Vrijstellingen – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Mon, 01 Jul 2024 12:47:27 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Vrijstellingen – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Consultatie over de herziening van landbouw de-minimis­verordening is geopend https://europadecentraal.nl/nieuws/consultatie-over-de-herziening-van-landbouw-de-minimisverordening-is-geopend/ Mon, 17 Jun 2024 12:58:32 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101211 De Europese Commissie is met de openbare raadpleging over de landbouw de-minimisverordening begonnen. De verordening vervalt op 31 december 2027, maar de Commissie heeft de raadplegingsprocedure vooruit gepland. De lidstaten kunnen tot 21 juli 2024 hun opmerkingen over de voorgestelde wijziging indienen. Na de wijziging wordt de verordening verlengd tot 2032.

De voorgestelde wijzigingen

In de huidige versie van de verordening kunnen de lidstaten maximaal €20,000 per begunstigde over een periode van drie belastingjaren toekennen en geldt een hoger plafond van €25,000 als een lidstaat een centraal registratiesysteem heeft. Het conceptvoorstel omvat:

  • De verhoging van het maximale de-minimissteunplafond van 25.000 euro naar 37.000 euro per begunstigde over drie jaar met inachtneming van de inflatie.
  • De berekeningsperiode wordt gewijzigd van drie belastingjaren naar drie jaar, overeenkomstig de reguliere de-minimis- en DAEB-de-minimisverordeningen.
  • Een verplicht registratiesysteem op Europees en nationaal niveau om de transparantie te vergroten en de administratieve lasten voor landbouwers te verminderen, aangezien ze hun vroegere subsidies niet hoeven te melden en niet hoeven te voldoen aan het zelfcontrolesysteem (de-minimisverklaring).
  • De nationale plafonds, die worden berekend op basis van de waarde van de landbouwproductie, zullen worden aangepast. De nieuwe referentieperiode voor de berekening is 2012-2023 (voorheen 2012-2017). Dit zal leiden tot een verhoging van de nationale plafonds omdat ook rekening zal worden gehouden met de toegenomen waarde van de landbouwproductie in de afgelopen jaren.

Feedback

De decentrale overheden hebben nu de mogelijkheid om hun feedback te geven via het CSDO e-mailadres (coordinatiepuntstaatssteun@minbzk.nl). Gelieve de feedback zo snel mogelijk, het liefst voor vrijdag 21 juni, naar het CSDO e-mailadres te sturen. Door recente wisselingen in ministeriële posities heeft het ministerie namelijk beperkte tijd om de benodigde informatie te verzamelen en samen te stellen.

Bron

Commission seeks feedback on draft targeted amendments to rules on small amounts of State aid to the agricultural sector, Europese Commissie

Meer informatie

Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
De-minimis­verordeningen, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
De-minimis­verordeningen https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/vrijstellingsmogelijkheden/de-minimis/ Wed, 02 Jan 2013 14:47:28 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=2170 Wilt u als decentrale overheid een relatief laag steunbedrag verlenen aan een onderneming? Afhankelijk van de hoogte van het steunbedrag en de betrokken sector, kunnen decentrale overheden steun verlenen op basis van een van de drie de-minimisverordeningen. Zo kan een agrariër een subsidie van maximaal €20.000,- ontvangen als de-minimissteun voor kosten, die betrekking hebben op de productie van zijn landbouwproducten. Ook kan een museum een subsidiebedrag onder de €300.000,- als de-minimissteun ontvangen voor bijvoorbeeld de exploitatie van een museum.

De verschillende de-minimisverordeningen worden hieronder opgesomd en kort toegelicht. Na de opsomming wordt een aantal voorwaarden uit de verschillende verordeningen toegelicht. Ook wordt de samenloop van steunverlening met de Wet Markt & Overheid uitgelegd.

Wat is een de-minimisverordening? 

Steun die verstrekt wordt op basis van een de-minimisverordening, heeft volgens de Europese Commissie maar beperkt effect op het handelsverkeer tussen lidstaten. De-minimissteun voldoet daardoor niet aan het vijfde staatssteuncriterium, dat er sprake moet zijn van een grensoverschrijdend effect. Hierdoor wordt niet aan alle cumulatieve criteria van het staatssteunverbod (art. 107 lid 1 VWEU) voldaan. De-minimissteun vormt daarom geen staatssteun en is dan ook vrijgesteld van de aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie. Als de steunmaatregel van een decentrale overheid aan alle voorwaarden van een de-minimisverordening voldoet, is de steun dus toegestaan en kan die gewoon worden verstrekt.

Welke de-minimisverordeningen zijn er?

Een decentrale overheid kan gebruik maken van een van de vier de-minimisverordeningen. Het betreffen een reguliere de-minimisverordening en drie de-minimisverordeningen die van toepassing zijn op steunverleningen voor specifieke doeleinden sectoren; in de landbouw- of visserijsector en steun voor compensatie van Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB).

1. De reguliere de-minimisverordening

Op grond van de reguliere de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 2023/2831) kunnen  overheden, dus ook decentrale overheden, over een periode van drie jaar tot maximaal €300.000,- aan steun verlenen aan een onderneming. De reguliere de-minimisverordening is in principe van toepassing op steun aan ondernemingen in alle sectoren, maar er gelden enkele specifieke regels voor bepaalde sectoren. Bijvoorbeeld voor de transportsector.

2. De de-minimisverordening voor de landbouwsector

Op basis van de de-minimisverordening voor de landbouwsector (Verordening (EU) nr. 1408/2013) kan een maximaal steunbedrag van € 20.000,- over drie jaar als de-minimisssteun worden gegeven aan primaire producenten van landbouwproducten. In Bijlage I bij het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VwEU) staat welke producten als landbouwproducten moeten worden aangemerkt. De productie van landbouwproducten valt onder de landbouw de-minimisverordening. De verwerking en afzet van landbouwproducten valt deels onder de reguliere de-minimisverordening. Het totaalbedrag van de-minimissteun in Nederland over drie jaar aan de landbouwproductiesector mag niet hoger zijn dan het bedrag genoemd in Bijlage I van de landbouw de-minimisverordening.

Het is mogelijk om het de-minimisplafond op nationaal niveau op te rekken naar maximaal € 25.000,-. Voorwaarde voor dit plafond is onder andere dat de lidstaat een centraal de-minimisregister invoert, zodat de verleende steun kan worden bijgehouden. Nederland beschikt op dit moment nog niet over een dergelijk register, dus het de-minimisplafond voor landbouw de-minimissteun is in Nederland nog steeds € 20.000,-.

Voor meer informatie over staatssteun aan de landbouwsector verwijzen wij u graag naar deze pagina.

