verblijft is het niet ongebruikelijk dat hij of zij Nederlandse normen en waarden overneemt, zeker als het gaat om kinderen die in Nederland naar school gaan. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn de normen omtrent gendergelijkheid die zich bijvoorbeeld uiten in keuzevrijheid van vrouwen wat betreft opleiding, werk en huwelijk. Als een asielzoeker zich hier daadwerkelijk mee vereenzelvigt kan de terugkeer naar diens thuisland grote gevolgen hebben.

In zaak C-646/21 oordeelt het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) dan ook dat als een vrouw zich vereenzelvigd heeft met de ‘westerse normen’ omtrent gendergelijkheid en dit bij terugkeer kan leiden tot vervolging in haar thuisland, haar de vluchtelingenstatus verleend moet worden.  

Zaak

HvJ EU 11 juni 2024,  C-646/21, K en L tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Beleidsdossier en thematiek

Asiel

Migratie

Feiten en prejudiciële vragen

K en L zijn zussen met de Iraakse nationaliteit die sinds hun respectievelijk twaalfde en tiende levensjaar in Nederland wonen. Hun ouders hebben voor henzelf en K en L asielaanvragen ingediend, deze zijn in 2017 afgewezen. K en L hebben in 2019 hun eigen aanvullende asielverzoeken ingediend die op 21 december 2020 ongegrond zijn verklaard. Dit besluit vechten zij aan voor de rechtbank Den Haag, de verwijzende rechter in deze zaak.

K en L stellen dat zij door hun langdurige verblijf in Nederland zijn ‘verwesterd’. Hierdoor menen zij dat zij als jonge vrouwen dezelfde rechten moeten hebben als mannen en bijvoorbeeld dus zelf keuzes moeten kunnen maken over hun bestaan en hun toekomst. Zij vrezen dat zij in het geval van terugkeer naar Irak zullen worden vervolgd vanwege hun ‘verwesterde’ normen en waarden die deel uitmaken van hun identiteit. Zij stellen hierom dat zij behoren tot een ‘specifieke sociale groep’ in de zin van artikel 10 lid 1 sub d Richtlijn 2011/95, hetgeen een grond voor vluchtelingenstatus kan betreffen.

De verwijzende rechter stelt hierom de volgende vraag aan het Hof van Justitie van de EU:

‘Moeten artikel 10 lid 1 sub d en lid 2 van Richtlijn 2011/95 zo worden uitgelegd dat vrouwen die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij zich tijdens hun verblijf in een lidstaat daadwerkelijk zijn gaan vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen, kunnen worden geacht te behoren tot een ‘specifieke sociale groep’ wat een ‘grond van vervolging’ vormt die tot verlening van de vluchtelingenstatus kan leiden?’

Beantwoording van de vragen

Artikel 10 lid 1 en 2 van richtlijn 2011/95 sommen de gronden van vervolging op die tot verlening van vluchtelingenstatus kunnen leiden krachtens artikel 2(d) van deze richtlijn. Eén van deze vervolgingsgronden is, zoals genoemd in artikel 10(1d), het behoren tot een bepaalde sociale groep. Het Hof begint de beantwoording van de vraag met het uiteenzetten van de twee cumulatieve criteria waaraan hiervoor moet worden voldaan.

Ten eerste moeten de personen die tot de ‘specifieke sociale groep’ behoren voldoen aan ten minste een van de volgende drie identificatiekenmerken: een ‘aangeboren kenmerk’, en ‘gemeenschappelijke achtergrond die niet kan worden gewijzigd’ of een ‘kenmerk of geloof dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven’. Ten tweede moet die groep in het land van oorsprong een eigen identiteit hebben, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd (r.o. 40; C-621/21 r.o. 40). Hierbij moet rekening gehouden worden met genderaspecten zoals genderidentiteit.

Wat betreft de eerste voorwaarde heeft het Hof eerder geoordeeld dat het feit dat iemand een vrouw is een aangeboren kenmerk is, en dat dus aan deze voorwaarde is voldaan (C-621/21 r.o. 49). Daarnaast is het feit dat een vrouw zich vereenzelvigt met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen een keuze die bepalend is voor haar identiteit. Dit kan daarom worden beschouwd als een ‘kenmerk of geloof dat voor de identiteit of morele integriteit van de betrokkene fundamenteel is’. (r.o. 44; zie ook de conclusie van de Advocaat Generaal r.o. 34). De vereenzelviging is gebaseerd op het daadwerkelijk geloven in gendergelijkheid, wat inhoudt dat zij in haar dagelijks leven het voordeel van deze gelijkheid wil genieten (zie hiervoor r.o. 37 en 44).

Aan de tweede voorwaarde wordt voldaan door vrouwen die een bijkomend gemeenschappelijk kenmerk delen, zoals het zich vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen, wanneer de sociale, morele of juridische normen die in hun land van herkomst gelden tot gevolg hebben dat deze vrouwen vanwege dit kenmerk als afwijkend worden beschouwd (r.o. 49). Het is aan de lidstaat zelf om te bepalen welke omgeving relevant is voor deze beoordeling. Dit kan zowel het gehele land van herkomst zijn als de directe lokale omgeving van de betrokken vrouwen.

Het Hof stelt dat het in het onderhavige geval aan de verwijzende rechter is om te onderzoeken of de verzoeksters zich daadwerkelijk vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en of zij daardoor in hun land van herkomst in hun directe omgeving als afwijkend zullen worden beschouwd. Als dit het geval is behoren verzoeksters K en L inderdaad tot een ‘bepaalde sociale groep’ wat een grond van vervolging kan vormen die tot de verlening van de vluchtelingenstatus kan leiden (r.o 63 en 64).

Decentrale relevantie

Het antwoord van het Hof op deze vraag kan gevolgen hebben voor de behandeling van aanvragen voor een vluchtelingstatus door vrouwen. Als de betreffende vrouw zich inderdaad vereenzelvigd met de ‘westerse normen’ omtrent gendergelijkheid en dit kan leiden tot vervolging in haar thuisland kan zij aanspraak maken op deze status. Het gevolg hiervan is dat zij niet zo maar uitgezet kan worden, ook niet als het land van herkomst in principe als ‘veilig’ bestempeld is.

Indien een vrouw op deze grond een vluchtelingenstatus toegekend krijgt mag zij niet worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Daarnaast gelden voor haar alle rechten die op mensen met het recht op internationale bescherming van toepassing zijn. Voor decentrale overheden betekent dit mogelijk ook dat zij er voor moeten zorgen dat de vluchteling onderdak en toegang tot de arbeidsmarkt hebben en de nodige sociale voorzieningen ontvangen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om sociale bijstand, gezondheidszorg, onderwijs en integratievoorzieningen (artikel 26-34 Richtlijn 2011/95).

