Beleidsterreinen Staatssteun – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Mon, 01 Jul 2024 12:10:05 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Beleidsterreinen Staatssteun – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Consultatie over de herziening van regels voor staatssteun voor vervoer over land en multimodaal vervoer https://europadecentraal.nl/nieuws/consultatie-over-de-herziening-van-regels-voor-staatssteun-voor-vervoer-over-land-en-multimodaal-vervoer/ Fri, 28 Jun 2024 13:43:06 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101386 De Europese Commissie heeft een publieke raadpleging gestart en vraagt de lidstaten om feedback over de voorgestelde regels voor vervoer over land en multimodaal vervoer, die de huidige richtsnoeren inzake staatssteun aan spoorwegondernemingen moeten vervangen. Daarnaast wordt feedback gevraagd over de nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor het vervoer (TBER). De lidstaten hebben tot 20 september 2024 de tijd om hun opmerkingen in te dienen. De goedkeuring van de herziene richtlijnen en de nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor het vervoer is gepland voor eind 2025.

Volgens de Commissie zal de nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor vervoer een aanvulling vormen op de nieuwe richtsnoeren voor vervoer over land en multimodaal vervoer (LMT-richtsnoeren). Het is de bedoeling dat deze twee regelingen een compleet regelboek gaan vormen voor het verlenen van staatssteun in de sector duurzaam vervoer over land.

LMT-Richtsnoeren

De LMT-richtsnoeren, die de spoorwegrichtsnoeren zullen vervangen, bevatten de voorwaarden voor de beoordeling van aangemelde overheidssteun voor duurzaam vervoer over land dat niet onder de groepsvrijstelling valt. De voorgestelde wijzigingen zijn bedoeld om:

  • Het uitbreiden van het toepassingsgebied van de richtsnoeren naar alle vervoerswijzen over land die minder milieuvervuilend zijn dan vervoer dat uitsluitend over de weg plaatsvindt, zoals spoorvervoer, vervoer over de binnenwateren en duurzaam multimodaal vervoer.
  • Het zal de beschikkingspraktijk van de Commissie op grond van artikel 93 VWEU en de huidige richtsnoeren voor het spoorvervoer consolideren en harmoniseren. Daartoe zullen nieuwe categorieën exploitatie- en investeringssteun worden opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om steun voor de bouw van multimodale voorzieningen, steun voor het opstarten van nieuwe commerciële verbindingen en steun als vergoeding voor de uitvoering van openbaredienstverplichtingen in de sector goederenvervoer per spoor.
  • De regels voor steun die rechtstreeks bijdraagt tot de groene en digitale transitie, met name steun om de externe vervoerskosten te verminderen en de interoperabiliteit te bevorderen, zullen flexibeler worden. De lidstaten krijgen meer ruimte om over te stappen op duurzamere vervoerswijzen.
  • Er zullen nieuwe beschermingsmaatregelen worden ingevoerd om de toegang en de groei van nieuwe exploitanten op de markt voor duurzaam vervoer over land te ondersteunen. De ondernemingen krijgen bijvoorbeeld meer toegang tot de aankoop van transportmaterieel en binnenvaartschepen.

Groepsvrijstellingsverordening voor vervoer (TBER)

De nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor vervoer houdt in dat bepaalde categorieën steun voor duurzamere vervoerswijzen verenigbaar worden verklaard met de interne markt, met als gevolg dat deze steun niet hoeft te worden aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie. Het gaat onder meer om steunmaatregelen voor het spoorvervoer, de binnenvaart, multimodaal vervoer en de coördinatie van het vervoer die de mededinging slechts in beperkte mate kunnen verstoren.

Na de goedkeuring van de verordening worden de meeste steunmaatregelen die momenteel bij de Commissie moeten worden aangemeld, zonder goedkeuring van de Commissie verleend, waardoor onnodige administratieve lasten worden verminderd.

Bron

Commission invites comments on draft revised State aid rules for land and multimodal transport, Europese Commissie

Meer informatie

Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal

Vervoer, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Sport https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/beleidsterreinen/sport-en-staatssteun/ Tue, 05 Aug 2014 11:23:43 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=23914 Decentrale overheden zetten vaak subsidieprogramma’s in om lokale en regionale sportactiviteiten te ondersteunen. Dit doen ze bijvoorbeeld door middel van een subsidie voor het organiseren van sportactiviteiten voor de buurt of een verlaagde grondprijs, zodat de vereniging nieuwe sportvelden kan aanleggen of de kantine kan renoveren. Steun aan sportclubs kan (verboden) staatssteunelementen bevatten. Vooral bij steun aan betaald voetbalorganisaties (BVO’s) is voorzichtigheid geboden. Het is verstandig vooraf een staatssteunanalyse te maken.

Staatssteunregels voor sport

Een aantal jaar geleden moest staatssteun voor sportinfrastructuur, zoals voetbalstadions, hockeyvelden of sportkantines, worden aangemeld bij de Europese Commissie. Sinds 2014 kan steun aan sport- en multifunctionele infrastructuur op basis van de Algemene groepsvrijstellingsverordening worden vrijgesteld van de meldplicht. Een kennisgeving is dan voldoende.

Steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur kan worden vrijgesteld van de aanmeldingsplicht op basis van artikel 55 AGVV. Hier zitten wel een aantal voorwaarden aan vast. Zo mag de sportinfrastructuur – bijvoorbeeld –  niet uitsluitend door één gebruiker uit de professionele sport gebruikt worden. Ook moet het gebruik van de sportinfrastructuur door andere prof- of amateursporters ten minste 20% van de tijdscapaciteit per jaar bedragen. Er kan zowel investeringssteun als exploitatiesteun verleend worden, waaronder ook de bouw of modernisering van de sportinfrastructuur valt.

Een voordeel uit een grondtransactie, dat het gevolg is van verkoop van overheidsgrond of -gebouwen aan een onderneming voor een niet-marktconforme prijs, kan niet vrijgesteld worden op basis van artikel 55 AGVV. Decentrale overheden moeten zich daarbij aan de in voorwaarden voor een marktconforme transactie tussen houden in de paragraaf 4.2 van de Mededeling betreffende het begrip ‘staatssteun’.

Amateursport en staatssteun

Decentrale overheden hoeven steun aan sportverenigingen alleen staatssteunproof te maken als wordt voldaan aan alle criteria van het staatssteunverbod. In het geval van amateursportclubs levert steun niet altijd staatssteun op:

  • In sommige gevallen kunnen bepaalde amateursportverenigingen in beginsel niet aangemerkt worden als onderneming, omdat zij geen economische activiteiten verrichten. Als de sportvereniging wel economische activiteiten uitoefent, zoals het uitbaten van een kantine of het verhuren van sportvelden aan andere partijen, kan een gescheiden boekhouding een oplossing bieden om ongeoorloofde staatssteun te voorkomen.
  • Een amateursportvereniging is vaak alleen lokaal actief. Dan is er ten aanzien van gesubsidieerde activiteiten geen sprake van grensoverschrijdende invloed op het handelsverkeer. Om dit te kunnen bepalen, moet rekening worden gehouden met o.a. de hoogte van de steun, de geografische locatie van de activiteiten, de taal waarin de activiteiten worden verricht en de grootte van de markt voor dit soort activiteiten.

Op dit moment is niet altijd eenduidig te zeggen of er een markt is voor bepaalde sportactiviteiten en of de staatssteunregels moeten worden toegepast op amateursportverenigingen. Dit is afhankelijk van de casus. Hierover is in 2021 een praktijkvraag gepubliceerd, waarin het staatssteuncriterium economisch voordeel ook toegelicht wordt.

Betaald voetbalorganisaties (BVO’s) en staatssteun

De Commissie heeft onderstreept dat professionele voetbalclubs die actief zijn op een Europese markt wel als ondernemingen beschouwd moeten worden. In het Nationaal referentiekader steun aan betaald voetbal geeft het ministerie van BZK een leidraad om steun aan BVO’s af te stemmen op de staatssteunregels (opgesteld voordat de nieuwe vrijstelling voor sport er was). Verder hebben de UEFA en de Commissie een gezamenlijk standpunt uitgebracht over Financial Fair Play (FFP). In 2022 heeft de Europese Commissie onderzoek gedaan naar steunverlening aan een aantal BVO’s in Nederland. Bij steunverlening aan een BVO is dus voorzichtigheid geboden.

Meer informatie over staatssteun bij betaald voetbalorganisaties is terug te vinden in deze factsheet van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze factsheet is gepubliceerd in mei 2018. Eventuele jurisprudentie na die datum is hierin niet meegenomen. Het ministerie heeft in 2024 per brief aan gemeenten het belang van een correcte steunverlening weer onder de aandacht gebracht.

Webinar staatssteun

De hierboven omschreven regels rondom staatssteun en sportvoorzieningen leggen we in de onderstaande webinar uit aan de hand van een casus.

Webinar staatssteun
]]>
Staatssteun en lokale initiatieven voor energietransitie https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/beleidsterreinen/staatssteun-en-lokale-initiatieven-voor-energietransitie/ Mon, 26 Feb 2024 12:36:10 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=99192&post_type=onderwerp&preview_id=99192 In het klimaatakkoord uit 2019 zijn afspraken gemaakt over klimaatverbeteringen door een groot aantal maatschappelijke partijen. Er zijn daarbij onder doelen gesteld voor het omschakelen van de energievoorziening voor burgers en industrie. De bedoeling is dat wordt overgeschakeld van aardgas naar alternatieve energiebronnen zoals warmtenetwerken. Het einddoel is dat in 2050 elk gebouw in Nederland aardgasvrij moet zijn. Als tussendoelstelling is in het Klimaatakkoord afgesproken dat in 2030 onder regie van gemeenten anderhalf miljoen woningen en andere gebouwen zijn verduurzaamd of aardgasvrij zijn gemaakt.

Hiermee moeten gemeenten bijdragen aan de landelijke doelstelling om tot en met 2030 2,5 miljoen woningen en 120.000 utiliteitsgebouwen te isoleren, 500.000 warmtenetaansluitingen te realiseren en een miljoen hybride warmtepompen in bestaande gebouwen te plaatsen. Door middel van de onderstaande knoppen kunt u snel naar de informatie gaan die u op dit moment nodig hebt. De gele knoppen brengen u naar de vragen die u kunt hebben wanneer u besluit over te gaan tot het verkennen of starten van een aardgasvrij-project.

Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie

Sinds 1 januari 2023 is er één loket voor gemeenten om hen te ondersteunen bij de warmtetransitie: het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW). Het NPLW bouwt voort op de kennis van het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) en het Expertise Centrum Warmte (ECW). Een van de problemen waar de afgelopen jaren met een gezamenlijke blik naar is gekeken, is de mogelijkheid voor overheden om staatssteun te verlenen voor het omschakelen van gebouwen naar alternatieve energievoorzieningen. Het kan bijvoorbeeld gaan om investeringen in warmtenetwerken voor hele wijken, in warmtepompen voor bedrijven of particulieren, maar ook om overheidsbijdragen aan de exploitatie van distributienetwerken of opwekkingscapaciteit.

Het toekennen van staatssteun aan ondernemingen is in principe verboden, maar er zijn diverse vrijstellingsmogelijkheden, zeker ook voor steun voor het omschakelen naar alternatieve energie. Omdat klimaatverbetering ook een doelstelling van de Europese Unie is, zijn er juridische mogelijkheden in het leven geroepen om rechtmatig staatssteun te kunnen toekennen voor omschakeling naar alternatieve energiebronnen. In de lokale praktijk gaat daarbij het vaak om steun voor de aanleg, het beheer, de exploitatie en het onderhoud van warmtenetwerken. Maar denk ook aan opwekking van warmte en zonne-energie en gezamenlijk beheer en exploitatie van aardwarmtesystemen.

Staatssteunrechtelijke bijzonderheden bij aanleg, beheer en exploitatie van netwerken voor alternatieve energie

Bij het toekennen van staatssteun voor projecten voor energietransitie spelen een aantal specifieke (potentiële) problemen. Ten eerste is de vraag aan welke partij steun moet worden toegekend en wat de status van die partij is.

  • Het is in principe verboden om verboden staatssteun aan ondernemingen te verlenen. Steun aan particulieren is echter wel toegestaan. Ook bij steun aan particulieren rijzen een aantal staatssteunrechtelijke vragen:
    • Steun die door een overheid wordt verleend aan particulieren, bijvoorbeeld in de vorm van waardebonnen (‘vouchers’), die die enkel kunnen worden ingeleverd bij een beperkt aantal partijen, zoals leveranciers van warmtepompen. dan kan er sprake zijn van indirecte steun aan de leverancier(s). In dat geval moet de steun gerechtvaardigd worden. Wat is de status van energiecoöperaties en andere samenwerkingswerkingsverbanden van burgers, al dan niet samen met andere partijen zoals warmteleveranciers, netbeheerders, overheden, kredietverstrekkers en onderhoudsbedrijven? Zijn zulke partijen ondernemingen of niet? En wat betekent dat voor de mogelijkheden om staatssteun aan die partijen te kunnen verstrekken?
    • Op grond van de (nog goed te keuren) Wet collectieve warmtevoorziening (de Wcw of ook wel de Warmtewet 2.0) moet de eigendom van alle warmtenetwerken in overwegende mate bij de (lokale) overheid worden belegd. Wat doet die verplichting met de mogelijkheid voor overheden om staatssteun te verlenen aan partijen die (gezamenlijk) netwerken aanleggen, beheren of exploiteren?
  • Wat zijn de mogelijkheden voor overheden om rechtmatig steun te verlenen voor de aanleg, exploitatie, beheer en onderhoud van netwerken voor alternatieve energie zoals warmtenetwerken?
    • Wat zijn de mogelijkheden die het vestigen van een dienst van algemeen economisch belang met zich brengt, met name voor de (publiek-private) partij als  taak heeft om de aanleg, de exploitatie, het beheer en het onderhoud van een netwerk voor levering van alternatieve energie te verzorgen?

Factsheet

Voor de beantwoording van deze en andere vragen hebben wij de uitgebreide Factsheet ‘Staatssteun en lokale initiatieven voor energietransitie’ opgesteld.

Let op: belangrijke veranderingen in het juridische kader in de periode 2022-2025

Het juridische kader voor het verlenen van staatssteun voor voorzieningen voor alternatieve energie is nog volop in beweging. Een deel van de relevante staatssteunregels is recentelijk herzien of wordt op korte termijn herzien:

Deze aanpassingen en toekomstige aanpassingen kunnen belangrijke gevolgen hebben voor de mogelijkheden om rechtmatig steun te verlenen aan projecten voor opwekking en distributie van netwerken voor alternatieve energie. Deze internetpagina en de bijbehorende factsheet zullen, waar nodig, worden bijgewerkt zodra zich ontwikkelingen voordoen in de diverse wettelijke kaders. Mocht u willen weten wat de actuele stand van zaken is, neem dan contact met ons op via onze helpdesk.

Informatie per fase van het project

In het onderstaande overzicht vindt u een overzicht per fase van de planvorming voor het totstandbrengen van, bijvoorbeeld, een aardgasvrije wijk. Zoals de keuzes en het factsheet laten zien, zijn er tal van mogelijkheden voor het mede-financieren. Het is in sommige gevallen mogelijk om scenario’s te combineren. Houd daarbij altijd in het oog of het hier gaat om verschillende projecten, bijvoorbeeld investering in de aanleg van een netwerk of voor de exploitatie ervan, en de bijbehorende drempels zoals aangegeven in de AGVV.

We hebben de volgende fases gevonden die relevant kunnen zijn voor het realiseren van een energie-transitieproject.

  1. De vraag of er een taak is voor de overheid, of dat de markt op reguliere wijze over kan gaan tot het realiseren van een project.
  2. De mogelijkheid dat een overheid wil onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een energie-transitieproject, voordat zij een keuze maakt over de wijze van realisatie.
  3. De overheid besluit om alleen door middel van financiële instrumenten een project te ondersteunen.
  4. De overheid besluit om op directe wijze de aanleg van een energie-transitieproject te ondersteunen, door middel van zogenaamde investeringssteun.
  5. De overheid besluit om, al dan niet in combinatie met het bovenstaande, de exploitatie van het project te ondersteunen.

Voor elke fase zijn hieronder de verschillende mogelijkheden verder uitgewerkt. U kunt doormiddel van het uitklappen van elk menu stapsgewijs de informatie tot u nemen die u nodig denkt te hebben.

Is hier een taak voor de overheid?

  • De realisatie van het gehele project wordt door marktpartijen verricht, maar de gemeente is initiator – alleen het aanbestedingsrecht is relevant

    Een gemeente kan besluiten om niet zelf deel te nemen aan de aanleg van een warmtenet, maar de om (onderdelen) ervan in opdracht uit te laten voeren. Zo kan een gemeente bijvoorbeeld een andere partij betalen voor de levering van warmte of voor het aanleggen van een distributienetwerk. In dat geval verricht een gemeente zelf geen economische activiteiten en is de Wet Markt en Overheid niet van toepassing. Wanneer de gemeente besluit om realisatie van een warmtenet uit te besteden aan andere (private of publieke) partijen, dan is het aanbestedingsrecht van toepassing.

    Het juridisch kader van het aanbestedingsrecht bestaat uit de Aanbestedingswet 2012 en de drie Europese aanbestedingsrichtlijnen (Richtlijn 2014/24, van toepassing op overheidsopdrachten binnen de klassieke sectoren: werken, leveringen en diensten; Richtlijn 2014/23, van toepassing op concessieovereenkomsten; Richtlijn 2014/25, van toepassing op overheidsopdrachten binnen de speciale sectoren: water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten). De praktische uitwerking wordt verder geregeld door de ARW 2016 en de Gids Proportionaliteit.

    Gemeenten, provincies en waterschappen krijgen te maken met de Europese aanbestedingsrichtlijnen als een overheidsopdracht Europees aanbesteed moet worden. Bij het aanleggen van warmtenetten zal er in vrijwel alle gevallen sprake zijn van een overheidsopdracht voor werken, waarvoor een drempelwaarde geldt van € 5.538.000,- exclusief btw voor decentrale overheden. Als een opdracht gemengd is en dus elementen van leveringen of diensten omvat maar het werkenelement de grootste waarde en kern van de opdracht vertegenwoordigt, moet dit nog steeds als een opdracht voor werken gezien worden. Als de opdracht een waarde heeft boven dit bedrag is het verplicht een Europese aanbestedingsprocedure te volgen. De regels hiervoor zijn in de Aanbestedingswet 2012 te vinden.

De overheid steunt het onderzoek naar de mogelijkheden.

  • Steun voor onderzoek en ontwikkeling (O&O&I)

    Het kan zijn dat de Gemeente slechts in de planfase betrokken is bij de aanleg van een warmtenet. Dit is het geval wanneer de gemeente besluit om bijvoorbeeld financiële steun te verlenen aan een onderzoek naar de haalbaarheid of de technische mogelijkheden voor de aanleg van een warmtenet op een bepaalde locatie. Decentrale overheden kunnen bij het verlenen van overheidssteun voor onderzoeksprojecten, innovatieve plannen en het ontwikkelen van prototypes te maken krijgen met de Europese staatssteunregels voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I).

    Het bevorderen van onderzoek, ontwikkeling en innovatie is een belangrijke doelstelling van de Unie, vastgelegd in artikel 179 van het Verdrag. De toepasselijke regelgeving voor deze onderzoekssteun is vastgelegd in deel 4 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (artikel 25-31 AGVV) en de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

    Staatssteun voor O&O&I kan verenigbaar zijn met de interne markt  op grond van artikel 107, lid 3, onder b) en c), van het Verdrag  als deze aan bepaalde voorwaarden voldoet. Dit is het geval wanneer mag worden verwacht dat met de steun een bepaald marktfalen wordt verminderd doordat de uitvoering van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang wordt ondersteund of doordat de ontwikkeling van bepaalde economische activiteiten wordt bevorderd. Voorwaarde is wel dat de verstoring van de mededinging en het handelsverkeer die daarvan het gevolg is, niet schadelijk is voor het gemeenschappelijk belang.

    Deel 4 van de AGVV is gewijd aan steun voor O&O&I. Steunmaatregelen voor O&O&I die voldoen aan de algemene voorwaarden uit hoofdstuk 1 en 2 van de AGVV en de specifieke voorwaarden gesteld in deel 4 zijn verenigbaar met de interne markt en hoeven niet bij de Europese Commissie te worden aangemeld. Op de ontwikkeling van een warmtenet zou bijvoorbeeld van toepassing kunnen zijn artikel 25 Steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, lid 2 onder d) haalbaarheidsstudies. Voor haalbaarheidsstudies is de maximale steunintensiteit 50% van de in aanmerking komende kosten, eventueel te verhogen met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen en 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen. Decentrale overheden kunnen met een kennisgevingsprocedure volstaan. Pas als steun voor O&O&I de relevante aanmeldingsdrempels uit de AGVV overschrijdt (zie artikel 4 AGVV), moet de steun bij de Europese Commissie worden gemeld.