3. De de-minimisverordening voor de visserijsector

Op basis van de de-minimisverordening voor de visserijsector (Verordening (EU) nr. 717/2014) kan over een periode van drie jaar tot € 30.000,- aan de-minimissteun aan één onderneming in de visserij- en aquacultuursector worden verleend. Het totaalbedrag van de-minimissteun in Nederland over drie jaar aan de visserij- en aquacultuursector mag niet hoger zijn dan het bedrag genoemd in de bijlage bij de visserij de-minimisverordening. Een specifieke eis die de Verordening stelt is dat de lidstaten op basis van de visserij de-minimisverordening geen de-minimissteun mogen verlenen voor de aanschaf of bouw van nieuwe vissersschepen. Lidstaten moeten verder zelf alle relevante gegevens vastleggen om aan te tonen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. In de praktijk houdt dit in dat het overheidsorgaan dat de steun verleent, de plicht heeft om goed te documenteren of aan de voorwaarden voor steunverlening is voldaan.

Voor meer informatie over staatssteun aan de visserij- en aquacultuursector verwijzen wij u graag naar deze pagina.

4. De de-minimisverordening voor diensten van algemeen economisch belang

Een decentrale overheid kan ook de-minimissteun verlenen voor Diensten van Algemeen Economisch Belang (hierna: DAEB). DAEB zijn diensten in het algemeen belang, die zonder compensatie door de overheid niet of niet onder economisch aanvaardbare voorwaarden zouden worden verricht door een onderneming. Een onderneming moet op grond van een geldig juridisch instrument belast worden met een DAEB, voordat deze compensatie mag ontvangen. Een voorbeeld van een DAEB is een onrendabele openbaarvervoersdienst. Op basis van de DAEB de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 2023/2832) kunnen ondernemingen die een DAEB verrichten over een periode van drie jaar tot maximaal € 750.000,- aan de-minimissteun ontvangen.

Voor meer informatie over staatssteun voor het verrichten van een DAEB verwijzen wij u graag naar deze pagina.

Welke voorwaarden stellen de de-minimisverordeningen aan het verlenen van steun?

De de-minimisverordeningen hebben een aantal belangrijke voorwaarden om steun te verlenen, die hieronder worden toegelicht. Zo is het belangrijk dat een decentrale overheid een de-minimisverklaring opvraagt bij de begunstigde onderneming, voordat de steun wordt verleend. Ook bevatten de de-minimisverordeningen regels voor het verstrekken van een lening of garantie als de-minimissteun.

1. Uitgezonderde sectoren

In artikel 1 van iedere de-minimisverordening staat welke sectoren zijn uitgezonderd. De volgende sectoren zijn in ieder geval (bijna) in zijn geheel uitgezonderd van enige vorm van de-minimissteun:

  • De verwerking en afzet van landbouwproducten in de volgende gevallen:
    • wanneer het steunbedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van dergelijke van primaire producenten afgenomen producten;
    • wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten wordt doorgegeven (alleen niet uitgezonderd door de landbouw de-minimisverordening);
  • steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, namelijk steun die direct aan de uitgevoerde hoeveelheden is gerelateerd, steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of steun voor andere lopende uitgaven in verband met activiteiten op het gebied van uitvoer;
  • steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

2. Zelfstandige onderneming

In de reguliere, de landbouw en de visserij de-minimisverordeningen wordt het begrip onderneming verduidelijkt. In artikel 2 lid 2 van deze Verordeningen wordt namelijk uiteengezet wanneer er sprake is van één zelfstandige onderneming. Indien twee ondernemingen een bepaalde band met elkaar onderhouden, kan het voor de toepassing van een de-minimisverordening zo zijn dat deze ondernemingen als één zelfstandige onderneming moeten worden gezien en zij dus maar eenmaal mogen worden gesteund met bedragen van maximaal het relevante drempelbedrag. Voor decentrale overheden is het van belang te weten wanneer een onderneming zelfstandig is of niet. Het de-minimisplafond geldt immers per zelfstandige onderneming.

3. Verplichte verwijzing naar de juiste Verordening

Als een decentrale overheid steun wil verlenen op basis van een van de bovenstaande de-minimisverordeningen, dan moet de begunstigde daar schriftelijk van op de hoogte worden gesteld. De begunstigde van de steunmaatregel dient op de hoogte te worden gesteld van het voorgenomen steunbedrag, uitgedrukt als bruto subsidie equivalent, en van het feit dat het om de-minimisssteun gaat. Daarbij is het van belang dat er in de steunmaatregel expliciet wordt verwezen naar de juiste de-minimisverordening en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit staat in artikel 6 lid 1 van de reguliere, landbouw en visserij de-minimisverordening en in artikel 3 lid 1 van de DAEB de-minimisverordening. De juiste verwijzing naar de reguliere de-minimisverordening is bijvoorbeeld: Verordening betreffende de toepassing van artikelen 107 en 108 VWEU op de-minimissteun (Verordening (EU) Nr. 1407/2013 PbEU 2013 L 352).

4. De-minimisverklaring: cumulatie de-minimissteun

Bij de toepassing van een de-minimisverordening dienen decentrale overheden ook rekening te houden met de regels betreffende cumulatie. Voor reguliere de-minimissteun geldt bijvoorbeeld dat over een periode van drie jaar tot € 300.000,- aan steun mag worden verleend. Als dit plafond is bereikt, mag aan de onderneming in het betreffende jaar geen reguliere de-minimissteun meer worden verleend. In sommige gevallen kunnen steunbedragen die zijn verstrekt op basis van verschillende de-minimisverordeningen met elkaar gecumuleerd worden. Ter illustratie verwijzen wij graag naar een praktijkvraag over de mogelijkheid om naast DAEB de-minimissteun ook nog reguliere de-minimissteun te verstrekken.

Een decentrale overheid moet daarom de beoogde begunstigde van een steunmaatregel vragen om de de-minimisverklaring in te vullen. Dit staat in artikel 6 lid 1 van de reguliere, landbouw en visserij de-minimisverordening en in artikel 3 lid 1 van de DAEB de-minimisverordening. In een de-minimisverklaring laat de onderneming zien welke de-minimissteun in de twee voorafgaande jaren en het lopende belastingjaar is ontvangen. Op basis van deze verklaring kan worden beoordeeld of de beoogde begunstigde nog de-minimissteun mag ontvangen. Het ministerie van EZK heeft voor de verschillende sectoren voorbeeld-verklaringen opgesteld. Zo is zijn er voorbeelden voor de AGVV, LVV, VVV en een voorbeeld dat te gebruiken is bij een DAEB de-minimis.