Bron

HvJ EU 11 juni 2024,  C-646/21, K en L tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Meer informatie

HvJ EU 13 Juli 2023, Conclusie van Advocaat Generaal Collins, C-646/21, K en L tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Asiel, Kenniscentrum Europa Decentraal

Opvang en huisvesting, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Migratie en Asielpact officieel aangenomen https://europadecentraal.nl/nieuws/migratie-en-asielpact-officieel-aangenomen/ Mon, 27 May 2024 09:04:46 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100755 Op 14 mei 2024 heeft de Raad van de Europese Unie het nieuwe Migratie en Asielpact officieel aangenomen. Het Pact bestaat uit tien wetgevingsbesluiten die samen de hervorming van het Europese migratie en asielbeleid moeten bewerkstelligen. Maar wat betekent dit nu voor decentrale overheden?

Migratie en asielpact

Het eerste Commissievoorstel voor het Migratie en Asielpact stamt al uit 2016. Na jaren aan onderhandelingen is het nu officieel door de Raad en het Parlement aangenomen, al ging dit gepaard met veel kritiek, voornamelijk uit het maatschappelijk middenveld.  Zo waarschuwen onder andere VluchtelingenWerk Nederland en Amnesty International dat het pact tot vele mensenrechtenschendingen zal leiden.

De hervorming van het asielstelsel die het Pact moet bewerkstelligen bestaat uit drie takken. Het gaat hierbij om het goed beheer van aankomsten, het vormen van efficiënte en uniforme asielprocedures en de eerlijke lastenverdeling tussen de lidstaten. Het pact bestaat uit tien verschillende wetgevingsbesluiten die elk een deel van de hervorming van het migratie- en asielbeleid behandelen. Voor Nederlandse gemeenten is met name de volgende wetgeving van belang:

Het migratie en asielpact richt zich voornamelijk op strengere grenscontrole aan de buitengrenzen van de EU, snellere asielprocedures, striktere regels voor terugkeer, en het beperken van asielzoekers die binnen de EU doorreizen, behalve bij georganiseerde herplaatsing.

Wat betekent dit voor gemeenten?

Een groot deel van de hervorming van het EU migratie en asielbeleid heeft geen directe invloed op decentrale overheden. Er zijn echter een aantal veranderingen die voor gemeenten wel van belang  zijn, omdat zij asielzoekers moeten opvangen en huisvesten tijdens en na de asielprocedure.

Ten eerste kan het Migratie en Asielpact invloed hebben op de instroom van asielzoekers in Nederland. De strengere screening aan de buitengrenzen moet er voor zorgen dat minder asielzoekers de EU binnen komen. Dit zou daarmee ook leiden tot een lager aantal opvangplekken waar Nederland voor moet zorgen. Het aantal asielzoekers dat naar Nederland wordt herplaatst, zal waarschijnlijk laag blijven vanwege het karakter van het solidariteitsmechanisme als crisismechanisme en de optie voor financiële steun op afstand in plaats van opvang. Het vereenvoudigen van asiel- en terugkeerprocedures moet ervoor zorgen dat opvang korter duurt.

Ook de herschikking van de Richtlijn 2013/33/EU inzake opvangsnormen is van belang voor gemeenten. Hierin zijn namelijk een aantal belangrijke veranderingen opgenomen ten aanzien van de opvang van asielzoekers. Zo wordt het beperken van de bewegingsvrijheid vergemakkelijkt door de mogelijkheden tot het vaststellen van een onderduikrisicio (artikel 9) uit te breiden. Daarnaast worden de sociale zekerheidsnormen voor asielzoekers verhoogd. Zo moet toegang tot de arbeidsmarkt na maximaal zes maanden verleend worden, waar dit eerder na maximaal negen maanden was (artikel 17). Ook de eisen die gesteld worden aan de beschikbare gezondheidszorg, juridische dienstverlening en onderwijs zijn verhoogd.

Lidstaten hebben twee jaar om de nieuwe verordeningen en richtlijnen te implementeren in de nationale wetgeving. De exacte invulling van het nieuwe migratie- en asielbeleid in Nederland wordt dan ook nader bepaald.

Bron

Raad keurt EU-migratie- en asielpact goed, Raad van de Europese Unie

Meer informatie

Wat betekenen de afspraken van de EU over de herplaatsing van asielzoekers voor onze gemeente?, Kenniscentrum Europa Decentraal

Asiel, Kenniscentrum Europa Decentraal

Huisvesting, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Hoe zit het nu met het verblijfsrecht van derdelanders die gevlucht zijn uit Oekraïne? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-zit-het-nu-met-het-verblijfsrecht-van-derdelanders-die-gevlucht-zijn-uit-oekraine/ Thu, 02 May 2024 11:04:41 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=100499 Antwoord in het kort:

In een uitspraak van 25 april 2024 heeft de Raad van State prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. In afwachting van de beantwoording van die vragen, geniet de groep ontheemden die op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne verbleven dezelfde rechten die andere ontheemden kunnen ontlenen aan de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Zij behouden tot die tijd dan ook hun verblijfsrecht in Nederland.

De Richtlijn Tijdelijke Bescherming

Wanneer er sprake is van een dreiging waardoor er een grote toestroom ontstaat van vluchtelingen uit een bepaald gebied naar de Europese Unie, dan kan de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (RTB)) worden geactiveerd om opvang van deze vluchtelingen te vergemakkelijken. Na de Russische inval in Oekraïne is de RTB in werking getreden voor vluchtelingen uit Oekraïne. Op basis van deze Richtlijn hebben vluchtelingen recht op onderdak, leefgeld, onderwijs en medische en sociale hulp in de gehele EU. In Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit 2000. Voor de meeste mensen die uit Oekraïne zijn gevlucht geldt de bescherming in principe tot 4 maart 2025. Voor een beperkte groep geldt echter dat Nederland ervoor heeft gekozen om hen facultatief rechten de rechten toe te kennen uit de RTB.