  • Bijzondere grondslag voor onderzoek naar groene transities – Artikel 49 AGVV

    De AGVV kent, naast de steunmogelijkheden voor O&O&I (artikelen 25-31 AGVV) ook een bijzondere grondslag voor steun voor studies of consultancydiensten inzake milieubescherming en energiethema’s (artikel 49). Steun voor studies of consultancydiensten, met inbegrip van energieaudits, die rechtsreeks verband houden met de onderwerpen in Deel 7 (Steun voor milieubescherming) van de AGVV, is onder dit artikel mogelijk. Wanneer een gemeente dus besluit om bijvoorbeeld een haalbaarheidsstudie te doen voorafgaand aan de aanleg van een lokaal warmtenet (steun aan daadwerkelijke aanleg van het warmtenet zou later kunnen plaatsvinden onder artikel 46 uit deel 7 AGVV), dan kan er onder Artikel 49 steun worden verleend om dit onderzoek te laten doen. De voor steunverlening in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de studie of consultancydienst indien de volledige studie of consultancydienst investeringen betreft die op grond van artikel 46 voor steun in aanmerking zouden komen. De steun kan worden toegekend onafhankelijk  van het resultaat van de studie. Ook wanneer blijkt dat een warmtenet bijvoorbeeld technisch niet haalbaar of rendabel zal zijn, kan de steunverlening aan de studie of consultancydienst worden toegekend. De maximale steunintensiteit aan de studie of consultancydienst bedraagt 60 %, eventueel te verhogen met 20 procentpunten voor kleine ondernemingen en 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen.

    Wanneer de gemeente een studie of consultancydienst naar een aan te leggen warmtenet wil laten doen, dan moet eerst worden bekeken of de steunverlening onder artikel 49 past, aangezien deze uitzondering speciaal van toepassing is op deel 7 van de AGVV, Steun voor milieubescherming. Past deze steunverlening niet onder artikel 49, dan kan worden bekeken of er uitgeweken kan worden naar de algemene O&O&I bepalingen van artikelen 25-30 in deel 4 van de AGVV.

De overheid wil financiering verstrekken of ondersteunen bij financiering van de realisatie van een nieuw netwerk, of het opwaarderen van een bestaand netwerk.

  • De mogelijkheid tot een garantstelling

    Wanneer een decentrale overheid de realisatie van een nieuw netwerk of het upgraden van een bestaand netwerk wil ondersteunen, dan kan deze overheid ervoor kiezen om zich garant te stellen voor een lening die de onderneming wil afsluiten bij een investeerder. Net als andere transacties kunnen door overheidsinstanties verstrekte garanties staatssteun behelzen wanneer deze niet op marktvoorwaarden plaatsvinden. Wanneer een overheidsinstantie garant staat kan de ondernemer vaak tegen betere voorwaarden een lening krijgen. Wanneer de overheidsinstantie de garantie geeft onder marktvoorwaarden, is er geen sprake van staatssteun. Om te kunnen vaststellen of een overheidsgarantie marktconform is, heeft de Europese Commissie in de Mededeling garanties benaderende maatstaven uitgewerkt voor zowel individuele garanties als garantieregelingen. Wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, kan bij individuele garanties het bestaan van verboden staatssteun worden uitgesloten:

     

    • De omvang van de garantie is goed te meten op het moment van toekenning;
    • De onderneming verkeert niet in financiële moeilijkheden op het moment van garantstelling;
    • De onderneming moet een marktconforme vergoeding voor de garantie betalen;
    • Er is sprake van een risico dat ook een particuliere investeerder zou lopen;
    • De overheidsgarantie dekt niet meer dan 80% van de uitstaande lening. Deze beperking is niet van toepassing op zekerheden voor obligaties.

     

     

    Voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) zijn de regels eenvoudiger. De Europese Commissie heeft ‘vrijhavenpremies’ geïntroduceerd om de marktconformiteit van garanties beter te kunnen beoordelen. Als de decentrale overheid minimaal deze premie jaarlijks in rekening brengt bij de kredietnemer, dan is de garantie marktconform. Verder geldt het volgende:

     

    • Als er geen rating is, bijvoorbeeld bij startende ondernemingen, is een premie van 3,8% per jaar van toepassing. Deze premie kan nooit lager zijn dan de premie die voor de moederonderneming zou gelden;
    • Bij een garantieregeling mag één premie worden gehanteerd als het gegarandeerde bedrag minder dan € 2,5 miljoen per onderneming bedraagt.

     

    Premie ratings

    De premies zijn gebaseerd op de kredietwaardigheid van bedrijven. Deze zijn te vinden in jaarverslagen van bedrijven of op websites van ratingbureaus. De garantiemededeling bevat een tabel met ratings en de daarbij behorende vrijhaven-premies. Wanneer er dus een vrijhaven-premie wordt gebruikt, dan behelst de afgegeven garantie geen staatssteun. De vrijhaven-premies kunnen worden gebruikt als referentie om het bruto-subsidie-equivalent te berekenen. Het bedrag van de staatssteun is gelijk aan het bedrag dat volgt uit het verschil tussen de door de decentrale overheid in rekening gebrachte premie en een marktconforme premie.

     

    Wordt er geen marktconforme premie gebruikt, dat wil zeggen wanneer er een garantie wordt gegeven die op de markt tegen slechtere voorwaarden te krijgen is, dan is er sprake van staatssteun. In dat geval kan bekeken worden of de garantie onder de de-minimisverordening ofwel onder de AGVV ondergebracht kan worden. De AGVV is van toepassing op “transparante steun” (artikel 5), ofwel steun waarvan het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend. Steun in de vorm van subsidies, rentesubsidie, leningen en garanties wordt onder voorwaarden als transparante steun aangemerkt. Valt een garantie die aan de voorwaarden voldoet dus onder binnen de reikwijdte van een van de artikelen van de AGVV, dan kan de garantie worden kennisgegeven. Is dat niet het geval dan moet de garantie bij de Commissie ter goedkeuring worden aangemeld.

  • De mogelijkheid tot het geven van een lening

    In plaats van aan een ondernemer een garantie te verlenen voor een lening, kan een decentrale overheid ook zelf een lening verstrekken aan de onderneming. Ook hier geldt weer dat wanneer de lening onder marktconforme voorwaarden wordt gegeven, er geen sprake is van staatssteun. Voor leningen heeft de Commissie een methode van referentie- en disconteringspercentages vastgesteld. De rente die op basis van deze methode wordt berekend, geldt als indicatie voor de marktrente. De methode maakt gebruik van een basispercentage dat afhankelijk van de situatie van de onderneming met een opslag wordt verhoogd. Het basispercentage verschilt per land en wordt elke maand op de website van de Europese Commissie bekend gemaakt. De decentrale overheid dient dan gebruik te maken van het op het moment van het verstrekken van de lening actuele referentiepercentage. De hoogte van de opslag varieert naar gelang de kredietwaardigheid van de leningnemer.

    Is er geen sprake van een marktconforme lening, maar een lening tegen gunstigere voorwaarden, dan kan bovenstaande berekening gebruikt worden om het verschil tussen een marktconforme lening en de werkelijk gegeven lening te berekenen. Het verschil is dan het bruto-subsidie-equivalent (BSE), het steunelement van de lening. Voor hulp bij het berekenen van het BSE van een lening kan gebruik worden gemaakt van de staatssteun calculator.

    Ook hier geldt weer dat wanneer er een niet-marktconforme lening wordt gegeven, nog bezien kan worden of het steunelement van de lening (het bruto-subsidie-equivalent) onder de de-minimisverordening (tot €300.000 per onderneming per drie belastingjaren) ofwel onder een van de artikelen uit hoofdstuk 7 (Steun voor milieubescherming) van de AGVV ondergebracht kan worden. Is dat niet het geval dan moet de lening bij de Commissie ter goedkeuring worden aangemeld.

De overheid wil op directe wijze de aanleg van een netwerk ondersteunen.

Bij het aardgasvrij maken van wijken kan een gemeente besluiten subsidie te willen geven aan bijvoorbeeld een commerciële gebouw-eigenaar voor het aansluiten van een gebouw op een warmtenet, aan een onderneming voor het aanleggen van een compleet warmtenet of aan een warmtebedrijf voor uitbreiding van het bestaande warmtenet.

Decentrale overheden die steun willen verlenen, moeten rekening houden met de staatssteunregels. De Europese Unie (EU) wil gelijke concurrentievoorwaarden scheppen voor alle ondernemingen op de interne markt. Vanwege de mogelijke verstoring van de mededinging op de Europese markt, is staatssteun in principe verboden. Staatssteun kan in allerlei vormen voorkomen en beperkt zich niet tot de klassieke subsidie. Steunmaatregelen in de vorm van garanties, leningen en bijvoorbeeld grondverkoop onder de marktwaarde kunnen hier ook onder vallen. Er gelden echter vele uitzonderingen op het staatssteunverbod. Deze werken wij hieronder per mogelijkheid uit.

  • Wanneer het project een relatief laag bedrag aan steun nodig heeft: De Minimis

    Op grond van de reguliere de-minimisverordening van de Commissie (Verordening (EU) nr. 2023/2831)kunnen (decentrale) overheden over een periode van drie belastingjaren tot € 300.000 steun aan één onderneming verlenen zonder dat dit wordt aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU. Steun die verstrekt wordt op basis van de de-minimisverordening, heeft volgens de Europese Commissie maar beperkt effect op het handelsverkeer tussen lidstaten. De-minimissteun voldoet daardoor niet aan het vijfde staatssteuncriterium, dat er sprake moet zijn van een grensoverschrijdend effect. Hierdoor wordt niet aan alle cumulatieve criteria van het staatssteunverbod (art. 107 lid 1 VWEU) voldaan. De-minimissteun vormt daarom geen staatssteun en is dan ook vrijgesteld van de aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie. Als de steunmaatregel van een decentrale overheid aan alle voorwaarden van een de-minimisverordening voldoet, is de steun dus toegestaan en kan die gewoon worden verstrekt.