5. De-minimisverklaring: cumulatie met andere vormen staatssteun

Heeft een onderneming voor bepaalde activiteiten al eens staatssteun ontvangen op basis van een groepsvrijstellingsverordening (bijvoorbeeld de AGVV)? Of heeft een onderneming eerder voor bepaalde activiteiten staatssteun ontvangen die was goedgekeurd door de Europese Commissie? In dat geval mag de cumulatie van de de-minimissteun met al eerder ontvangen steun er niet toe leiden dat de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste toepasselijke steunbedrag wordt overschreden. Het is belangrijk om te controleren of een onderneming voor dezelfde kosten die in aanmerking komen voor de-minimissteun al eens eerder staatssteun heeft ontvangen. Aan de hand van de hierboven al genoemde de-minimisverklaring kan worden beoordeeld of er ruimte is om eerder verleende staatssteun te cumuleren met de-minimissteun. In artikel 5 van zowel de reguliere, de DAEB, de landbouw als de visserij de-minimisverordeningen staat wanneer dergelijke de-minimissteun gecumuleerd mag worden met andere staatssteun. Hier volgt een rekenvoorbeeld:

Stel dat een onderneming staatssteun heeft ontvangen van een decentrale overheid op basis van de AGVV voor 50% van de in aanmerking komende kosten voor een milieustudie. De AGVV staat een steunintensiteit van maximaal 50% toe voor steun aan milieustudies. Dan mag deze onderneming bovenop de steun op basis van de AGVV voor dezelfde kosten geen de-minimissteun meer ontvangen. In het geval dat het zou gaan om verschillende kosten, dan kan mogelijk nog wel de-minimissteun worden verleend.

Voor meer informatie over het cumuleren van de-minimisssteun met andere vormen van staatssteun verwijzen wij u graag naar de volgende praktijkvraag.

6. Leningen en garanties

Onder de vier de-minimisverordeningen kan steun vallen die de vorm heeft van leningen en garanties. Ook leningen boven het toepasselijke de-minimisplafond en met een looptijd langer dan drie jaar, kunnen onder voorwaarden een van de de-minimisverordeningen vallen. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in artikel 4 van deze de-minimisverordeningen. Zo kan een lening van meer dan €300.000,- in drie jaar dus worden verstrekt aan een begunstigde op basis van één van de de-minimisverordeningen. Voor alle de-minimissteun die vervat is in leningen en garanties geldt dat deze ‘transparant’ moet zijn. Dat wil zeggen dat het zogenoemde bruto-subsidie-equivalent van de lening vooraf kan worden vastgesteld zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd.

7. Ondernemingen in moeilijkheden

Decentrale overheden kunnen onder de reguliere, de landbouw en de visserij de-minimisverordeningen ook de-minimissteun verstrekken aan ondernemingen in financiële moeilijkheden, in tegenstelling tot steunverlening op basis van andere vrijstellingsverordeningen (bijvoorbeeld de AGVV). Alleen in de DAEB de-minimisverordening is bepaald dat ondernemingen in financiële moeilijkheden zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van deze Verordening. Dat schrijft artikel 1 van die Verordening voor. De Europese Commissie heeft wel een uitzondering gemaakt in de DAEB de-minimisverordening voor ondernemingen die tijdens de coronacrisis in moeilijkheden zijn gekomen (tussen 1-1-2020 en 30-6-2021).

8. Melding, kennisgeving en rapportage

Maatregelen die onder een de-minimisverordening vallen, kwalificeren niet als staatssteun. Meldingkennisgeving en rapportage van steunverlening aan de Europese Commissie is dan ook niet vereist. Zowel de Europese Commissie als Nederland houdt geen centraal register bij van de-minimissteun. Decentrale overheden wordt geadviseerd dit zelf wel bij te houden. Zo kunnen zij, indien nodig, gemakkelijk terugvinden en aantonen aan welke ondernemingen zij al de-minimissteun hebben verleend.

Samenloop Wet Markt & Overheid

Als uw organisatie op basis van de de-minimisverordening steun verleent, kan het zijn dat er wel gekeken moet worden naar de gedragsregels van de Wet Markt & Overheid. Dat is het geval als uw organisatie naast het verlenen van de steun zelf tegelijkertijd ook een economische activiteit uitvoert in de zin van de Wet Markt en Overheid. Een voorbeeld hiervan is het verstrekken van een lening. Voor zulke activiteiten gelden specifieke regels. Voor meer informatie over de Wet Markt & Overheid verwijzen wij u graag naar de pagina gedragsregels Wet Markt & Overheid.

]]>
Geldt het de-minimisplafond van € 300.000,- per lidstaat? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/geldt-het-de-minimisplafond-van-e-200-000-per-lidstaat/ Mon, 14 Dec 2020 08:44:26 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=66341 Antwoord in het kort

Ja, de-minimissteun die is verleend door overheden moet per lidstaat worden bezien: met steun uit andere lidstaten hoeft geen rekening gehouden te worden bij de berekening van de de-minimisruimte van de onderneming. Het de-minimisplafond geldt namelijk per lidstaat. Een onderneming kan dus in iedere lidstaat tot € 300.000,- aan de-minimissteun ontvangen over een periode van drie belastingjaren.

Wat is de-minimissteun?

Onder toepassing van de de-minimisverordening van de Europese Commissie kunnen decentrale overheden ondernemingen over een periode van drie jaren tot € 300.000,- aan steun verstrekken zonder dat er sprake is van staatssteun. De de-minimisruimte van een onderneming moet op voortschrijdende grondslag worden beoordeeld. Dit houdt in dat als een decentrale overheid de-minimissteun aan een onderneming wil verstrekken, er gekeken moet worden hoeveel de-minimissteun er in dat belastingjaar en in de twee voorgaande belastingjaren reeds aan de desbetreffende onderneming is verstrekt. Het totaal aan de-minimissteun over drie jaren mag nooit meer dan € 300.000,- bedragen.

Administratieve verplichtingen

Indien de gemeente de steun verleent onder toepassing van de de-minimisverordening, is er geen sprake van staatssteun. Een aanmelding overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU is dus niet nodig. Ook het doen van een kennisgeving, zoals vereist bij steun onder bijvoorbeeld de AGVV, is niet aan de orde. Ondernemingen die de-minimissteun ontvangen, dienen enkel een zogeheten de-minimisverklaring in te vullen. Hierin moet worden aangegeven of, en zo ja hoeveel, de-minimissteun al is ontvangen. De gemeente dient bij het verlenen van de-minimissteun wel ook rekening te houden met andere vormen van staatssteun die de onderneming voor dezelfde subsidiabele kosten heeft ontvangen. Het verlenen van de-minimissteun mag niet leiden tot het overschrijden van de maximale steunplafonds, zie in dit verband artikel 5 lid 2 de-minimisverordening.

De-minimissteun per lidstaat

De gemeente vraagt zich echter af of bij de toekenning van de de-minimissteun ook moet worden gekeken naar eventuele de-minimissteun die is verleend door overheden uit andere lidstaten. Dit is niet het geval. Het de-minimisplafond geldt per onderneming per lidstaat, zie artikel 3 lid 2 van de de-minimisverordening . Met eventuele de-minimissteun, ontvangen van overheden uit andere lidstaten, hoeft dus geen rekening te worden gehouden. Het is dus mogelijk dat een onderneming meer dan € 300.000,- aan de-minimissteun ontvangt, indien deze uit meerdere lidstaten afkomstig is.