Recht op bescherming derdelanders

Naast Oekraïners zijn er namelijk ook vluchtelingen die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning rechtmatig in Oekraïne verbleven en vervolgens naar landen in de EU zijn gevlucht. Dit zijn de zogenaamde ‘derdelanders met een tijdelijke verblijfsstatus’. Ook deze groep heeft op basis van de RTB recht op bescherming in de EU. De bescherming van derdelanders is gebaseerd op een facultatieve bepaling in de RTB (artikel 2 lid 2 van Uitvoeringsbesluit 2022/382). Dit houdt in dat lidstaten zelf mogen beslissen of dit artikel wordt toegepast, en daarmee of de Richtlijn van toepassing is op deze groep vluchtelingen. Op 30 maart 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat deze bepaling in eerste instantie van toepassing was en in Nederland de groep derdelanders met een tijdelijke verblijfsstatus dus bescherming kreeg. Bedoeling was om deze bescherming te laten gelden tot 4 maart 2023; deze is vervolgens verlengd tot 4 september 2023.

Onduidelijkheid en lopende procedures

Na deze verlenging is onduidelijkheid ontstaan over het moment waarop de tijdelijke bescherming van derdelanders die een tijdelijke verblijfstatus in Oekraïne hadden in Nederland is geëindigd en wat er vervolgens met deze groep derdelanders moet gebeuren. Volgens een uitspraak van de Raad van State (uitspraak van 17 januari 2024) is het recht op bescherming van deze groep derdelanders van rechtswege geëindigd op 4 maart 2024. Dit is de datum waarop de staatssecretaris wijst in enkele zogenoemde terugkeerbesluiten van 7 februari 2024. Enkele rechtbanken hebben dat oordeel daarna gevolgd in procedures die derdelanders met een tijdelijke verblijfsstatus tegen hun uitzetting hebben aangespannen. Twee zittingsplaatsen hebben dat oordeel van de Raad van state echter niet gevolgd en één zittingsplaats heeft het besluit van de staatssecretaris om van 7 februari 2024 vernietigd wegen motiveringsgebreken. De zittingsplaats Amsterdam heeft in een lopende zaak  prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). In een verwijzingsuitspraak van 25 april 2024 heeft ook de Raad van State nu ook prejudiciële vragen gesteld aan het Hof, met het verzoek om die vragen met spoed te behandelen. Wat geldt er in de tussentijd nu voor de derdelanders die een tijdelijke verblijfstatus in Oekraïne hadden?

In een Kamerbrief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (brief van 25 april 2024) is nu bepaald dat de gehele groep derdelanders die een tijdelijke verblijfstatus in Oekraïne hadden dezelfde rechten blijven hebben die onder de RTB gelden voor andere ontheemden die onder de RTB vallen.

Meer informatie

ABRvS, uitspraak van 17 januari 2024, Raad van State

ABRvS, uitspraak van 25 april 2024, Raad van State

Kamerbrief van 25 april 2024, Tweede Kamer

Beëindiging recht op tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Kan een lidstaat de bijstandsaanvraag van een ouder met afgeleid verblijfsrecht afwijzen omdat die daarmee een onredelijke belasting van het sociale stelsel zou vormen? https://europadecentraal.nl/eurrest/eurrest-kan-een-lidstaat-de-bijstandsaanvraag-van-een-ouder-met-afgeleid-verblijfsrecht-afwijzen-op-basis-van-onredelijke-belasting/ Fri, 16 Feb 2024 16:05:38 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=eurrest&p=99239

Introductie

Een EU-burger woont en werkt in een andere EU-lidstaat en draagt zorg voor een inwonende ouder. Die ouder heeft, indien en zolang hij of zij afhankelijk (ten laste) is van het kind, een afgeleid verblijfsrecht in het ontvangende land. Dit is vastgelegd in artikel 7 lid 1d Richtlijn 2004/38. Wanneer de ouder een bijstandsuitkering aanvraagt, zou deze niet langer afhankelijk zijn van het kind en daarmee, op grond van de Richtlijn, diens verblijfsrecht verliezen.

In zaak C-488/21 oordeelt het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) echter dat het weigeren van de bijstandsuitkering aan een afhankelijke ouder een schending is van het recht op gelijke behandeling van werknemers met betrekking tot de toekenning van sociale voordelen (artikel 45 lid 2 VWEU). Het toekennen van een bijstandsuitkering doet volgens het Hof geen afbreuk aan het afgeleide verblijfsrecht van een afhankelijke ouder.

Zaak

HvJ EU 21 December 2023, C‑488/21, GV tegen Chief Appeals Officer, Social Welfare Appeals Office, The Minister for Employment Affairs and Social Protection, Ierland, The Attorney General, ECLI:EU:C:2023:1013

Beleidsdossier en thematiek

Vrij verkeer van werknemers

EU-burgerschap

Feiten

Een Roemeens staatsburger met initialen ‘AC’ verblijft en werkt in Ierland en is intussen genaturaliseerd tot Iers staatsburger, met behoud van de Roemeense nationaliteit. Haar moeder, met initialen ‘GV’, verblijft bij haar dochter in Ierland en is financieel afhankelijk van haar dochter. Vanwege een verslechtering van haar gezondheid heeft GV een aanvraag voor een invaliditeitsuitkering ingediend in Ierland.

GV maakt hierbij gebruik van een afgeleid verblijfsrecht zoals gedefinieerd in artikel 7 van Richtlijn 2004/38. Dit houdt in dat zij, als afhankelijke bloedverwant, haar verblijfsrecht ontleent aan de rechten van haar dochter als werkende EU-migrant die genaturaliseerd is tot Iers staatsburger. Zodra GV een bijstandsuitkering ontvangt, is ze echter niet meer afhankelijk van haar dochter en zou ze daardoor niet langer aan de voorwaarden van afgeleid verblijfsrecht voldoen. Door het toekennen van de uitkering zou GV, op basis van de Richtlijn, Ierland dan ook moeten verlaten.

De aanvraag voor een invalidenuitkering wordt afgewezen, waarna GV bezwaar indient. De ambtenaar die het bezwaar behandelt (de Appeals Officer) concludeert dat GV, als rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn met afhankelijkheid van een in Ierland werkzame EU-burger, wel recht heeft op verblijf maar niet op een bijstandsuitkering. Bij de hoofdambtenaar van dezelfde instantie wordt een verzoek om herziening van die beslissing ingediend. Deze bevestigt dat GV geen recht heeft op de invaliditeitsuitkering omdat ze, indien ze deze uitkering zou krijgen, volgens het Ierse recht een onredelijke belasting voor het nationale sociale bijstandsstelsel zou vormen, en daarmee niet langer het recht zou hebben om in Ierland te blijven.