    Het de-minimis plafond geldt per onderneming. Voor de berekening ervan moet alle de-minimissteun die een onderneming van overheden heeft ontvangen, bij elkaar worden opgeteld, ongeacht het doel waarvoor de de-minimissteun is verstrekt. De ruimte van een onderneming om de-minimissteun te ontvangen wordt op voortschrijdende grondslag beoordeeld. Dat betekent dat als een overheid de-minimissteun aan een onderneming wil verlenen, er moet worden gekeken hoeveel de-minimissteun er in het lopende belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren al aan de onderneming is verleend. Als het plafond is bereikt, mag in het betreffende jaar geen de-minimissteun meer worden verleend.

    Steun die voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening hoeft niet te worden gemeld of te worden kennisgegeven aan de Commissie. In dat geval moet wel een de-minimisverklaring worden ingevuld. Voor deze verklaring geldt een bewaarplicht van 10 jaar. Zo kan indien nodig, gemakkelijk worden aangetoond aan welke onderneming de-minimissteun is verleend. Wordt er meer steun verleend dan sprake van staatssteun.

  • Wanneer het project significante investeringen nodig heeft: De AGVV

    Bepaalde categorieën steun zijn op grond van de Algemene Groepvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) Verordening (EU) nr. 651/2014 vrijgesteld van het doen van een melding bij de Commissie. Om gebruik te kunnen maken van de vrijstellingen onder de AGVV dient de decentrale overheid te voldoen aan de algemene voorwaarden uit de artikelen 1 tot en met 12 van deze Verordening. Daarnaast moet de subsidie voldoen aan de specifieke voorwaarden van een of meerdere steuncategorieën, zoals de maximale steunintensiteit en de kosten die in aanmerking mogen komen voor steun. Staatssteun die voldoet aan de voorwaarden uit de AGVV is vrijgesteld van aanmelding ter goedkeuring bij de Commissie. Overheden die gebruik maken van de AGVV kunnen volstaan met het kennisgeven van de steunverlening aan de Commissie. Een kennisgeving dient binnen 20 werkdagen na inwerkingtreding van de steunmaatregel plaats te vinden via de State Aid Notification Interactive (SANI) applicatie van de Commissie. Daarnaast dient jaarlijks te worden gerapporteerd over de daadwerkelijke uitgaven onder een kennisgegeven steunmaatregel. Ook geldt een bewaartermijn en dient goede dossiervorming plaats te vinden voor eventueel tussentijds onderzoek door de Commissie.

    In het kader van de transitie naar aardgasvrije wijken is het volgende artikel van belang voor de aanleg van een warmtenet:

  • Artikel 46 AGVV: Investeringen in warmtenetten

    Onder artikel 46 van de AGVV is investeringssteun voor warmtenetten mogelijk gemaakt:

            “1. Investeringssteun voor de bouw, uitbreiding of upgrade van systemen voor energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling, met inbegrip van de bouw, uitbreiding of upgrade van installaties voor warmte- of koudeopwekking en/of thermische opslagoplossingen en/of het distributienet, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.”

    Een belangrijk punt is dat Artikel 46 ziet op het bewerkstelligen van een energie-efficiënt systeem als geheel:

    “2.   Steun wordt alleen toegekend voor de bouw, uitbreiding of upgrade van stadsverwarmings- en/of stadskoelingssystemen die energie-efficiënt zijn of het zullen worden, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU. Indien het systeem als gevolg van de gesteunde werkzaamheden nog niet energie-efficiënt wordt, beginnen de verdere upgrades die nodig zijn om te voldoen aan de voorwaarden vervat in de definitie van energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling, voor installaties voor warmte- en/of koudeopwekking waarvoor steun wordt verleend, drie jaar na aanvang van de gesteunde werkzaamheden aan het distributienet.”

    Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie  artikel 2 punt 41 “efficiënte stadsverwarming en -koeling” waarnaar Artikel 46 verwijst, spreekt ook van “een systeem voor stadsverwarming of -koeling dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % afvalwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt”.

    Richtlijn 2010/31 betreffende de energieprestatie van gebouwen (in samenhang met de definitie Artikel 2 AGVV 124 bis en ter geeft definitie “stadsverwarming of -koeling”; ook hier wordt gesproken van complete systemen;  van centrale productie-installatie inclusief levering via een netwerk.

    De voor steunverlening in aanmerking komende kosten zijn de investeringskosten voor de bouw of upgrade van een energie-efficiënt systeem voor stadsverwarming en/of stadskoeling. De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30 % van de in aanmerking komende kosten, tot een maximum bedrag van 50 miljoen EUR per project per onderneming. De steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen. De steunintensiteit kan ook worden verhoogd met 15 procentpunten voor investeringen die alleen gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen, afvalwarmte, of een combinatie daarvan, daaronder begrepen hernieuwbare warmtekrachtkoppeling.

    Als alternatief voor de maximale steunintensiteit kan de steunintensiteit oplopen tot 100% van de financieringskloof. In dat geval moet de steun beperkt worden tot het minimum dat noodzakelijk is om het gesteunde  project of -activiteit uit te voeren (artikel 46 lid 9). De steun kan dan berekend worden overeenkomstig de definitie die in artikel AGVV wordt gegeven voor “financieringskloof”:

    “de nettomeerkosten worden vastgesteld als het verschil tussen de economische opbrengsten en kosten (inclusief investeringen en exploitatie) van het gesteunde project en die van het alternatieve project dat de begunstigde van de steun zonder steun geloofwaardig zou uitvoeren. Om de financieringskloof te bepalen, moet de lidstaat voor het feitelijke scenario en voor een geloofwaardig nulscenario alle belangrijke kosten en opbrengsten, de voor het disconteren van toekomstige kasstromen geraamde gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet („WACC”) van de begunstigden, alsmede de netto contante waarde („NPV”) voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario, over de levensduur van het project kwantificeren. De typische nettomeerkosten kunnen worden geraamd als het verschil tussen de NPV voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario over de levensduur van het referentieproject.”

    Wanneer de steunbedragen worden bepaald via een concurrerende biedmethode, is een nadere beoordeling van de nettomeerkosten niet nodig omdat de concurrerende biedprocedure een betrouwbare schatting oplevert van het minimum aan steun dat potentiële begunstigden nodig hebben.

    Het steunplafond van 50 miljoen EUR (zie artikel 4 w.) voor artikel 46 geldt dus voor het aanleggen van het systeem in zijn geheel. Het is nog wel mogelijk om, waar al onderdelen van het systeem bestaan, de aanvullende onderdelen om tot een werkend systeem van stadsverwarming en/of- koeling te komen, te steunen tot aan dat plafond.

    Artikel 46 omvat verder nog condities ten aanzien van de bronnen voor energie-opwekking (lid 3),  en beperkingen aan het gebruik van fossiele brandstoffen als basis voor energie-opwekking (aardgas uitgezonderd) (leden 4 en 5).

  • Artikel 38 AGVV: Energie-efficiëntie buiten gebouwen

    Artikel 38 van de AGVV ziet op investeringssteun ten behoeve van energie-efficiënte maatregelen die door ondernemingen worden genomen in het industriële proces. Investeringssteun die ondernemingen in staat stelt de energie-efficiëntie van hun industriële processen te verbeteren, is onder de volgende voorwaarden mogelijk:

    • Het moet gaan om steun voor investeringen die verder gaan dan reeds geldende Unienormen
    • Het mag niet gaan om steun ten behoeve van warmtekrachtkoppeling of steun voor stadsverwarming- en of koeling (artikel 46)
    • Het mag niet gaan om steun voor de installatie van energie-uitrusting op fossiele brandstoffen, met inbegrip van aardgas

    De voor steunverlening in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende kosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te halen, ten opzichte van het nul-scenario dat overeenkomt met een investering met een vergelijkbare outputcapaciteit en levensduur die voldoet aan de reeds van kracht zijnde Unienormen. De maximale steunintensiteit bedraagt 30% van de in aanmerking komende kosten, en kan verhoogd worden met maximaal 20 procentpunten voor kleine ondernemingen en 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen. Wanneer een concurrerende biedprocedure wordt gebruikt voor het toekennen van de steun kan de maximale steunintensiteit onder voorwaarden oplopen tot 100% van de totale investeringskosten.

  • Artikel 38bis AGVV: Energie-efficiëntie binnen gebouwen

    Artikel 38bis biedt een uitzondering voor investeringssteun voor energie-efficiëntie maatregelen in gebouwen. Het gaat hierbij om alle types gebouwen, dus zowel woningen als bedrijfsgebouwen. Het artikel is net als artikel 38 bedoeld voor steun voor investeringen die verder gaan dan de geldende Unienormen. Steun ten behoeve van warmtekrachtkoppeling (daarvoor Artikel 41) en steun voor stadsverwarming- en of koeling (artikel 46) is uitgesloten. Het artikel bevat verschillende minimumeisen aan verbetering van de energieprestatie van het gebouw voor renovatie van bestaande gebouwen en voor nieuwe gebouwen. Naast de verbetering van de energie-efficiëntie van het gebouw kunnen in combinatie daarmee, dus niet afzonderlijk, onder andere de volgende maatregelen ondersteund worden:

    a) de installatie van geïntegreerde on-site installaties voor hernieuwbare energie waarmee elektriciteit, warmte of koude wordt geproduceerd, met inbegrip van maar niet beperkt tot fotovoltaïsche panelen en warmtepompen;
    b) de installatie van uitrusting voor de opslag van de energie die in on-site installaties voor hernieuwbare energie wordt geproduceerd. De uitrusting voor opslag haalt op jaarbasis ten minste 75 % van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie;
    c) de aansluiting op een energie-efficiënt systeem voor stadsverwarming en/of -koeling en bijbehorende uitrusting;
    d) de aanleg en installatie van oplaadinfrastructuur voor gebruik door de gebruikers van het gebouw, en daarbij behorende infrastructuur, zoals leidingen, indien de parkeervoorzieningen ofwel inpandig zijn of fysiek aan het gebouw grenzen;
    e) de installatie van uitrusting voor digitalisering van het gebouw, met name om de gereedheid voor slimme toepassingen te vergroten, daaronder begrepen passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en de randuitrusting van breedbandinfrastructuur op het eigendom waartoe het gebouw behoort, doch met uitsluiting van bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het eigendom;
    f) investeringen in groendaken en uitrusting voor het opvangen en gebruiken van regenwater.
  • Artikel 39 AGVV: Steun voor energie-efficiëntie in gebouwen d.m.v.. financiële instrumenten