MEER INFORMATIE

De-minimissteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Waar moet u op letten bij het gebruik van de de-minimisverordening als u steun wilt verlenen?, Kenniscentrum Europa Decentraal
Kan er sprake zijn van ongeoorloofde samenloop (cumulering) van staatssteun wanneer voor het steunen van ondernemingen in de coronacrisis gebruik wordt gemaakt van de de-minimisverordening?, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Waar moet u op letten bij het gebruik van de de-minimisverordening als u steun wilt verlenen? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/waar-moet-u-op-letten-bij-het-gebruik-van-de-de-minimisverordening-als-u-steun-wilt-verlenen/ Mon, 25 Mar 2019 07:00:39 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=54308 Let op! De de-minimisverordeningen zijn onlangs (1 januari 2024) gewijzigd. Hierdoor zijn de drempels verhoogd, en is de looptijd van de drie-jarentermijn veranderd. Meer over deze wijzigingen leest u in ons nieuwsbericht.

Antwoord in het kort

Het gebruik van een de-minimisverordening heeft voor decentrale overheden doorgaans meer voordelen dan nadelen. Het belangrijkste voordeel is dat het een laagdrempelig instrument is om steun te verlenen, waarbij de administratieve lasten beperkt zijn. Immers, er hoeft alleen een de-minimisverklaring te worden ondertekend door de begunstigde en de steunverlenende autoriteit moet in de steunmaatregel expliciet verwijzen naar de de-minimisverordening. Daarnaast is de verlening van de-minimisssteun vormvrij waardoor de de-minimisverordening op verschillende manieren en voor verschillende doeleinden kan worden toegepast. Het nadeel kan daarentegen zijn dat niet altijd goed is na te gaan of de begunstigde daadwerkelijk voldoet aan alle vereisten die voortvloeien uit de de-minimisverordening.

De-minimissteun

De Europese Commissie wil voor steun van relatief beperkte financiële omvang niet telkens hoeven te toetsen wat de impact van die (voorgenomen) steun is ten aanzien van de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten . Daarom heeft de Commissie bepaald dat bij de-minimissteun (vrij vertaald: “kleinigheden”) de eventuele verstoring zo klein is, dat er geacht wordt geen sprake te zijn van staatssteun. De algemene bovengrens van de-minimissteun is € 300.000,- per onderneming over drie opeenvolgende jaren. Overigens gelden er andere plafondbedragen voor de-minimissteun die specifiek in de sectoren primaire landbouw, visserij en vervoer over de weg wordt verleend.

Steun aan een zelfstandige of verbonden onderneming

In de de-minimisverordening wordt het begrip ‘onderneming’ verduidelijkt in artikel 2, lid 2. Het is voor steunverlenende autoriteiten van belang om dit onderscheid in acht te nemen, omdat de toepassing van de de-minimisverordening kan verschillen naar gelang het gaat om een zelfstandige dan wel een verbonden onderneming.

Een verbonden onderneming voldoet aan tenminste één van de onderstaande criteria. Een verbonden onderneming…

  1. heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een
    andere onderneming;
  2. heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuur, of het leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
  3. heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
  4. Een verbonden onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van die onderneming.

Twee ondernemingen met een franchise zijn overigens niet noodzakelijk verbonden ondernemingen. Dat hangt af van wat er in de franchiseovereenkomst staat. Als door de franchiseovereenkomst echter één van de vier bovenstaande banden ontstaat, worden de ondernemingen als verbonden ondernemingen beschouwd.

Cumulatie van staatssteun

Mogelijk heeft een onderneming voor dezelfde kosten die in aanmerking komen voor de-minimissteun eerder staatssteun ontvangen. De steun kan zijn verleend onder de toepassing van een Groepsvrijstellingsverordening (bijvoorbeeld de AGVV) of op grond van een besluit waarin de Commissie de steun heeft goedgekeurd. In dit soort gevallen mag cumulatie van de de-minimissteun met deze al eerder ontvangen steun er niet toe leiden dat het drempelbedrag van € 300.000,- wordt overschreden.

Indien een gemeente voor het doen van een haalbaarheidsstudie op basis van de AGVV steun verleent ter hoogte van 50% van de in aanmerking komende kosten, mag de gemeente bovenop deze steun voor dezelfde kosten geen de-minimissteun meer verlenen aangezien het om dezelfde kosten gaat. De-minimissteun mag wel worden verleend als de subsidie-aanvrager subsidie vraagt voor andere kosten dan waarvoor de kennisgeving is gedaan (die dus losstaat van de haalbaarheidsstudie).

Verklaring de-minimissteun

De steunverlenende autoriteit die de de-minimissteun verleent dient aan de begunstigde te vragen om een ‘de-minimisverklaring’ te ondertekenen waaruit blijkt dat het drempelbedrag (tot € 300.000,- over drie jaren) niet wordt overschreden. Het vragen van deze verklaring door de steunverlenende autoriteit is een vereiste, omdat er momenteel geen centraal register bestaat voor de-minimissteun en dus niet op andere wijze door de steunverlener gecontroleerd kan worden of het toelaatbare maximale de-minimisbedrag anders zou worden overschreden. Elke overheidsinstantie kan binnen haar eigen bevoegdheidsdomein steun verlenen en staat zelf in voor de conformiteit met de staatssteunregels. Aangezien er voor de-minimissteun geen melding dient te worden gedaan aan de Europese Commissie is er geen overzicht van alle verleende de-minimissteun. Alleen de begunstigde onderneming kan dus weten hoeveel de-minimissteun zij reeds heeft ontvangen.

Door

Europa Decentraal i.s.m. het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

]]>
Vrijstellings­mogelijkheden https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/vrijstellingsmogelijkheden/ Tue, 12 Oct 2021 14:56:49 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=onderwerp&p=72325 Als een steunmaatregel voldoet aan de vijf staatssteuncriteria, is het aanmelden van deze maatregel bij de Europese Commissie om goedkeuring te verkrijgen dan de enige mogelijkheid om de steun rechtmatig te kunnen verlenen? Nee, de Europese Commissie heeft een aantal verordeningen vastgesteld op basis waarvan bepaalde soorten staatssteun vrijgesteld zijn van de aanmeldingsverplichting.

Voldoet een steunmaatregel aan de vijf cumulatieve staatssteuncriteria, dan moet volgens de Europese staatssteunregels deze maatregel worden aangemeld bij de Europese Commissie volgens artikel 108 lid 3 VwEU. Decentrale overheden kunnen echter onderzoeken of de steun aan ondernemingen direct ‘staatssteunproof’ kan worden gemaakt. Hiervoor zijn verschillende vrijstellingsmogelijkheden die gelden als uitzonderingen op de aanmeldingsplicht. Voordeel daarvan is dat niet hoeft te worden gewacht op goedkeuring door de Europese Commissie, maar dat de steun direct kan worden verstrekt.

De volgende vrijstellingen geven mogelijkheden aan decentrale overheden om steunmaatregelen verenigbaar te maken met de interne markt zonder voorafgaande goedkeuring. Daarbij moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De vrijstellingsmogelijkheden zijn:

  • de de-minimisverordening;
  • de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV);
  • de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV);
  • de Visserij vrijstellingsverordening (VVV);
  • het DAEB vrijstellingsbesluit.

Het verschilt per situatie welke vrijstelling het beste kan worden gebruikt.