Vervolgens tekent GV beroep aan tegen die beslissing bij het Ierse High Court. De conclusie van dit rechtscollege luidt dat het Ierse migratierecht niet verenigbaar is met Richtlijn 2004/38 voor zover daarbij het verblijfsrecht van iemand zoals GV, die familie is van een Iers staatsburger, afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene geen onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel van de staat. Volgens die rechter is het, wanneer vaststaat dat een familielid op het tijdstip van de hereniging met de betrokken EU-burger afhankelijk is van die burger, geen vereiste dat die persoon ook daarna ten laste blijft komen van deze EU-burger om het recht op verblijf in het gastland te behouden. De hoofdambtenaar tekent hoger beroep aan tegen die rechterlijke beslissing bij het Ierse Court of Appeal.

De verwijzende rechter stelt in die procedure de volgende vragen aan het Hof:

  1. ‘Geldt voor het afgeleide verblijfsrecht onder artikel 7(1d) richtlijn 2004/38 van een rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn van een burger van de Unie die werknemer is, de voorwaarde dat die bloedverwant afhankelijk blijft van de werknemer?’
  2. ‘Staat richtlijn 2004/38 eraan in de weg dat een gastland de toegang tot een bijstandsuitkering beperkt voor een familielid die een afgeleid verblijfsrecht geniet omdat toegang tot de uitkering zou betekenen dat er niet langer sprake is van afhankelijkheid?’
  3. ‘Staat richtlijn 2004/38 eraan in de weg dat een gastland de toegang tot een bijstandsuitkering beperkt voor een familielid van een burger van de Unie die werknemer is, welk familielid een afgeleid verblijfsrecht geniet omdat er sprake is van afhankelijkheid jegens die werknemer, op de grond dat die uitkering ertoe leidt dat het betreffende familielid een onredelijke belasting zal vormen voor het sociale bijstandsstelsel van de Staat?’

Beantwoording van de vragen door het Hof

Voordat het Hof aan de beantwoording van die vragen toekomt stelt het dat, gezien het feit dat AC genaturaliseerd is tot Iers staatsburger, Richtlijn 2004/38 niet langer van toepassing is. Deze Richtlijn betreft namelijk enkel de rechten van een EU-burger die verblijft in een lidstaat waarvan diegene geen staatsburger is. Aangezien AC Iers staatsburger is, zal de zaak dan ook behandeld moeten worden op basis van de artikelen 21 (rechten van EU-burgers) en, met name, 45 VWEU (vrij verkeer van werknemers). Het Hof benadrukt wel dat voor het nuttig effect van artikel 45 VWEU het principe van afgeleid verblijfsrecht voor familieleden ook van toepassing is in het kader van die bepaling. De voorwaarden voor het toekennen van het afgeleide verblijfsrecht mogen niet strenger zijn dan in Richtlijn 2004/38.

Het Hof buigt zich hierna over de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht en de daaraan gerelateerde mogelijkheden voor het toekennen van een bijstandsuitkering. Voor het afgeleide verblijfsrecht zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2004/38 moet de ‘begunstigde’, in dit geval GV, afhankelijk zijn van een werknemer die EU-burger is, in dit geval AC. Ten tijde van de aanvraag van de bijstandsuitkering was dit het geval, aangezien GV destijds volledig ten laste kwam van haar kind. Echter, zodra ze een uitkering zou krijgen zou ze niet langer ten laste komen van AC, maar van de Ierse staat. Hiermee zou ze dus niet langer voldoen aan de ‘afhankelijkheidsvoorwaarde’ voor een afgeleid verblijfsrecht.

Het Hof gaat echter verder in haar behandeling van de vragen dan alleen de voorwaarden voor de toepassing van artikel 7 van Richtlijn 2004/38. Artikel 45 VWEU bepaalt namelijk dat er niet gediscrimineerd mag worden op basis van de nationaliteit van EU-werknemers. Dit betekent onder andere dat sociale voordelen op gelijke wijze moeten worden toegekend aan alle werknemers die EU-burger zijn, ongeacht hun nationaliteit. Als GV geen aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering zou ze ten laste blijven van AC, terwijl dit voor een van oorsprong Ierse staatsburger niet het geval zou zijn. Het Hof stelt daarom dat de weigering om een uitkering toe kennen aan GV, discriminatie is van AC op basis van haar Roemeense achtergrond, hetgeen een schending is van haar recht op gelijke behandeling onder artikel 45 VWEU (zie ook: punt 106 van de Conclusie van de advocaat-generaal).

Het Hof concludeert dat de bijstandsuitkering van GV niet geweigerd mag worden, omdat dit de rechten van AC als werknemer en als EU-burger schendt.

Decentrale relevantie

Iemands recht op een bijstandsuitkering en andere mogelijke bijstand (WMO, Jeugdhulp) wordt in Nederland door de gemeenten beoordeeld. Op basis van dit arrest is het niet mogelijk om een bijstandsuitkering, of andere vormen van bijstand, te weigeren aan iemand met een afgeleid verblijfsrecht indien de gelieerde EU-werknemer gebruik maakt van diens rechten omtrent vrij verkeer van werknemers. Concreet houdt dit in dat gemeenten de uitkeringsaanvraag van een afhankelijke bloedverwant in oplopende lijn, veelal een ouder, van een werknemer die EU-burger is niet mogen afwijzen op basis van de ‘afhankelijkheidsvoorwaarde’ voor diens verblijfsrecht.

Meer informatie

Zaak C-488/21, Hof van Justititie van de Europese Unie.

Migratie, Kenniscentrum Europa Decentraal.

]]>
Beëindiging recht op tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne https://europadecentraal.nl/beeindiging-recht-op-tijdelijke-bescherming-van-derdelanders-uit-oekraine/ Wed, 24 Jan 2024 10:18:05 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=98842 De tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne eindigt op 4 maart 2024. Dit heeft de Raad van State geoordeeld op 17 januari 2024. Het gevolg is dat deze groep vluchtelingen uit Oekraïne vanaf dat moment geen recht heeft op verblijf in Nederland op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.

Recht op bescherming van derdelanders

Na de inval door Rusland zijn veel inwoners van Oekraïne gevlucht en op zoek gegaan naar een veilig onderkomen. Zo’n 100.000 Oekraïners hebben zich als vluchteling geregistreerd bij Nederlandse gemeenten, waar hen onderdak is geboden. Daarnaast hebben zo’n 3000 mensen zonder Oekraïense nationaliteit het land moeten ontvluchten, de zogenaamde ‘derdelanders’. Op basis van Richtlijn 2001/55/EG (Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB)) heeft ook deze groep mensen recht op opvang en bescherming in Nederland. Dit houdt in dat zij gebruik mogen maken van de opvang die beschikbaar is gesteld door gemeenten. Daarnaast hebben zij bijvoorbeeld recht op leefgeld en mogen ze hier werken.