    Artikel 39 geeft een steunmogelijkheid voor investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntieprojecten in gebouwen in de vorm van financiële instrumenten. Voor steun op grond van dit artikel komen investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen in aanmerking (met inbegrip van verbetering van de energie-efficiëntie van de verwarmings- of koelingsinstallatie in het gebouw). De steun mag gecombineerd worden met een aantal aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld de installatie van on-site installaties voor hernieuwbare elektriciteit, warmte of koude, de installatie van uitrusting voor de opslag van de energie die in on-site installaties voor hernieuwbare energie wordt geproduceerd (indien dit tenminste voor 75% van de on-site installaties afkomstig is) en voor investeringen in de aansluiting van het gebouw op een energie-efficiënt systeem voor stadsverwarming- en of koeling. De steun mag worden verleend onder de volgende voorwaarden:

    • Steun mag niet verleend worden voor investeringen om te voldoen aan reeds van kracht zijnde Unienormen
    • Steun voor met fossiele brandstoffen gestookte uitrusting, met inbegrip van aardgas, is uitgesloten van dit artikel
    • De steun wordt toegekend inde vorm van een dotatie, eigen vermogen, een garantie of een lening aan een energie-efficiëntiefonds of een andere financiële intermediair, die deze zoveel mogelijk doorgeeft aan de eindbegunstigden, namelijk de eigenaren of de huurders van het gebouw, in de vorm van hogere financieringsvolumes, lagere zekerheidsvereisten, lagere garantiepremies of lagere rentetarieven.
    • Het energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair kent leningen of garanties toe aan in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten tot maximaal 25 miljoen EUR per eindbegunstigde per project; garanties bedragen niet meer dan 80% van de onderliggende lening
    • Terugbetaling door eigenaren van het gebouw aan het fonds of intermediair gebeurt tegen ten minste de nominale waarde van de lening
    • De energie-efficiëntie steun fungeert als hefboom voor bijkomende particuliere investeringen, zodat daarmee in totaal tenminste 30% van de totale financiering voor een energie-efficiëntieproject wordt bereikt

    Artikel 39 geeft verder voorwaarden voor het opzetten van energie-efficiëntiefondsen en financiële intermediairs

  • Artikel 41 AGVV: investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen, uit hernieuwbare waterstof en uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.

    Artikel 41 van de AGVV ziet op investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen, uit hernieuwbare waterstof en uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. De definitie voor energie uit hernieuwbare bronnen is terug te vinden in artikel 2 sub 109 AGVV en luidt:

    „energie uit hernieuwbare bronnen” of „hernieuwbare energie”: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook op conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor „achter de meter” aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), doch niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;’

    De definitie van hernieuwbare energiebronnen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 luidt als volgt:

    „energie uit hernieuwbare bronnen” of „hernieuwbare energie”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas;

    Artikel 41 geeft de volgende specifieke voorwaarden:

    • Investeringssteun mag alleen worden toegekend aan gecombineerde projecten voor opwekking van hernieuwbare energie en opslag daarvan, ofwel projecten waarbij de opslag wordt gekoppeld aan een bestaande installatie voor opwekking;
    • De opslagcomponent haalt tenminste 75% van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie;
    •  Wanneer het gaat om productie en opslag van biobrandstof, biomassa, biogas en biomassabrandstof moeten de gesteunde brandstoffen voldoen aan de criteria van Richtlijn(EU) 2018/2011 inzake duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie. Ook hier geldt weer dat de opslagcomponent tenminste 75% van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties haalt;
    • Investeringssteun voor de productie van waterstof is alleen vrijgesteld voor installaties die alleen hernieuwbare waterstof produceren;
    • Investeringen voor hoogrenderende wkk-eenheden is alleen vrijgesteld voor zover dit een totale besparing van primaire energie oplevert ten opzichte van de afzonderlijke productie van warmte en elektriciteit; en voor zover deze niet bestemd is voor wkk-installaties op fossiele brandstof, met uitzondering van aardgas (onder voorwaarden);
    • De investeringssteun mag alleen worden verleend voor nieuw geïnstalleerd of gerenoveerd vermogen

    De in aanmerking komende kosten zijn de totale investeringskosten. De maximale steunintensiteit  bedraagt ten hoogste 45% van de in aanmerking komende kosten voor investeringen in de productie van hernieuwbare energiebronnen, en maximaal 30% van de in aanmerking komende kosten van alle andere onder artikel 41 vallende investeringen.

    De steunintensiteit kan wederom worden verhoogd met 20 procentpunten voor kleine, en met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen. Wanneer de steun wordt toegekend via een concurrerende biedprocedure kan de steunintensiteit oplopen tot 100% van de in aanmerking komende kosten.

    Steunverlening aan uit hernieuwbare waterstof geproduceerde elektriciteit is uitgesloten van dit artikel.

  • Steun verlenen buiten de AGVVV, d.m.v. een melding bij de Commissie

    Indien de steun niet onder de AGVV verantwoord kan worden, kan de decentrale overheid bekijken of deze steun onder het Milieusteunkader (MESK) kan worden goedgekeurd. Het Milieusteunkader is van toepassing op alle staatssteun op het gebied van milieubescherming of energie, in alle sectoren die onder de toepassing van het Verdrag vallen. Per januari 2022 gelden de nieuwe Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie, vastgesteld door de Europese Commissie. Zij bevatten een aantal aanpassingen, afgestemd op de doelstellingen van de Green Deal, de Europese Klimaatwet en de voorstellen van de Commissie in het kader van haar “Fit for 55”-pakket ten opzichte van de Richtsnoeren 2014-2020. Overheden kunnen op basis van deze Richtsnoeren projecten in het kader van de groene transitie financieel steunen. Hierbij kan gedacht worden aan projecten op het gebied van milieubescherming, uitstootreductie en de productie van groene energie.

    De Richtsnoeren geven vooraf duidelijkheid over de manier waarop de Europese Commissie steun zal beoordelen wanneer zij individuele goedkeuring moet verlenen voor steun die bij haar wordt aangemeld. Lidstaten die steun melden op basis van artikel 108 lid 3 VwEU vergroten hun kans op goedkeuring door de Europese Commissie als zij ervoor zorgen dat de steun aansluit bij de voorwaarden die daarvoor in de richtsnoeren worden gesteld.

    Blijkt op enig moment bij het beoordelen van een voorgenomen steunmaatregel dat deze niet binnen het bereik van de AGVV kan vallen, dan kan de decentrale overheid bekijken of de steunmaatregel voldoet aan de voorwaarden van de Richtsnoeren. In de Richtsnoeren worden een aantal steuncategorieën genoemd. Per categorie worden de voorwaarden beschreven waaraan voldaan moet worden bij het aanmelden van steun. Een van de mogelijke steuncategorieën is steun ten behoeve van stadsverwarming en stadskoeling (zie 1.2. onder f)).

    Melding bij Commissie

    In het geval dat de voorgenomen steunmaatregel niet via een vrijstellingsverordening (in dit geval de reguliere de-minimisverordening of de AGVV) ‘staatssteunproof’ kan worden gemaakt, kan de decentrale overheid nog besluiten een melding te doen bij de Commissie. Decentrale overheden moeten dan de steunmaatregel via het State Aid Notifications Interactive systeem (SANI) ter goedkeuring aan de Europese Commissie melden. Het aanmelden van steun bij de Europese Commissie is een relatief lange en zware procedure. Ook geldt er een stand-still verplichting: de steun mag niet worden uitgevoerd totdat de Europese Commissie haar goedkeuring voor de steun heeft gegeven.

De overheid wil de exploitatie van een netwerk ondersteunen

Soms worden bepaalde diensten niet (of niet tegen wenselijke voorwaarden) aangeboden op de markt, terwijl deze diensten voor de samenleving wel belangrijk zijn. Dit kan ook het geval zijn als het gaat om aardgasvrije wijken. Niet elke onderneming is bereid om niet-fossiele netwerken zoals warmtenetten of lokale elektriciteitsnetwerken aan te leggen of te exploiteren, vaak omdat ze bang zijn voor het bestaan van een zgn. onrendabele top. Er zijn tot nu toe verschillende mogelijkheden aan bod gekomen waarmee een decentrale overheid een onderneming die zo’n taak wel oppakt, kan steunen. In dit hoofdstuk wordt een nieuwe mogelijkheid besproken, namelijk de dienst van algemeen economisch belang: de DAEB

  • Wat is, in versimpelde vorm, een DAEB?

    Het kenmerk van een DAEB is dat het gaat om een economische activiteit van publiek belang die alleen dankzij het optreden van de overheid tot stand komt. Omdat de activiteit niet (voldoende) door de markt wordt opgepakt of in ieder geval niet naar maatschappelijk aanvaardbare voorwaarden op de markt wordt verricht, verschuift de verantwoordelijkheid om deze taak op te pakken. In plaats van dat het de verantwoordelijkheid van de ondernemingen op de markt is, wordt het de verantwoordelijkheid van een overheid. Kortom, op het moment dat er echt geen ondernemingen zijn die een dienst van publiek belang oppakken, mogen decentrale overheden ingrijpen door deze taken naar zichzelf te trekken. Dit kunnen decentrale overheden doen door de taak bij een onderneming neer te leggen. De overheid mag die onderneming dan voor het uitvoeren van die taak compenseren. Dit soort taken heten diensten van algemeen economisch belang. Decentrale overheden mogen zelf DAEB’s formuleren. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe een decentrale overheid een DAEB formuleert en welke Europese regels daarbij van belang zijn.

    Voorbeeld: woningcorporaties

    Stel dat een gemeente aan een woningcorporatie steun wil verlenen zodat deze woningcorporatie zich bij het bouwen van woningen richt op aardgasvrije sociale huisvesting. Woningcorporaties komen op grond van de Woningwet al in aanmerking voor het uitvoeren van DAEB’s voor sociale huurwoning en maatschappelijk vastgoed. Gemeenten kunnen een aanvullende DAEB formuleren, die specifiek wordt gericht op het aardgasvrij maken van woningen. Voor zo’n aanvullende DAEB voor het gasvrij bouwen van woningen, moet de gemeente aantonen dat dit niet snel genoeg gebeurt. Meer specifiek moet de gemeente vaststellen dat er in onvoldoende snel tempo woningen aardgasvrij gemaakt (kunnen) worden en dat dit een onrendabele activiteit is, of een activiteit die de markt niet (voldoende) naar maatschappelijk verantwoorde voorwaarde kan uitvoeren, zie ook de volgende handreiking.