Koepelvrijstellingen

Naast de vrijstellingsverordeningen en de mogelijkheid om een onderneming met een DAEB te belasten, zijn er ook nog een aantal zogenoemde koepelvrijstellingen. Koepelvrijstellingen zijn regelingen die al bij de Europese Commissie zijn aangemeld en goedgekeurd. Hiermee wordt de regeling verenigbaar met de interne markt geacht, dus ook alle steun die op basis ervan wordt verleend. De koepelvrijstellingen die het meest gebruikt worden door decentrale overheden zijn het Nationale Monumentenkader, de catalogus groenblauwe diensten en het DAEB-besluit inzake woningcorporaties. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van een koepelvrijstelling, dient hierover gerapporteerd te worden aan de Europese Commissie.

De-minimisverordening

De de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 2023/2831) maakt het mogelijk om steun in de vorm van kleine bedragen (tot € 300.000,-) ‘staatssteunproof’ te verlenen. Op grond van de de-minimisverordening kunnen decentrale overheden ondernemingen over een periode van drie jaren tot € 300.000,- steunen. Door het geringe effect van deze steunverlening op het EU handelsverkeer kwalificeert steun onder dit drempelbedrag niet als staatssteun. De de-minimisverordening is van toepassing op alle sectoren, behalve voor de sectoren landbouw en  visserij . Daarvoor en voor Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) gelden andere steunplafonds. Voor het verlenen van de-minimissteun hoeft er geen kennisgevingsprocedure gevolgd te worden. Ook geldt er voor de-minimissteun geen rapportageverplichting. Meer informatie over deze verordening vindt u op de pagina de-minimisverordening.

Algemene groepsvrijstellingsverordening

De Algemene Groepsvrijstellingsverordening of de AGVV (Verordening (EU) nr. 651/2014) biedt de meeste opties voor vrijstelling van het verbod op steunverlening en is van toepassing op bijna alle economische sectoren. Wel gelden er per steuncategorie wisselende voorwaarden. Decentrale overheden die steun willen verlenen op basis van de AGVV moeten aan de voorwaarden voldoen en een kennisgevingsprocedure volgen. Ook moeten zij jaarlijks rapporteren over de steunuitgaven. Meer informatie over de AGVV vindt u op de pagina Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

Landbouwvrijstellingsverordening

Voor steun aan de landbouwsector kunnen decentrale overheden gebruik maken van de Landbouwvrijstellingsverordening of LVV (Verordening (EU) 2022/2472). Deze verordening is van toepassing op agrariërs die actief zijn in de primaire productie en de verwerking en afzet van landbouwproducten. Ook bevat de verordening een speciaal gedeelte voor steun voor plattelandsontwikkeling (POP3). Meer informatie over de LVV vindt u op de pagina Landbouwvrijstellingsverordening.

Visserijvrijstellingsverordening

Op basis van de Visserij vrijstellingsverordening of VVV (Verordening (EU) 2022/2473) kan steun worden verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten. Visserij- en aquacultuurproducten worden gedefinieerd in bijlage I van Verordening (EU) nr. 1379/2013.

Diensten van algemeen economisch belang

Diensten die niet, onvoldoende of tegen niet aanvaardbare voorwaarden door de markt worden verzorgd, mogen door de overheid worden belegd bij een onderneming. Decentrale overheden mogen deze onderneming compenseren voor het uitvoeren van deze Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB). In het DAEB-vrijstellingsbesluit zijn voorwaarden gesteld waaronder compensatie van (decentrale) overheden voor het verrichten van taken van algemeen economisch belang kan worden vrijgesteld van melding bij de Commissie. Het besluit bevat een verlicht regime voor lokale en sociale DAEB’s, zoals kinderopvang. Bij het verlenen van steun op basis van het DAEB-vrijstellingsbesluit is het niet nodig om een kennisgevingsprocedure te volgen, wel moet er tweejaarlijks gerapporteerd worden over de uitgaven.

Meer informatie over de verplichtingen die decentrale overheden hebben bij het toepassen van een vrijstellingsmogelijkheid is te lezen in deze praktijkvraag.

]]>
Kan een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding in de zin van de Algemene Groepsvrijstellings­verordening economische en niet-economische activiteiten verrichten? https://europadecentraal.nl/eurrest/kan-een-organisatie-voor-onderzoek-en-kennisverspreiding-in-de-zin-van-de-algemene-groepsvrijstellingsverordening-economische-en-niet-economische-activiteiten-verrichten/ Mon, 24 Oct 2022 11:05:54 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=eurrest&p=89201 In de zaak BALTIJAS STARPTAUTISKĀ AKADĒMIJA beantwoordt het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) prejudiciële vragen van twee Letse rechtscolleges over het begrip ‘organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding’ in de zin van artikel 2, punt 83 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van de Europese Commissie (AGVV). Centraal staat de vraag in hoeverre instellingen voor hoger onderwijs die economische en niet-economische activiteiten uitoefenen als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. Het Hof verduidelijkt hierbij de criteria aan de hand waarvan (decentrale) overheden kunnen bepalen of het om een dergelijke organisatie gaat. De uitspraak is belangrijk omdat aan projecten waaraan organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding meewerken, soms hogere bedragen aan staatssteun mogen worden verleend.

Zaak

HvJ EU 13 oktober 2022, gevoegde zaken C-164/21 en C-318/21, Sia „Baltijas Starptautiskā Akadēmija” en Sia „Stockholm School of Economics in Riga” t. Latvijas Zinātnes padome, ECLI:EU:C:2022:785

Beleidsdossier en thematiek

Staatssteun

Feiten

In de twee zaken die aanhangig zijn bij de verwijzende Letse rechters, zijn de verzoeksters privaatrechtelijke instellingen voor hoger onderwijs die naar aanleiding van oproepen die door de Letse raad voor de wetenschap in 2019 en 2020 zijn aangekondigd een aanvraag voor de financiering van onderzoeksprojecten hebben ingediend. Baltijas Starptautiskā Akadēmija (BSA) en Stockholm School of Economics in Riga (SSE) zijn in Letland gevestigde vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid waarvan de activiteiten voor een deel bestaan uit het verstrekken van diensten van academisch en niet-academisch hoger onderwijs. BSA staat daarnaast ook ingeschreven in het register van wetenschappelijke instellingen. De taken van SSE bestaan onder meer in het verrichten van fundamenteel en toegepast onderzoek in de economische wetenschappen. Haar enige aandeelhouder is de Stockholm School of Economics in Riga, die is ingeschreven in het register van verenigingen en stichtingen.

Bij besluit heeft de Letse raad voor de wetenschap de projectvoorstellen van BSA en SSE als niet-subsidiabel afgewezen, omdat beide partijen niet konden worden beschouwd als een wetenschappelijke instelling in de zin van Lets recht, aangezien zij niet voldeden aan de definitie van het begrip „organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding” in artikel 2, punt 83, van de AGVV. 