De bescherming van derdelanders is gebaseerd op een facultatieve bepaling in de RTB (artikel 2(2) uitvoeringsbesluit 2022/382). Dit houdt in dat het aan de lidstaten is om te beslissen of dit artikel wordt toegepast, en daarmee of de Richtlijn van toepassing is op derdelanders.

Beëindiging van bescherming per 4 maart 2024

Door een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd de bescherming van deze groep derdelanders per 4 september 2023 beëindigd. Tegen dit besluit werd beroep aangetekend. In deze zaak werd op 17 januari 2024 het definitieve oordeel in hoger beroep bekendgemaakt. De Afdeling Bestuursrechtspraak stelt dat de RTB geen juridische basis biedt om de tijdelijke bescherming eerder stop te zetten dan in de Richtlijn is bepaald, indien de betreffende lidstaat de facultatieve bepaling heeft geactiveerd. De staatssecretaris was dus niet bevoegd om de bescherming per 4 september 2023 te beëindigen. Dit besluit daartoe is dan ook niet rechtsgeldig.

Desalniettemin oordeelt de rechter dat de tijdelijke bescherming van derdelanders wel eindigt op 4 maart 2024. Nederland is gebonden aan de in de RTB gestelde looptijd van de bescherming, inclusief de automatische verlengingen die in de Richtlijn zijn vastgelegd. De looptijd van de bescherming inclusief de automatische verlengingen eindigt op 4 maart 2024.

Intussen is er een nieuw Verlengingsbesluit genomen, waardoor de bescherming van Oekraïners op basis van de RTB tot 4 maart 2025 loopt. Deze verlenging is in Nederland echter niet van toepassing op derdelanders, maar alleen op vluchtelingen met een Oekraïense nationaliteit of permanente verblijfsvergunning. Waar de eerdere verlengingen automatisch verliepen en daarmee ook de toepassing van de facultatieve bepaling voor de bescherming van derdelanders werd verlengd, is dit niet het geval voor dit nieuwe besluit waarvoor directe toestemming van de lidstaten nodig was. Nederland heeft op 19 juli 2022 te kennen gegeven geen tijdelijke bescherming aan derdelanders meer te willen geven, waardoor het nieuwe Verlengingsbesluit voor Nederland dan ook niet van toepassing is op derdelanders.

Gevolgen van het vonnis

Met het oordeel van de Raad van State komt er een eind aan de onzekerheid over de bescherming van derdelanders in Nederland. Per 4 maart 2024 heeft deze groep geen recht meer op bescherming op basis van de RTB. Dit betekent dat zij ofwel een reguliere asielprocedure moeten doorlopen of het land zullen moeten verlaten. Voor vluchtelingen met een Oekraïense nationaliteit of permanente verblijfsvergunning blijft de RTB van kracht tot ten minste 4 maart 2025. Zij behouden daarmee hun recht op bescherming onder de RTB en hoeven geen aparte asielprocedure te volgen.

Bron

Uitspraak 202305663/1/V2, ECLI:NL:RVS:2024:32 -Uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 17 januari 2024

Meer informatie:

Voorlopig behoud van recht op opvang derdelanders uit Oekraïne –  Kenniscentrum Europa Decentraal

Commissievoorstel verlenging Richtlijn Tijdelijke Bescherming – Kenniscentrum Europa Decentraal

Raad akkoord met tijdelijke bescherming Oekraïners – Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Wat betekenen de afspraken van de EU over de herplaatsing van asielzoekers voor onze gemeente? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wat-betekenen-de-afspraken-van-de-eu-over-de-herplaatsing-van-asielzoekers-voor-onze-gemeente/ Wed, 13 Dec 2023 10:48:16 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=98469 Antwoord in het kort

Nieuwe plannen voor de herplaatsing van asielzoekers binnen de EU zijn onderweg. Het nieuwe migratie- en asielpact bestaat uit vijf beleidsvoorstellen die alle fases van het migratie- asielmanagement in de EU raken. Het doel van dit pact is de werklast en bekostiging van asiel- en migratiebeheer te herijken. Op 20 december hebben de Raad van de EU en het Europees Parlement hierover een politiek akkoord bereikt. Eén van de voorziene beleidsvoorstellen is het ‘solidariteitsmechanisme’, waarbij lidstaten ofwel asielzoekers van grenslanden overnemen, of een som geld betalen. Totdat het asiel- en migratiepact is aangenomen is er alleen sprake van een vrijwillig solidariteitsmechanisme.

Europees asielbeleid

Op basis van de Dublinverordening, die de opvang van immigranten in de Europese Unie regelt, moet een immigrant de asielprocedure afwachten in de lidstaat waar deze persoon het eerst aankwam. Als een immigrant doorreist en vervolgens in het tweede land van aankomst asiel aanvraagt, moet dat land de immigrant terugsturen naar het eerste land van aankomst. Vanwege de geografische ligging komen veruit de meeste vluchtelingen aan in Italië en Griekenland. Deze landen kampen met overbelasting, doordat immigranten niet zomaar mogen en kunnen doorreizen naar andere lidstaten.

Het nieuwe migratie en asielpact

Op 23 september 2020 heeft de Commissie het voorstel voor een nieuw migratie- en asielpact gepresenteerd. Dit pact bestaat uit een reeks voorstellen om de migratie- en asielregels van de EU te hervormen. Eén van de beoogde Verordeningen betreft een wijziging van het Dublinregime. Om de overbelasting van de grenslidstaten te verminderen worden onder de beoogde Verordening migranten op basis van een solidariteitsmechanisme verdeeld over de EU. Hierbij moeten 30000 herplaatsingen per jaar worden aangeboden door niet-grenslidstaten, waarbij een verdeelsleutel wordt gehanteerd op basis van bevolkingsgrote en bbp. Als een lidstaat niet bereid is het toegewezen aantal herplaatsingen aan te nemen betalen zij per niet-vervulde plaats een som geld aan het land van binnenkomst.

Stand van zaken

Na een lange tijd van onderhandelingen heeft de Raad op 8 juni 2023 een akkoord bereikt over onder andere de Verordening omtrent de herplaatsing van migranten. Op 20 december 2023 hebben ook de Raad en het Parlement hierover een politiek akkoord bereikt. Het is nu aan de vertegenwoordiging van de lidstaten (Coreper) om de technische details uit te werken, waarna het pact officieel zal worden aangenomen. Tot dat de Verordeningen officieel zijn aangenomen zal er geen sprake zijn van verplichte herplaatsing. Nederland heeft zich op 22 juni 2022 wel aangesloten bij het vrijwillige solidariteitsmechanisme. Tot februari 2023 zijn onder dit mechanisme 534 migranten herplaatst in de gehele EU.