  • Wanneer levert een DAEB verlening geen staatssteunprobleem op?

    Bij een DAEB wordt de onderneming die is belast met de taak van publiek belang door een overheid gecompenseerd. Daarom is een DAEB in principe een vorm van staatssteun. Het Hof van Justitie van de EU (het Hof) heeft echter bepaald dat het mogelijk is om als overheidsorganisatie een DAEB te financieren zonder dat daarbij sprake is van staatssteun. In het Altmark-arrest geeft het Hof de criteria. De compensatiebenadering in het Altmark-arrest bestaat uit vier cumulatieve voorwaarden:

    1. De begunstigde onderneming moet met een DAEB zijn belast en de DAEB moet daarbij duidelijk zijn omschreven;
    2. Er moeten vooraf objectieve en transparante paramaters voor de berekening van de compensatie vast zijn gesteld;
    3. Er mag geen sprake zijn van overcompensatie, en;
    4. De uitvoerende onderneming moet via een openbare aanbesteding of op basis van een benchmark zijn geselecteerd.

    Belasting met een DAEB

    De decentrale overheid moet de onderneming met een DAEB belasting door middel van een toewijzingsbesluit. Dit besluit is vormvrij, naast een aantal vereiste onderdelen. In het toewijzingsbesluit moet in ieder geval zijn opgenomen:

    • De omschrijving en de duur van de DAEB-taken;
    • een omschrijving van de onderneming die met de DAEB belast is en de sector en regio waarin hij actief is;
    • de parameters voor de berekening van de compensatie;
    • controle en herzieningsgronden voor de compensatie; en
    • terugbetalingsregelingen voor overcompensatie.

    In de praktijk wordt vaak een goedkeuringsbesluit van het College van burgemeesters & wethouders of Gedeputeerde Staten gebruikt als toewijzingsbesluit, maar andere vormen zijn ook mogelijk.

    In paragraaf 5.2.1 van deze Handreiking DAEB is meer te lezen over het belasten van een onderneming met een DAEB.

    Objectieve en transparante compensatie

    Niet alleen bij het bepalen van de vorm en inhoud van het toewijzingsbesluit heeft een decentrale overheid enige vrijheid, ook bij het vaststellen van de compensatie is dat zo. Er zijn wel enkele voorwaarden aan verbonden.

    Gescheiden boekhouding

    De decentrale overheid moet de publieke taken die economisch van aard zijn en als DAEB zijn omschreven, onderscheiden van niet-economische activiteiten en commerciële activiteiten die een onderneming verricht. Daarom is een gescheiden boekhouding tussen de DAEB-kosten en andere kosten verplicht.

    Berekeningsgrondslag

    De decentrale overheid hoeft geen gedetailleerde berekening in het toewijzingsbesluit op te nemen als dat niet mogelijk is. Wel moet in het toewijzingsbesluit de toekomstige berekeningsgrondslag staan.

    Een overheid mag een onderneming voor het uitvoeren van een DAEB voor de volgende kostenposten compenseren:

    • de variabele kosten;
    • een proportionele bijdrage in de vaste kosten; en
    • een redelijk winstmarge.

    Voorkom overcompensatie

    De compensatie mag niet hoger zijn dan nodig om de kosten te dekken, inclusief een redelijke winst. Daarom moeten er regelingen worden getroffen tegen overcompensatie. Zo kunnen overheden met accountantscontroles of audits vaststellen of er sprake is van overcompensatie of kruissubsidiëring.

    Redelijke winst
    De compensatie voor de onderneming die de DAEB uitvoert, mag een redelijke winst bevatten. Een redelijke winst houdt in een rendement op kapitaal die een gemiddeld goed beheerde onderneming zou vragen bij het verrichten van een DAEB. Deze winst moet marktconform zijn en mag niet zo hoog zijn dat dit leidt tot overcompensatie.

    Openbare aanbesteding & benchmark

    Decentrale overheden kunnen bij het selecteren van welke onderneming de DAEB zal uitvoeren twee selectiemethoden gebruiken:

    1. Een aanbestedingsprocedure op basis van open, transparante en niet-discriminerende selectiecriteria, waarbij de diensten tegen de laagste kosten voor de gemeenschap worden geleverd; of
    2. Een (benchmarkings)procedure waarmee de overheid het compensatiebedrag vaststelt op basis van een analyse van de kosten die een gemiddelde goed beheerde onderneming zou maken.

    In paragraaf 5.2.4 van de Handreiking DAEB is meer informatie te vinden over deze procedures.

  • Wat als een DAEB besluit conform het Altmark-arrest niet mogelijk is?

    Wanneer er aan alle vier voorwaarden is voldaan, is er geen sprake van staatssteun in de zin van artikel 107 van het VWEU. Dan kan de steun dus verleend worden. Als er echter niet aan alle vier de voorwaarden is voldaan, is er wel sprake van staatssteun. Op basis van de staatssteunregels voor DAEB kan deze staatssteun eventueel toch verleend worden. De Europese Commissie heeft de regels in de artikelen 14 en 106 VWEU over het compenseren van een DAEB verder uitgewerkt in verschillende documenten. Het DAEB-pakket bestaat uit de volgende regelingen:

    1. DAEB De-minimisverordening
    2. DAEB Vrijstellingsbesluit
    3. DAEB Kaderregeling

    Daarnaast bestaat ook de DAEB Mededeling. De Europese Commissie heeft in de DAEB Mededeling een aantal staatssteunbegrippen verduidelijkt en nadere invulling gegeven aan de toepassingsvoorwaarden voor het compenseren van het uitvoeren van een DAEB.

    In deze sectie komt aan bod hoe deze regelingen kunnen worden gebruikt voor het verlenen van compensatie voor diensten van algemeen economisch belang in aardgasvrije wijken.

  • DAEB De-minimisverordening.

    Als aanvulling op de algemene de-minimisverordening is er ook een DAEB De-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 2023/2832). Op het moment dat de compensatiesteun onder het maximale steunplafond in deze verordening blijft, levert dit geen staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU op. Omdat zo’n steunverlening niet als staatssteun wordt gezien, hoeft die maatregel ook niet vooraf bij de Commissie te worden aangemeld.

    Volgens de DAEB De-minimisverordening levert compensatie voor het verrichten van een DAEB geen staatssteun op, wanneer het totale bedrag aan steun dat aan één onderneming wordt verleend niet hoger is dan €750.000 over een periode van drie jaar. De steun kan alleen worden verleend indien de begunstigde onderneming schriftelijk is belast met de DAEB ten behoeve waarvan de steun wordt verleend. Om te voorkomen dat het DAEB de-minimisplafond van €750.000 wordt overschreden, moet de decentrale overheid de onderneming vragen om een de-minimisverklaring. Hierin moet de onderneming verklaren welke steun in de afgelopen twee belastingjaren en in het lopende belastingjaar is ontvangen. Als de betreffende onderneming in die periode andere de-minimissteun heeft ontvangen, moet deze bij de nieuwe steunverlening worden opgeteld.

    Voorwaarden

    Voor een legitieme DAEB de-minimissteun moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Hieronder volgen een aantal belangrijke voorwaarden:

    • De decentrale overheid moet de DAEB in een toewijzingsbesluit vastleggen, waarin de DAEB-activiteiten duidelijk worden omschreven.
    • De decentrale overheid mag voor het uitvoeren van de DAEB geen onderneming die in moeilijkheden verkeert aanwijzen.
    • De compensatiesteun moet transparant zijn. Wanneer de steun niet in de vorm van een subsidie wordt gegeven, moet volgens artikel 2, lid 4 van de DAEB De-minimisverordening de bruto-subsidie-equivalent berekend worden.
    • Er mag geen steun worden gegeven op basis van het Altmark-arrest én op basis van de DAEB De-minimisverordening voor dezelfde DAEB. Dit kan namelijk leiden tot overcompensatie.
      • Cumulatie van steun op basis van de DAEB De-minimisverordening en reguliere de-minimissteun is wel toegestaan. Ook dan geldt de grens van €750.000. De decentrale overheid moet dus nagaan hoeveel steun een onderneming in de laatste drie belastingjaren heeft ontvangen van andere overheden.
  • DAEB Vrijstellingsbesluit.

    Als het bedrag van de compensatiesteun hoger is dan het maximale steunplafond van de DAEB De-minimisverordening, kan worden gekeken naar het DAEB Vrijstellingsbesluit (Besluit C(2011)9380). Dit Vrijstellingsbesluit is van toepassing als wel aan de eerste drie Altmark-voorwaarden is voldaan, maar niet aan de laatste voorwaarde. Als een decentrale overheid aan alle voorwaarden van het Vrijstellingsbesluit voldoet, wordt de steun als verenigbaar met de interne markt gezien. Dit betekent dat de steun niet eerst bij de Europese Commissie gemeld hoeft te worden.

    Volgens het DAEB Vrijstellingsbesluit mag voor een DAEB compensatie worden verleend wanneer het gaat om een brutobedrag van maximaal € 15 miljoen per jaar, per DAEB (artikel 2 lid 1a DAEB Vrijstellingsbesluit). Als een DAEB wordt opgedragen aan meerdere ondernemingen tegelijk, mogen deze ondernemingen samen niet meer dan € 15 miljoen aan compensatie ontvangen.

    Voorwaarden

    Aanwijzingsbesluit

    De DAEB moet aan een onderneming worden toegewezen door middel van een besluit, waarin de DAEB duidelijk omschreven is. Net als bij DAEB de-minimissteun is dit besluit vormvrij, naast de eis dat het besluit schriftelijk is (artikel 4 DAEB Vrijstellingsbesluit). Over de inhoud van het besluit heeft de Europese Commissie besloten dat daar in ieder geval in moet staan:

    • de inhoud en de duur van de openbare dienstverplichtingen (hier zit een maximum van 10 jaar op, tenzij een uitzondering vanwege een langere duur van afschrijvingen van toepassing is);
    • de betrokken onderneming en het betrokken grondgebied;
    • of de overheidsinstantie de onderneming die de DAEB gaat verrichten een uitsluitend of bijzonder recht heeft verleend (bijvoorbeeld een alleenrecht of een concessie voor diensten);
    • een beschrijving van het compensatiemechanisme en de parameters voor berekening, monitoring en herziening van de compensatie;
    • de regelingen om eventuele overcompensatie te vermijden en terug te vorderen, en
    • een verwijzing naar het DAEB Vrijstellingsbesluit.