In dat verband wijst de raad erop dat de omzet van BSA in 2019 voor 84 % bestond uit collegegeld voor academische activiteiten die economische activiteiten vormden. Bij SSE was het aandeel van de omzet van haar economische activiteiten 66% in 2018. Op grond daarvan is de Letse raad voor de wetenschap tot de conclusie gekomen dat de hoofdactiviteit van beide instellingen als commercieel van aard moet worden beschouwd en dat zij niet als hoofddoel hebben om onafhankelijk onderzoek te verrichten of breed de resultaten verspreiden van de resultaten van onderwijsactiviteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. Die raad was tevens van mening dat niet kan worden uitgesloten dat ondernemingen die invloed op BSA en SSE kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisaties, geen preferente toegang tot hun onderzoekscapaciteiten of tot onderzoeksresultaten konden krijgen. Hiernaast voert de Letse raad voor wetenschap aan dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat alle inkomsten van SSE uit haar hoofdactiviteit worden geherinvesteerd in die activiteit.

Rechtsvragen

BSA en SSE hebben tegen deze  besluiten beroep ingesteld. De Letse bestuursrechters in eerste en in tweede aanleg twijfelden over het oordeel van de Letse raad voor wetenschap en verzochten het HvJ EU om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

  • Kan een privaatrechtelijke entiteit die verschillende activiteiten verricht, waaronder onderzoek, maar waarvan het merendeel van de inkomsten wordt verkregen uit economische activiteiten, zoals het tegen betaling verrichten van onderwijsdiensten, worden beschouwd als een „organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding” in de zin van artikel 2, punt 83 AGVV?
  • Kan een entiteit slechts als zodanig worden aangemerkt indien deze de inkomsten uit haar hoofdactiviteit herinvesteert in diezelfde activiteit?
  • Vormen de rechtsvorm van de leden en de aandeelhouders van een entiteit, alsook het eventuele winstoogmerk van de door hen uitgeoefende activiteiten en nagestreefde doelstellingen doorslaggevende criteria voor de kwalificatie van de instelling?

Uitspraak van het Hof

Het verrichten van onderzoek én het verkrijgen van inkomsten uit economische activiteiten

Het HvJ EU begint met een letterlijke uitlegging van artikel 2, punt 83 AGVV. Uit de bewoording van deze bepaling volgt dat een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding meerdere doelen kan nastreven en verschillende soorten activiteiten kan verrichten. Voorwaarde hiervoor is dat onder die verschillende doelen, het onafhankelijk verrichten van onderzoek of het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten het hoofddoel vormt, waaraan meer gewicht wordt gegeven dan aan de andere door die organisatie eventueel nagestreefde doelen. Met andere woorden: een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding kan ook andere economische activiteiten verrichten, zoals onderwijsactiviteiten tegen betaling, voor zover deze activiteiten van ondergeschikt belang zijn. Deze uitleg vindt volgens het Hof ook steun in overweging 49 van de AGVV en punt 20 van de Kaderregeling van de Europese Commissie betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (Kaderregeling O&O&I).

Wat in betreft de activiteiten die volgens de definitie dienen te worden verricht ter verwezenlijking van het hoofddoel van de entiteit, volgt uit artikel 2, punt 83 AGVV dat organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding niet noodzakelijkerwijs zowel onderzoek dienen te verrichten als onderzoeksresultaten dienen te verspreiden. Maar volgens het Hof moet het verspreiden van de kennis van de organisatie minstens gedeeltelijk betrekking hebben op de resultaten van het door de instelling zelf verrichte onderzoek. Hieruit volgt dat de betreffende entiteit, om als organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding te worden gekwalificeerd, onafhankelijk onderzoek verricht, eventueel aangevuld met activiteiten ter verspreiding van de resultaten van dat onderzoek. Daardoor kunnen instellingen die zich uitsluitend bezighouden met onderwijs- en opleidingsactiviteiten die op algemene wijze de huidige stand van de wetenschap verspreiden, niet worden aangemerkt als organisaties voor onderzoek- en kennisverspreiding. Het moet, anders gezegd, ook gaan om verspreiding van de resultaten van onderzoek dat door die organisaties zelf is verricht.

Het Hof stelt verder vast dat het feit dat een entiteit meer dan de helft van haar inkomsten uit economische activiteiten haalt niet noodzakelijkerwijs impliceert dat zij niet kan worden aangemerkt als een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding. Meer in het algemeen: het criterium van de structuur van de omzet van een entiteit en het aandeel van die omzet dat bestaat uit inkomsten uit haar economische activiteiten, kan niet worden gebruikt als enig beslissend criterium voor de beoordeling van het hoofddoel van die entiteit. Reden hiervoor is dat artikel 2, punt 83 AGVV geen eisen stelt aan  de structuur en de oorsprong van de financiering van de activiteiten van de entiteit met het oog op de beoordeling van haar hoofddoel en haar kwalificatie als organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding. In tegendeel, deze bepaling verduidelijkt zelfs dat een dergelijke kwalificatie moet worden gemaakt ongeacht de financieringswijze van de entiteit of haar rechtsvorm, bijvoorbeeld of het gaat over een publiek- of privaatrechtelijke organisatie. Ten slotte zou het criterium van de structuur van de omzet en het aandeel van de inkomsten uit economische activiteiten op zich beschouwd een vertekend beeld kunnen reven van de reële activiteiten van de entiteit. Het Hof benadrukt echter dat dit criterium wel in de ruimere context van een onderzoek van alle relevante omstandigheden in aanmerking kan worden genomen als een van de aanwijzingen voor het hoofddoel dat door een entiteit wordt nagestreefd.

Herinvestering van inkomsten en het belang van de rechtsvorm van de leden en de aandeelhouders van een entiteit, het eventuele winstoogmerk van de door hen uitgeoefende activiteiten en nagestreefde doelstellingen

Het Hof verduidelijkt tevens dat noch uit artikel 2, punt 83 AGVV noch uit de Kaderregeling O&O&I volgt dat een entiteit alleen als organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding kan worden aangemerkt, indien deze de inkomsten uit haar hoofdactiviteit herinvesteert in dezelfde activiteit. Een dergelijke vereiste bestond wel onder de voorganger van de huidige groepsvrijstellingsverordening.

Ten slotte stellen de Europese rechters vast dat de rechtsvorm van de leden en de aandeelhouders van een entiteit en het eventuele winstoogmerk van de door hen uitgeoefende activiteiten en nagestreefde doelstellingen, geen doorslaggevende criteria vormen voor de kwalificatie van die entiteit als organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding. Artikel 2, punt 83 AGVV bepaalt namelijk uitdrukkelijk dat de rechtsvorm en de financieringswijze van de entiteit niet relevant zijn voor een dergelijke kwalificatie.