Rol gemeenten bij opvang en huisvesting

Wanneer asielzoekers worden herplaatst naar Nederland, kunnen zij hier een asielaanvraag doen. Zij hebben tijdens de behandeling van de aanvraag, en wanneer zij wachten op huisvesting, recht op opvang. Gemeenten dienen, indien de (asiel)aanvraag is toegewezen en de asielzoekers een verblijfstatus hebben verkregen, te zorgen voor passende huisvesting voor de statushouders.

Wanneer de asielaanvraag wordt afgewezen, ontvangen asielzoekers een terugkeerbesluit. In de meeste gevallen zullen zij moeten terugkeren naar het land van herkomst. Zij kunnen nog wel in beroep tegen deze afwijzing. Hierop is de Europese Terugkeerrichtlijn van toepassing. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet. Hoeveel asielzoekers met een verblijfsvergunning concreet in een Nederlandse gemeente komen wonen, hangt af van het totaal aantal inwoners van een gemeente. Dit regelt de Huisvestingswet. De exacte aantallen per gemeente maakt de Rijksoverheid elke zes maanden bekend.

Meer informatie

Asiel – Kenniscentrum Europa Decentraal

Europees immigratiebeleid – Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Commissievoorstel verlenging Richtlijn Tijdelijke Bescherming https://europadecentraal.nl/nieuws/commissievoorstel-verlenging-richtlijn-tijdelijke-bescherming/ Mon, 02 Oct 2023 11:35:43 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=97427 De Europese Commissie heeft voorgesteld om de toepassing van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (hierna RTB) te verlengen tot in ieder geval 3 Maart 2025. Als dit voorstel wordt aangenomen behouden vluchtelingen uit Oekraïne ten minste tot die datum hun recht op opvang en bescherming in de EU.

Richtlijn Tijdelijke Bescherming

Wanneer er sprake is van een dreiging waardoor er een grote toestroom van vluchtelingen uit een bepaald gebied is kan de RTB worden geactiveerd om opvang van deze vluchtelingen te vergemakkelijken. Na de inval in Oekraïne door Rusland is de RTB in werking getreden voor vluchtelingen uit Oekraïne. Op basis van deze Richtlijn hebben vluchtelingen recht op onderdak, leefgeld, onderwijs en medische en sociale hulp in de gehele EU. In Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit 2000.

Sinds de in werking-treding van de Richtlijn op 4 maart 2022 is deze al automatisch met twee jaar verlengd. De Commissie is van mening dat de redenen voor het verstrekken van tijdelijke bescherming zullen blijven bestaan en dat een verlenging van de toepassing van de Richtlijn daarom noodzakelijk is. Wanneer de Raad van Ministers instemt met het voorstel blijft de RTB tot 3 maart 2025 van kracht.

Recht op bescherming derdelanders

Naast Oekraïners zijn er ook vluchtelingen die op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne verbleven en vervolgens naar de EU zijn gevlucht. Dit zijn de zogenaamde ‘derdelanders’. Ook deze groep heeft op basis van de RTB recht op bescherming in de EU. Hoewel dit recht per 4 september 2023 is beëindigd, behouden derdelanders hun recht op bescherming totdat het definitieve oordeel van de Raad van State inzake dit besluit binnen is. Een eventuele verlenging van de toepassing van de Richtlijn heeft geen invloed op de status van de derdelanders, vanwege het facultatieve (niet-verplichte) karakter van de bescherming van deze groep.

De bescherming van derdelanders

De bescherming van derdelanders is gebaseerd op een facultatieve bepaling in de RTB (artikel 2(2) uitvoeringsbesluit 2022/382). Dit houdt in dat het aan de lidstaten is om te beslissen of dit artikel wordt toegepast, en daarmee of de Richtlijn van toepassing is op deze groep vluchtelingen. Op 30 maart 2022 heeft de staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat deze bepaling in eerste instantie van toepassing was en derdelanders in Nederland dus bescherming kregen. In een besluit van 18 juli 2022 heeft de staatssecretaris echter aangegeven de toepassing van deze bepaling per 4 september 2023 te beëindigen. Tegen dit laatste besluit loopt momenteel een hoger beroep. In afwachting van de uitspraak behouden derdelanders voorlopig hun recht op bescherming.

Een eventuele verlenging van de RTB, zoals de Commissie voorstelt, is niet direct relevant voor de uitspraak in het hoger beroep. Lidstaten mogen ook dan nog zelf besluiten om de RTB toe te passen op derdelanders of niet.

Decentrale relevantie

Sinds het begin van de oorlog hebben zo’n 100.000 vluchtelingen uit Oekraïne zich geregistreerd bij Nederlandse gemeenten, waar hen onderdak en sociale hulp wordt geboden. Indien de toepassing van de Richtlijn wordt verlengd moeten deze voorzieningen tot in elk geval 3 maart 2025 verstrekt blijven worden.

Bron

EU Solidarity with Ukraine: Commission proposes to extend temporary protection for people fleeing Russian aggression against Ukraine until March 2025 – Europese Commissie

Meer informatie

Tijdelijke bescherming voor mensen uit Oekraïne verlengd – Kenniscentrum Europa Decentraal

Voorlopig behoud van recht op opvang derdelanders uit Oekraïne – Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Voorlopig behoud van recht op opvang derdelanders uit Oekraïne https://europadecentraal.nl/nieuws/voorlopig-behoud-van-recht-op-opvang-derdelanders-uit-oekraine/ Mon, 18 Sep 2023 09:37:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=96982 Derdelanders die naar Nederland gevlucht zijn uit Oekraïne mogen voorlopig blijven. Op 1 september 2023 bepaalde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat. In afwachting van de definitieve uitspraak behoudt deze groep daarmee voorlopig hun recht op opvang en ondersteuning in Nederland. Die wordt in november 2023 verwacht.