    Deze gegevens moeten voor een periode van 10 jaar bewaard worden, want de Europese Commissie mag deze informatie opvragen (artikel 8 DAEB Vrijstellingsbesluit).

    Compensatie

    Het compensatiebedrag mag niet hoger zijn dan de netto kosten van de onderneming om de uitvoering van de DAEB te dekken. De onderneming die de DAEB uitvoert mag wel een redelijke winst ontvangen (artikel 5 DAEB Vrijstellingsbesluit). Met ‘redelijke winst’ wordt bedoeld het rendement op kapitaal dat een gemiddelde onderneming zou vragen voor het uitvoeren van de DAEB. Daarbij moet rekening worden gehouden met:

    • de tijdsperiode waarin de DAEB wordt uitgevoerd;
    • het economische risico dat de onderneming loopt; en
    • de ontwikkelingen in de sector.

    In paragraaf 5.6.4 van de Handreiking DAEB is informatie te vinden over de ‘redelijke winst’ en de berekening van de netto kosten.

    Toezicht op overcompensatie

    De decentrale overheid moet toezicht houden op mogelijke overcompensatie. Er is sprake van overcompensatie als het bedrag dat de met de DAEB belaste onderneming krijgt hoger is dan de netto kosten en de redelijke winst van de DAEB. Naast de decentrale overheid houdt ook de Europese Commissie toezicht door de rapportageformulieren van overheden te controleren.

    Decentrale overheden moeten op verschillende manieren toezicht houden op de onderneming belast met een DAEB.

    • Gescheiden boekhouding: de onderneming belast met een DAEB moet een gescheiden boekhouding hanteren, zodat alle kosten en inkomsten van de DAEB los van de normale bedrijfsvoering van de onderneming bijgehouden worden (artikel 5 lid 9 DAEB Vrijstellingsbesluit).
    • Driejaarlijkse accountantscontrole: de onderneming moet minstens elke drie jaar gecontroleerd worden op overcompensatie (artikel 6 DAEB Vrijstellingsbesluit). Het kan gebeuren dat door veranderende economische omstandigheden de parameters van compensatie moeten worden aangepast, door bijvoorbeeld extra activiteiten aan de DAEB toe te voegen.
    • Terugbetalingsregeling: de decentrale overheid moet een terugbetalingsregeling opstellen om, als er sprake is van overcompensatie, de onderneming dit extra bedrag terug te laten betalen (artikel 6 DAEB Vrijstellingsbesluit).

     

  • DAEB Kaderregeling.

    Wanneer de voorgenomen steunmaatregel niet kan worden weggezet onder het DAEB Vrijstellingsbesluit, kan de steun eventueel op grond van de DAEB Kaderregeling (Mededeling 2012/C 8/03) toch verleend worden. Hiervoor is op grond van artikel 106 lid 2 VWEU en artikel 108 lid 3 VWEU goedkeuring van de Commissie vereist.

    DAEB-compensaties boven de 15 miljoen euro per jaar overschrijden het plafond van het DAEB Vrijstellingsbesluit. Deze zogenaamde ‘grote DAEB’ brengen een hoger risico met zich mee dat de mededingen verstoord zal worden en moeten daarom op basis van de DAEB Kaderregeling worden gemeld bij de Commissie (zie paragraaf 3.5). De Commissie beoordeelt de steun dan op basis van de voorwaarden van de Kaderregeling. Als de Commissie de steun als verenigbaar met de interne markt beschouwd, kan de steun verleend worden.

    Voorwaarden

    De steun moet aan verschillende voorwaarden van de DAEB Kaderregeling voldoen. Deze voorwaarden zijn in de punten 2.2 tot en met 2.10 te vinden. Een aantal belangrijke voorwaarden worden hieronder toegelicht.

    Publieke raadpleging

    De decentrale overheid die een onderneming wil compenseren voor het uitvoeren van een DAEB, moet de behoefte aan die DAEB goed hebben onderzocht. Uit punt 14 van de Kaderregeling volgt dat een overheid dit moet doen door middel van een publieke raadpleging. Daarin kan de overheid bijvoorbeeld vragen naar de behoeften van de gebruikers van de openbare dienst, de kwaliteit of de betaalbaarheid van de openbare dienst.

    Besluit

    De decentrale overheid moet volgens punt 16 de betreffende onderneming met een DAEB belasten door middel van een besluit, waarin in ieder geval de volgende informatie is opgenomen:

    • De inhoud en duur van de openbare dienstverplichtingen;
    • de betrokken onderneming en eventueel het betrokken grondgebied;
    • de aard van alle uitsluitende of bijzondere rechten die de decentrale overheid aan de onderneming verleent;
    • de beschrijving van het compensatiemechanisme en de parameters voor berekening, monitoring en herziening van de compensatie; en
    • de regelingen om overcompensatie te vermijden en terug te betalen.

    Inachtneming van het aanbestedingsrecht

    Volgens punt 19 kan de Commissie de steun alleen toestaan als de decentrale overheid bij het opdragen van de dienstverrichting de Europese aanbestedingsregels in acht heeft genomen. Daarbij zijn de voorwaarden van transparantie, gelijke behandeling en non-discriminatie belangrijk. Dit komt er op neer dat als er een schending is van het aanbestedingsrecht, dit ook leidt tot een schending van de voorwaarden van de DAEB Kaderregeling.

    Discriminatieverbod

    Uit punt 20 volgt een discriminatieverbod. Wanneer een decentrale overheid de DAEB aan meerdere ondernemingen toekent, moet de compensatie voor al die ondernemingen volgens dezelfde methode worden berekend.

    Doelmatigheidsprikkels

    Decentrale overheden moeten bij het uitwerken van de compensatiemethode ook prikkels opnemen die ervoor zorgen dat de DAEB doelmatig wordt verricht en van hoge kwaliteit is, zo blijkt uit punt 39. Zulke prikkels kunnen bijvoorbeeld inhouden dat de hoogte van de compensatie afhankelijk is van de mate waarin de ondernemingen haar doelstellingen haalt.

  • Wanneer geen gebruik kan worden gemaakt van deze regelingen, rest een Melding bij de Europese Commissie.

    Als de compensatiesteun voor een DAEB niet voldoet aan de voorwaarden van het DAEB Vrijstellingsbesluit of onder de DAEB Kaderregeling moet worden goedgekeurd door de Commissie, moet de decentrale overheid de steun aan een DAEB melden bij de Commissie. Deze melding gaat in Nederland via het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De Commissie controleert bij een melding vooral het compensatiebedrag bij een DAEB.

    De hoogte van de compensatie op basis van de betreffende DAEB kan worden vastgesteld op basis van:

    • de verwachte kosten en inkomsten;
    • de daadwerkelijke gemaakte kosten en de verkregen inkomsten; en
    • het verschil tussen de verwachte kosten en inkomsten en de daadwerkelijk gemaakte kosten en verkregen inkomsten.

    Een decentrale overheid moet bij het bepalen van het compensatiebedrag bovendien gebruik maken van de net-avoided cost (NAC) methode. Deze methode houdt kortgezegd in dat de onrendabele top van de activiteiten die als DAEB zijn omschreven, gecompenseerd mag worden. Deze onrendabele top kan berekend worden door het verschil vast te stellen tussen de situatie waarin wel compensatie wordt gegeven en de situatie waarin dit achterwege blijft. Hiervoor kommen alle netto kosten die voortvloeien uit de DAEB-taak in aanmerking en moet de redelijke winst meegerekend worden.

    Stappen in de meldingsprocedure

    Bij het melden van steun voor een DAEB bij de Commissie, moet een decentrale overheid een aantal stappen volgen. De Commissie vestigt aandacht op zeven punten bij een melding op basis van de DAEB Kaderregeling. Sommige onderstaande punten zijn al aan bod gekomen in dit hoofdstuk, maar staan voor de volledigheid ook in deze opsomming.

    1. Een decentrale overheid moet rechtvaardigen dat de dienst waarvoor zij compensatie wil geven, een reële openbare dienst is. Aan de hand van een marktconsultatie moet de overheid toetsen of de te compenseren activiteiten daadwerkelijk als DAEB gekwalificeerd kunnen worden.
    2. Een decentrale overheid moet voor elke publieke taak waarvoor zij compensatie wil verlenen aan de onderneming die de DAEB gaat uitvoeren, conform de regels van overheidsopdrachten handelen.
    3. Als aan meerdere dienstverrichters een DAEB-compensatie wordt verleend, moet een decentrale overheid dezelfde methode van kostenberekening hanteren.
    4. Een decentrale overheid moet aan de hand van de net-avoided cost methode de netto kosten berekenen die verbonden zijn aan het uitvoeren van de publieke taken waarvoor de decentrale overheid compensatie voor gaat verlenen.
    5. Een decentrale overheid moet toelichten welke prikkels worden gebruikt om een ‘doelmatiger verrichting en een hoge kwaliteit van de gecompenseerde openbare dienst’ te bewerkstelligen, tenzij dit onmogelijk of ongebruikelijk
    6. De Commissie kan op grond van de punten 51 tot en met 59 van de DAEB Kaderregeling verdere voorwaarden stellen om te garanderen dat het handelsverkeer niet wordt beïnvloed op een manier die in strijd is met het belang van de Unie. Voor het aanleggen van aardgasvrije warmtenetten is vooral punt 58 van de DAEB Kaderregeling van belang. Deze overweging houdt in dat wanneer een onderneming die dankzij DAEB-compensatiesteun infrastructuur kan uitbouwen of gebruiken die niet repliceerbaar is, en daardoor een soort monopolie op de markt krijgt, de Commissie mag eisen dat concurrenten eerlijke en niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur krijgen. In de situatie dat een decentrale overheid een DAEB vestigt ter aanlegging van een warmtenet, ervoor moet zorgen dat de onderneming die met deze DAEB is belast, daarna niet het monopolie over dat warmtenet krijgt. Een decentrale overheid moet dan dus aangeven dat er opnieuw een openbare aanbesteding plaats zal vinden voor de onderneming die de exploitatie van dit warmtenet op zich neemt. Het is mogelijk dat in die fase weer blijkt dat de markt deze taak niet oppakt. Dan kan er dus opnieuw een DAEB worden gevestigd voor de exploitatie. Het is echter dus belangrijk dat er wel is vastgesteld dat er naast het aanleggen ook bij de exploitatie sprake is van marktfalen.
    7. Een decentrale overheid moet voldoen aan de transparantieverplichtingen in de DAEB Kaderregeling. Zo moet een decentrale overheid op internet gegevens over bijvoorbeeld de publieke raadpleging en de compensatie bekendmaken.