Decentrale relevantie

Decentrale overheden kennen regelmatig financiële steun toe aan onderzoeksinstellingen. Deze steun kan soms worden vrijgesteld op basis van, bijvoorbeeld artikel 25 AGVV. Hierbij speelt doorgaans de vraag of die onderzoeksinstellingen tevens economische activiteiten verrichten, zoals het verrichten van onderwijsdiensten tegen betaling. Deze zojuist besproken uitspraak schept meer duidelijkheid over de toepassing van de AGVV dergelijke entiteiten en dus de mogelijkheid van decentrale overheden, om staatssteun EU-recht conform te verlenen. Door dit arrest is duidelijk dat de begunstigde onderzoeksinstelling meerdere doelen kan nastreven en verschillende soorten activiteiten kan verrichten. Voorwaarde hiervoor is dat onder die verschillende doelen, het onafhankelijk verrichten van onderzoek of het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten het hoofddoel vormt. Dat een entiteit meer dan de helft van haar inkomsten uit economische activiteiten haalt impliceert hierbij niet noodzakelijkerwijs dat  geen sprake is van een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding.

]]>
Raadpleging: Groepsvrijstellingsverordening transport over land https://europadecentraal.nl/nieuws/raadpleging-groepsvrijstellingsverordening-transport-over-land/ Mon, 18 Mar 2024 11:40:22 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=99892 De staatssteunregels op het gebied van transport over land worden herzien. De herziening omvat een nieuwe groepsvrijstellingsverordening vervoer en nieuwe richtsnoeren voor spoorwegen.

Het doel is om de administratieve lasten van steunaanvragen te verminderen. De steunmaatregelen die hieronder vallen, worden meestal niet tegengehouden door de Commissie, dus er wordt gekeken naar manieren om de regels te versoepelen. Het gaat hier onder meer om steun voor de vermindering van externe kosten, het verbeteren van interoperabiliteit, infrastructuurgebruik en voorzieningen. Het initiatief is gericht op het vergemakkelijken van steunmaatregelen die de overgang naar minder vervuilende vervoersmethoden ondersteunen.

Achtergrond

Deze raadpleging volgt op een evaluatie van de kaderregeling inzake staatssteun voor vervoer op land. De Commissie heeft het voornemen om staatssteunprocedures voor vervoer op land te versimpelen in verband met de vergroening van transport en de emissiereductiedoelstellingen van de Europese Unie, onder meer in het kader van de Green Deal. Voor de nieuwe groepsvrijstellingsverordening vervoer is al een machtigingsverordening vastgesteld in 2022.

Feedback

Het is mogelijk om tot 3 april 2024 zienswijzen in te dienen. De raadpleging is met name gericht op nationale en lokale steunverlenende autoriteiten. Ook toezichthouders, spoorweginfrastructuurondernemers en -infrastrctuurbeheerders en vervoerders kunnen reageren.

Bron

Groepsvrijstellingsverordening voor de toepassing van de artikelen 93 en 108 van het Verdrag op staatssteun voor de sector van transport over land, Europese Commissie

Meer informatie

Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Is provinciale steun aan agrariërs na rupsenplaag mogelijk? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/is-provinciale-steun-aan-agrariers-na-rupsenplaag-mogelijk/ Mon, 09 Feb 2015 11:54:20 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=26813 Antwoord in het kort

Ja, de Europese staatssteunregels bieden hiertoe mogelijkheden. Allereerst kan de landbouw de-minimisverordening worden toegepast. Daarnaast biedt de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV) mogelijk uitkomst. Verder kan, indien de eerste twee opties geen soelaas mochten bieden, wellicht steun worden verleend op basis van de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden. Deze drie opties worden in deze praktijkvraag verder uitgewerkt.

Landbouw de-minimisverordening

Op grond van de landbouw de-minimisverordening kunnen decentrale overheden ondernemingen die actief zijn in de ‘primaire productie van landbouwproducten’ (art.1, lid 1) over een periode van drie belastingjaren tot € 20.000 aan steun verstrekken zonder dat er sprake is van staatssteun. Van de-minimissteun hoeft men dan ook geen melding of kennisgeving te doen bij de Europese Commissie. Belangrijk om in de gaten te houden is dat het de-minimisplafond per onderneming geldt. En dat voor de berekening ervan alle landbouw de-minimissteun die een onderneming over een periode van drie belastingjaren van overheden ontvangt bij elkaar moet worden opgeteld.

Landbouwvrijstellingsverordening (LVV)

Indien de door de agrariërs geleden schade het landbouw de-minimisplafond overschrijdt, kan mogelijk van de LVV gebruik worden gemaakt. Staatssteun die voldoet aan de voorwaarden uit de LVV is verenigbaar met de interne markt en hoeft niet bij de Europese Commissie te worden aangemeld. Decentrale overheden kunnen met een zogeheten kennisgeving volstaan. In deze casus zijn de artikelen 26 en 37 uit de LVV waarschijnlijk het meest relevant. Hieronder worden deze verder uitgewerkt.

1.     Kwalificeert een rupsenplaag als een ‘natuurramp’ in de zin van de LVV?

Op basis van artikel 37 LVV kan steun worden verstrekt voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector. Een rupsenplaag lijkt echter niet als ‘natuurramp’ in de zin van de LVV te kwalificeren. Natuurrampen kunnen, zo volgt uit artikel 2, lid 38, LVV namelijk de volgende verschijningsvormen aannemen: ‘aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen, tornado’s, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden van natuurlijke oorsprong’.

2.     Kwalificeert een rupsenplaag als een ‘plantenplaag’ in de zin van de LVV?

Op grond van artikel 26 LVV kan, onder meer, steun aan een landbouwonderneming worden verleend voor de bestrijding van plantenplagen en voor het herstel van de schade die erdoor wordt veroorzaakt. De LVV definieert het begrip ‘plantenplaag’ als ‘schadelijke organismen als omschreven in artikel 1, lid 1 en 2, van Verordening (EU) 2016/2031’. Artikel 1, lid 1 en 2, van Verordening (EU) 2016/2031 verwijst daarbij naar een lijst die op grond van artikel 4 lid 1 van Verordening 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten wordt vastgesteld. Die lijst bevat een overzicht van fytosanitaire risico’s die onder het toepassingsbereik vallen en is te vinden in Verordening (EU) 2016/1141.

Aangezien rupsen dieren zijn die schadelijk kunnen zijn voor planten, kunnen zij waarschijnlijk als ‘plantenplaag’ in de zin van de LVV worden aangemerkt. Indien de steun die de provincie voornemens is te verstrekken aan alle voorwaarden uit artikel 26 LVV voldoet, zou van dit artikel gebruik kunnen worden gemaakt en kan 100 % van de in aanmerking komende kosten worden vergoed om agrariërs te helpen de plaag te bestrijden en de schade die erdoor is veroorzaakt te herstellen (art. 26, lid 7 e.v.).

Richtsnoeren staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden

Daarnaast kan ook op grond van de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden steun worden verleend voor de bestrijding van plantenplagen en het herstel van de schade die erdoor wordt veroorzaakt. Verschil met de LVV is dat steun op basis van de richtsnoeren moet worden aangemeld bij de Commissie alvorens deze ten uitvoer mag worden verleend.