Recht op bescherming van derdelanders

Na de inval van Oekraïne door Rusland zijn veel inwoners gevlucht op zoek naar een veilig onderkomen. Zo’n 100.000 Oekraïners hebben zich als vluchteling geregistreerd bij Nederlandse gemeenten, waar hen onderdak is geboden. Daarnaast hebben zo’n 3000 mensen zonder Oekraïense nationaliteit het land moeten ontvluchten, de zogenaamde ‘derdelanders’. Op basis van Richtlijn 2001/55/EG (Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB)) heeft ook deze groep recht op bescherming in Nederland. Dit houdt in dat zij gebruik mogen maken van de opvang die beschikbaar is gesteld door gemeenten. Daarnaast hebben zij recht op leefgeld en mogen ze hier werken.

Besluit tot beëindiging van bescherming

Op 3 juli 2023 heeft Staatssecretaris Van der Burg van Justitie en Veiligheid (JenV) besloten dat per 4 september het recht op bescherming van deze groep derdelanders eindigt. Dit houdt in dat vluchtelingen uit Oekraïne zonder de Oekraïense nationaliteit binnen 28 dagen na deze datum ofwel een asielprocedure moeten doorlopen dan wel het land moeten verlaten. Vanwege dit besluit is een rechtszaak aangespannen tegen de staatssecretaris. Hoewel deze zaak in eerste aanleg op 9 augustus 2023 ongegrond is verklaard, laat de uitspraak in het hoger beroep nog even op zich wachten. De afgelopen maand hebben verschillende rechters van de rechtbank Den Haag zich er over gebogen, waar uiteenlopende oordelen en argumentatielijnen uit zijn gekomen. Zonder verder onderzoek kan er dan ook niet geoordeeld worden of het beëindigen van de opvang van derdelanders juridisch juist is.

Huidige stand van zaken

Omdat er nog geen definitieve uitspraak is, was het onduidelijk of het verblijf van de derdelanders per 4 september beëindigd moest worden, of dat dit in afwachting van het oordeel moest worden uitgesteld. Om deze reden heeft de Raad van State een voorlopige uitspraak gedaan. Hierin is besloten dat het recht op bescherming van de derdelanders onder de RTB van toepassing blijft, in elk geval totdat de definitieve uitspraak binnen is. In een brief aan de burgemeesters van 2 september 2023 schrijft de staatssecretaris dan ook dat de beëindiging van de bescherming tot die tijd bevroren is. Concreet betekent dit dat de derdelanders gebruik mogen blijven maken van de opvang en ondersteuning in de gemeenten en het land nog niet hoeven te verlaten. Ook hun recht op leefgeld en werk wordt niet opgeschort. Dit geldt tot de Raad van State een definitieve uitspraak heeft gedaan. Die uitspraak wordt in november 2023 verwacht.

Bron

https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@139146/202305663-2-v2/ – Raad van State

Meer informatie

https://njb.nl/nieuws/derdelanders-uit-oekra%C3%AFne-houden-voorlopig-recht-op-opvang/ – Nederlands juristenblad

]]>
Gemeenten hoeven minder vergunninghouders te huisvesten https://europadecentraal.nl/gemeenten-hoeven-minder-vergunninghouders-te-huisvesten/ Mon, 01 Apr 2019 09:30:50 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=54442 Gemeenten hoeven dit jaar minder vergunninghouders te huisvesten dan aanvankelijk de bedoeling was. Dat heeft staatssecretaris van Asiel, Mark Harbers, besloten. De taakstelling komt uit op 6.000 gevallen per half jaar. De taakstelling is lager uitgevallen doordat er minder verblijfsvergunningen worden afgegeven door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND).

Daling huisvesting vergunninghouders

Aanvankelijk hadden gemeenten de taak om in de eerste helft van het jaar 8.000 vergunninghouders te huisvesten. Dit aantal is omlaag gebracht naar 6.000. Ook in de tweede helft van het jaar komt de taakstelling uit op 6.000 gevallen. Door een gewijzigde asielinstroom en een snellere afhandeling van kansarme asielaanvragen is het aantal afgegeven verblijfsvergunningen fors gedaald. Als gevolg hiervan daalt ook de vraag naar huisvesting.

Afspraken woningcorporaties en toezicht

De lagere taakstelling biedt gemeenten de mogelijkheid om reële afspraken te maken met woningcorporaties over het benodigde aantal woningen. Daarnaast ontstaat er door de verlaging meer ruimte om andere groepen woningzoekers te helpen. Het besluit van de staatssecretaris heeft ook tot gevolg dat toezichthouders meer mogelijkheden hebben om handhavend op te treden wanneer gemeenten niet voldoen aan de taakstelling.

Bron

Taakstelling huisvesting vergunninghouders omlaag, Rijksoverheid (link verwijderd)

Meer informatie:

Migratie, Kenniscentrum Europa Decentraal
Opvang en huisvesting, Kenniscentrum Europa Decentraal
Gevolgen EU herplaatsingsbeleid van asielzoekers voor Nederland en gemeenten?, Praktijkvraag Kenniscentrum Europa Decentraal
Moet onze gemeente diensten rondom de opvang van vluchtelingen aanbesteden?, Praktijkvraag Kenniscentrum Europa Decentraal
 

]]>
Mogen langdurig ingezeten derdelanders verplicht worden een inburgeringsexamen te behalen? https://europadecentraal.nl/eurrest/mogen-langdurig-ingezeten-derdelanders-verplicht-worden-een-inburgeringsexamen-te-behalen/ Mon, 15 Jun 2015 08:50:54 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=29213 1. Inleiding

In deze zaak gaat het Hof in op de verplichting voor in Nederland langdurige ingezeten derdelanders om een inburgeringsexamen te behalen. Het Hof oordeelt dat de wijze waarop aan deze verplichting uitvoering wordt gegeven de verwezenlijking van de doelen van de Europese richtlijn over langdurig ingezetenen niet in gevaar mag brengen.

Met de invoering van de gewijzigde Wet inburgering zijn gemeenten per 1 januari 2013 niet meer verantwoordelijk voor inburgering. Gemeenten zijn nog wel verantwoordelijk voor derdelanders die voor 1 januari 2013 een verblijfsvergunning hebben gekregen. Deze personen moeten binnen 3.5 jaar het inburgeringsexamen hebben behaald.

2. HvJ EU, 4 juni 2015. P en S tegen Commissie Sociale Zekerheid Breda en College van B&W van de gemeente Amstelveen.

Zaak C-579/13

3. Beleidsdossier en thematiek

Justitie, vrijheid en veiligheid
Integratie en inburgering

4. Feiten

P en S zijn derdelanders die sinds respectievelijk 14 november 2008 en 8 juni 2007 in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor langdurige ingezetenen in Nederland. Deze verblijfsvergunning is verleend op basis van de Europese richtlijn 2003/109, over de status van langdurige ingezeten onderdanen van derde landen. Op grond van het Nederlandse recht zijn zij, op straffe van een geldboete, verplicht binnen een daartoe gestelde termijn een inburgeringsexamen te behalen. Wanneer het examen niet binnen de gestelde termijn is behaald, wordt een nieuwe termijn vastgesteld en wordt de geldboete telkens verhoogd.