Samenvattend

De provincie kan, in overeenstemming met de Europese staatssteunregels, agrariërs die schade ondervinden van een rupsenplaag financieel ondersteunen. Hiertoe kan, zoals uiteengezet, mogelijk van de landbouw de-minimisverordening gebruik worden gemaakt. Daarnaast biedt de LVV mogelijkheden om steun te verlenen voor de bestrijding van plantenplagen en het herstel van de schade die erdoor is veroorzaakt. Tot slot bieden ook de richtsnoeren staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden mogelijkheden om de door de provincie voorgenomen steun rechtmatig te verlenen. Steun op basis van de richtsnoeren moet wel bij de Commissie worden aangemeld hetgeen meer administratieve lasten met zich meebrengt.

Bronnen

Landbouw de-minimisverordening, Europese Commissie
Landbouwvrijstellingsverordening, Europese Commissie
Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector
en in plattelandsgebieden (2022/C 485/01), Europese Commissie

Meer informatie

Landbouw, Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Kennisgevingsprocedure, Procedures staatssteun, Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Landbouwvrijstellings­verordening, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Is de verplaatsing van een landbouwbedrijf voor de ontwikkeling van natuur in het algemeen belang? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/is-de-verplaatsing-van-een-landbouwbedrijf-voor-de-ontwikkeling-van-natuur-in-het-algemeen-belang/ Mon, 16 Nov 2015 08:53:43 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=31801 Antwoord in het kort

Ja, waarschijnlijk kan goed verdedigd worden dat met deze maatregel, die de ontwikkeling van de EHS bevordert, een doel van algemeen belang wordt nagestreefd. De Europese Commissie heeft in een besluit uit 2011 namelijk aangegeven dat de verwerving van gronden ten behoeve van de versterking van de EHS een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) oplevert. Hierdoor lijkt het algemeen belang vereiste uit artikel 16 LGVV aanwezig te zijn.

Wat is de EHS?

De EHS is een netwerk bedoeld om natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Het uiteindelijke doel is om met natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) te vormen. In Nederland bestaat de EHS onder meer uit bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt en landbouwgebieden die worden beheerd volgens agrarisch natuurbeheer. Het beheer van de EHS ligt decentraal: in 2014 heeft het Rijk de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en beheer van de EHS overgedragen aan de provincies.

LGVV: Steun voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen

Op grond van de LGVV zijn bepaalde categorieën steun in de landbouwsector vrijgesteld van voorafgaande aanmelding bij de Europese Commissie. Steun die onder toepassing van de LGVV wordt verleend, is verenigbaar met de interne markt. Indien overheden van de LGVV gebruik maken, kunnen zij volstaan met een zogeheten kennisgeving van de steunmaatregel. Op grond van artikel 16 van de LGVV kan steun worden verleend voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen. Zoals de provincie aangeeft, is één van de voorwaarden uit artikel 16 LGVV, dat met de steun een doel van algemeen belang wordt nagestreefd.

Ontwikkeling van EHS een DAEB?

De Europese Commissie heeft er in 2011 in de zaak N 308/2010 (Subsidieregeling grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud) mee ‘ingestemd dat het in het algemeen belang kan zijn ervoor te zorgen dat waardevolle natuurerfgoed gebieden worden beschermd en versterkt’ (zie paragrafen 21, 22 en 23). De Commissie concludeerde in deze zaak dan ook dat de gesteunde activiteiten (grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud, met als doel is het versterken van de EHS) diensten van algemeen economisch belang inhouden.

Conclusie

Aangezien de Commissie steun voor de verwerving van gronden ten behoeve van duurzaam natuurbehoud met als doel het versterken van de EHS op grond van de regels voor DAEB heeft goedgekeurd, lijkt het vereiste algemeen belang aanwezig te zijn in de casus van de provincie. Het doel van de maatregel van de provincie is immers het verder ontwikkelen van de EHS. Indien ook aan alle overige vereisten uit hoofdstuk I en artikel 16 van de LGVV is voldaan, is de steun voor de verplaatsing van het landbouwbedrijf ‘staatssteunproof’ en vrijgesteld van voorafgaande aanmelding bij de Commissie.

Bron

Zaak N 308/2010 (Subsidieregeling grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud), Europese Commissie

Meer informatie

DAEB en staatssteun, Diensten van algemeen belang, Kenniscentrum Europa Decentraal
Landbouw, Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Natuurbeheer, Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
MKB landbouwvrijstellingsverordening, Vrijstellingen, Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Natuurnetwerk Nederland, Rijksoverheid

]]>
Landbouwvrijstellingsverordening (LVV) en Visserijvrijstellingsverordening (VVV) vastgesteld https://europadecentraal.nl/nieuws/landbouwvrijstellingsverordening-lvv-en-visserijvrijstellingsverordening-vvv-vastgesteld/ Mon, 04 Dec 2023 08:23:26 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=98265 Decentrale overheden die steun verlenen aan ondernemingen, kunnen dat doen onder de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV) of de Visserijvrijstellingsverordening (VVV). Het is dan namelijk niet nodig om de steun ter goedkeuring te melden bij de Europese Commissie, zoals dat bij staatssteun doorgaans noodzakelijk is. Een kennisgeving bij de Commissie is genoeg. Er zaten echter wat technische fouten in de LVV en de VVV waardoor de inhoud van de bepalingen niet klopte. Om die fouten te rectificeren, heeft de Commissie op 22 november 2023 twee nieuwe verordeningen aangenomen waarin de fouten zijn verbeterd.

Landbouwvrijstellingsverordening

Onder de LVV kan er steun voor verschillende categorieën worden verleend. Denk aan steun voor milieubescherming met betrekking landbouw of steun voor bosbouw.

In de LVV zaten onjuiste of ontbrekende kruisverwijzingen. Om de fouten in de LVV te rectificeren, heeft de Commissie op 22 november 2023 de Verordening (EU) 2023/2607 aangenomen. Zo zijn er bepalingen over de voorwaarden waaronder steun kan worden verleend aangepast, en is de reikwijdte van de verordening aangepast door de definitie van “ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld” in artikel 2 van de LVV te verbeteren.

Visserijvrijstellingsverordening

De VVV maakt het mogelijk om steun te verlenen aan kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de productie, verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten. Denk aan het verkopen van bijvoorbeeld vis of zeewier.

Ook in de VVV zaten onjuiste of ontbrekende kruisverwijzingen en omissies. Daarom heeft de Commissie op 22 november 2023 ook Verordening (EU) 2023/2603 aangenomen om de fouten te herstellen. Ook hier zijn er bepalingen over de voorwaarden voor het verlenen van steun aangepast. Daarnaast is een deel van bijlage III van de VVV aangepast.

Bron

Europese Commissie rectificeert de Visserij Vrijstellingsverordening (VVV) en de Landbouw Groepsvrijstellingsverordening (LGVV), Expertisecentrum Europees Recht

Meer informatie

Landbouwvrijstellingsverordening, Kenniscentrum Europa Decentraal

Visserijvrijstellingsverordening, Kenniscentrum Europa Decentraal

Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>