P en S hebben beroepen ingesteld tegen de besluiten van de Commissie Sociale Zekerheid en het College van B&W van de gemeente Amstelveen waarin gesteld wordt dat zij inburgeringsplichtig waren. De gemeente had vastgesteld dat zij verplicht waren het inburgeringsexamen te behalen. De Centrale Raad van Beroep twijfelt over de verenigbaarheid van de inburgeringsplicht met de richtlijn.

5. Toepasselijke Unierecht

In deze casus gaat het om richtlijn 2003/109/EG, over de status van langdurige ingezeten onderdanen van derde landen. Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van derde landen die legaal op het EU-gebied verblijven. De richtlijn zorgt voor de onderlinge afstemming van de wetgeving van de nationale lidstaten en voor een eerlijke behandeling van langdurige ingezeten van derde landen op het Europese grondgebied. Met langdurig ingezetenen wordt bedoeld een derdelander die 5 jaar onafgebroken, legaal in een EU-lidstaat verblijft.

Richtlijn 2003/109 is inmiddels vervangen door richtlijn 2011/51/EU. Deze heeft richtlijn 2003/109 uitgebreid naar personen die internationale bescherming genieten.

6. Rechtsvraag

De verwijzende rechter vraagt het Hof met name of het de lidstaten vrijstaat om, nadat de status van langdurig ingezetene is toegekend, integratievoorwaarden gekoppeld aan een boetestelsel in de vorm van een inburgeringsexamen te stellen.

7. Hof

Het Hof merkt op dat de door de verwijzende rechter gestelde vragen uitsluitend betrekking hebben op derdelanders die op de datum van inwerkingtreding van de Wet inburgering, te weten op 1 januari 2007, rechtmatig in Nederland verbleven. Bovendien moeten deze derdelanders tussen 1 januari 2007 en 1 januari 2010 de status van ‘langdurig ingezetenen’ hebben aangevraagd.

Het Hof stelt vast dat het behalen van het examen geen voorwaarde is voor het verkrijgen of het behouden van de status van langdurig ingezetene. Het niet behalen van het examen leidt enkel tot het opleggen van een geldboete aan degenen die dat examen hebben behaald binnen de gestelde termijn.

Verder bevat richtlijn 2003/109 geen verplichting of verbod om van derdelanders te vereisen dat zij na de verkrijging van de status van langdurig ingezetene integratieverplichtingen vervullen.

Uitvoering inburgeringsplicht

De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de inburgeringsplicht mag de verwezenlijking van de doelen van de richtlijn niet in gevaar brengen. In dit verband is het Hof van oordeel dat met name rekening gehouden dient te worden met het kennisniveau dat vereist is om het inburgeringsexamen te kunnen behalen, met de toegankelijkheid tot de cursus en tot het ter voorbereiding op dat examen benodigde materiaal, met de hoogte van de voor dat examen verschuldigde inschrijvingskosten. Ook dient rekeningen gehouden te worden ook met bijzondere individuele omstandigheden, zoals leeftijd, analfabetisme of opleidingsniveau.

Geldboete

Het Hof stelt dat het maximumbedrag van de geldboete relatief hoog uitvalt, te weten € 1000. Deze geldboete kan telkens wanneer de gestelde termijnen voor het behalen van het inburgeringsexamen zijn verstreken opnieuw worden opgelegd, totdat de betrokken derdelander het examen uiteindelijk wel heeft behaald.

Kosten

Bovendien moeten de betrokken derdelanders de inschrijvingskosten voor deelname en de voorbereiding van het inburgeringsexamen zelf betalen. Deze inschrijvingskosten bedragen € 230 per keer.

In die omstandigheden kan de betaling van een geldboete, bovenop de betaling van de kosten in verband met de examens, de verwezenlijking van de met de richtlijn nagestreefde doelen in gevaar brengen en daaraan bijgevolg haar nuttige werking ontnemen. Het is aan de nationale rechter om dat na te gaan.

Conclusie

In dit arrest verklaart het Hof dat richtlijn 2003/109 zich er niet tegen verzet dat een verplichting wordt opgelegd om een inburgeringsexamen te behalen. Voorwaarde is wel dat de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven, de verwezenlijking van de met de richtlijn nagestreefde doelen niet in gevaar kan brengen.

8. Decentrale relevantie

Nieuwe wet

Het Hof oordeelt in deze zaak dat Nederland langdurig ingezeten derdelanders mag verplichten een inburgeringsexamen te behalen. De wijze waarop aan deze verplichting uitvoering wordt gegeven mag echter de verwezenlijking van de doelen van de richtlijn over langdurig ingezetenen niet in gevaar brengen.

Gemeenten zijn per 1 januari 2013, met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet inburgering niet meer verantwoordelijk voor inburgering. In het kader van het overgangsrecht Wet inburgering zoals dat vanaf 1 januari 2013 geldt, blijft de gemeente wel verantwoordelijk voor de inburgeringsplichtige die voor genoemde datum een door de gemeente aangeboden of vastgestelde inburgeringsvoorziening volgen of zonder voorziening worden gehandhaafd op hun inburgeringsplicht. Voor die groep derdelanders geldt dat zij 3.5 jaar de tijd hebben om het inburgeringsexamen te halen. De gemeente blijft ook verantwoordelijk voor de vrijwillige inburgeraars die een inburgeringsvoorziening aangeboden hebben gekregen.

Voor asielgerechtigden en geestelijk bedienaren die voor 1 januari 2013 hun verblijfsvergunning hebben ontvangen en zich pas na 31 december 2012 in de gemeente vestigen, geldt dat zij nog recht hebben op een door de gemeente aangeboden inburgeringsvoorziening.

 9. Meer informatie:

Zaak C-579/13
Persbericht,’ De lidstaten mogen langdurig ingezeten derdelanders verplichten een inburgeringsexamen te behalen’, Europese Hof van Justitie
Nieuwsbericht, ‘EU-Hof onder voorwaarden akkoord met inburgeringsexamen’, Expertisecentrum Europees recht.
Inburgering, gemeenteloket Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Richtlijn 2003/109/EG, Eur lex.
Justitie, vrijheid en veiligheid, Europa decentraal
Integratie en inburgering, Europa decentraal

]]>