Meer informatie

]]>
Hoe kan onze gemeente inwoners ondersteuning bieden bij de verduurzaming van woningen in overeenstemming met de staatssteunregels? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-kan-onze-gemeente-inwoners-ondersteuning-bieden-bij-de-verduurzaming-van-woningen-in-overeenstemming-met-de-staatssteunregels/ Mon, 26 Sep 2022 09:14:32 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=88363 Antwoord in het kort

De gemeente dient zorgvuldig te beoordelen wie uiteindelijk voordeel heeft van de geboden ondersteuning: huurders van (sociale) huurwoningen, eigenaar-bewoners, particuliere verhuurders en/of de woningcorporaties. Afhankelijk van wie (indirect) voordeel heeft van de steun, heeft de gemeente verschillende opties om de steun te kunnen verlenen. Het kan voorkomen dat steun niet aangemerkt hoeft te worden als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Ook kan gebruik worden gemaakt van de de-minimisverordening en de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV).

Is er sprake van staatssteun?

Informatie over alle staatssteuncriteria kunt u terugvinden op onze website. Hieronder wordt ingegaan op de twee meest relevante staatssteuncriteria: of de steun (indirect) wordt verstrekt aan een onderneming en of een onderneming (indirect) een economisch voordeel ontvangt.

Onderneming

Of sprake is van staatssteun, hangt ten eerste af van de ontvanger van de steun: dit moet een onderneming zijn in de zin van het Europees recht. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat iedere organisatie die economische activiteiten verricht, als een onderneming moet worden beschouwd. Ook organisaties zonder winstoogmerk, zoals stichtingen, kwalificeren als een onderneming wanneer zij economische activiteiten verrichten.

  • Steun aan private verhuurders of woningcorporaties

    De activiteiten van woningcorporaties en van private verhuurders voorde verhuur van woningen zijn in ieder geval economisch van aard. Woningcorporaties en private verhuurders moeten dus worden aangemerkt als ondernemingen voor wat betreft die activiteiten. Er moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de steun volledig wordt doorgegeven aan de huurders en/of eigenaar-bewoners als natuurlijke persoon. Verhuurders of woningcorporaties ontvangen dan geen voordeel. Te denken valt aan het installeren van waterbesparende douchekoppen die eigendom worden van de huurders. Onder het kopje ‘economisch voordeel’ verder op deze pagina, vindt u meer informatie daarover.

  • Steun aan huurders of eigenaar-bewoners

    Steun aan natuurlijke personen geldt niet als staatssteun. Steun aan natuurlijke personen kan daarom in beginsel zonder problemen worden verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan steun aan natuurlijke personen in de vorm van directe subsidies om de gasrekening te kunnen betalen of vouchers op naam voor de aanschaf van energie-efficiënte producten, zoals energiebesparende radiatorknoppen. Hou daarbij wel rekening met de mogelijkheid dat er sprake is van een indirect voordeel, bijvoorbeeld als huurders zonnepanelen laten plaatsen op het dak van de huurwoning die  eigendom is van een woningcorporatie. Dit kan leiden tot indirecte staatssteun aan de woningcorporatie. Onder het kopje ‘economisch voordeel’, verder op deze pagina, vindt u daar meer informatie over.

Komt de staatssteun uitsluitend toe aan huurders of eigenaar-bewoners, dan kan de steun worden verstrekt. Er is dan geen sprake van staatssteun, omdat zij niet kwalificeren als onderneming. Ontvangt een onderneming, bijvoorbeeld een woningcorporatie of de onderneming van een eigenaar-bewoner, mogelijk (indirect) een economisch voordeel? Dan moet  de gemeente onderzoeken hoe deze (indirecte) steun ‘staatssteunproof’ kan worden verleend.

Economisch voordeel

Wanneer een onderneming een steunbedrag ontvangt dat onder normale marktomstandigheden niet zou zijn verkregen, is er sprake van een economisch voordeel. Het begrip economisch voordeel wordt zeer ruim geïnterpreteerd. Subsidieverstrekking levert bijna altijd een economisch voordeel op voor ondernemingen. De staat verstrekt dan een eenzijdig voordeel en de onderneming hoeft geen tegensprestatie te leveren. Ook als de gemeente energiebesparende producten zelf inkoopt, waarop de aanbestedingsregels van toepassing zijn, en vervolgens weggeeft aan ondernemingen, kan er sprake zijn van een economisch voordeel. Meer informatie en voorbeelden kunt u vinden op onze webpagina over het criterium economisch voordeel.

  • Steun voor het plaatsen van zonnepanelen of isolatiemateriaal

    Als de gemeente een subsidie verleent voor zonnepanelen of isolatiewerkzaamheden, dan komt de subsidie in principe ten goede aan de private verhuurders of woningcorporaties: zij worden eigenaar van de zonnepanelen en hoeven daar zelf geen kosten (meer) voor te maken. Eventueel kunnen de verhuurders of woningcorporaties zelfs daardoor meer huur gaan vragen voor de verduurzaamde huurwoningen, maar dat is geen vereiste voor het bestaan van een economisch voordeel.  

    Als de gemeente besluit om de subsidie te verstrekken aan de huurders, maar het voordeel uiteindelijk geheel of grotendeels ten goede komt aan private verhuurders of woningcorporaties, kan er sprake zijn van indirecte staatssteun. Bijvoorbeeld als de huurders zonnepanelen laten plaatsen op de huurwoningen die later eigendom worden van de private verhuurders of de woningcorporaties. Als hiervan sprake is, dan dient de gemeente voor de begunstigde van indirecte staatssteun afzonderlijk een staatssteuntoets te doen. In deze praktijkvraag op onze website kunt u meer lezen over indirecte staatssteun.

  • Steun voor de aanschaf van efficiënte producten

    Als de gemeente een subsidie verleent aan private verhuurders of woningcorporaties voor de aanschaf van energie-efficiënte producten, zoals waterbesparende douchekoppen, kan er sprake zijn van een economisch voordeel, maar dat hoeft niet. Dit is afhankelijk van de vraag of de douchekoppen eigendom worden van huurders van (sociale) huurwoningen, waardoor zij die kunnen meenemen naar hun volgende woning. In dat geval worden de huurders eigenaar van de douchekoppen, waarbij er geen voordeel achterblijft voor de woningcorporaties of private verhuurders. In dat geval is er geen sprake van indirecte staatssteun.

    Er kan wel sprake zijn van indirecte staatssteun als een voucher op naam wordt verstrekt, indien deze voucher slechts bij één of enkele ondernemingen is in te wisselen. De omzet bij deze onderneming(en) gaat daarbij voorzienbaar omhoog, wat een economisch voordeel oplevert. Deze praktijkvraag beschrijft wanneer een voucherregeling een economisch voordeel oplevert.

    Als er sprake is van indirecte staatssteun, dan dient de gemeente voor de indirecte begunstigde afzonderlijk een staatssteuntoets te doen. In deze praktijkvraag op onze website kunt u meer lezen over indirecte staatssteun.

  • Steun  voor het betalen van energierekening

    Steun aan natuurlijke personen vormt geen staatssteun. In sommige gevallen leidt staatssteun tot een economisch voordeel aan andere ondernemingen, dan de begunstigde waaraan de staatsmiddelen rechtstreeks worden overgedragen. Dit wordt indirecte staatssteun genoemd. Hier kan sprake van zijn als de gemeente besluit om de subsidie te verstrekken aan de huurders of eigenaar-bewoners, maar het voordeel uiteindelijk ten goede komt aan de economische activiteiten in hetzelfde pand. Bijvoorbeeld als eigenaar-bewoners genoeg subsidie ontvangen om ook deels de energierekening van de economische activiteiten in hetzelfde pand te betalen.

    Als hiervan sprake is, dan dient de gemeente voor de begunstigde van indirecte staatssteun afzonderlijk een staatssteuntoets te doen. In deze praktijkvraag op onze website kunt u meer lezen over indirecte staatssteun.

Staatssteun, en dan?

Mocht de gemeente tot de conclusie komen dat aan alle vijf de staatssteuncriteria is voldaan, dan is er sprake van staatssteun. Staatssteun dient voorafgaand aan de verlening te worden gemeld aan de Europese Commissie, tenzij één van de vrijstellingsverordeningen van toepassing is. In dat geval hoeft niet gemeld te worden, maar gelden wel nadere verplichtingen over de uitvoering, transparantie en verslaglegging van de steun.

De-minimissteun

De gemeente kan onderzoeken of de steun vrijgesteld kan worden op grond van de ‘reguliere’ de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 2023/2831). Op basis daarvan kan een steunbedrag tot € 300.000,- over een periode van drie belastingjaren aan één onderneming worden uitgekeerd (artikel 3, lid 2). Steun verleend op basis van de de-minimisverordening hoeft ook niet bij de Europese Commissie aangemeld worden. Wel dient de decentrale overheid de betreffende onderneming om een de-minimisverklaring te vragen. Hierin moet de onderneming aangeven welke steun in de afgelopen twee belastingjaren en in het lopende belastingjaar is ontvangen. 

Meer informatie over het verlenen van de-minimissteun en de voorwaarden die daarvoor gelden leest u op onze pagina over de de-minimisverordeningen.

Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV)

De gemeente kan tevens onderzoeken of de staatssteun onder de AGVV (Verordening (EU) nr. 651/2014) valt.  Staatssteun op basis van deze Verordening hoeft niet gemeld te worden bij de Europese Commissie: een lichtere kennisgevingsprocedure volstaat. Deze procedure dient binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van de steunverlening te worden afgerond.

Om gebruik te kunnen maken van de AGVV dient de gemeente te voldoen aan de algemene voorwaarden uit de artikelen 1 tot en met 12 van deze Verordening. Daarnaast moet de subsidie voldoen aan de specifieke voorwaarden van een of meerdere steuncategorieën, zoals de maximale steunintensiteit en  de kosten die in aanmerking mogen komen voor steun. De gemeente kan beoordelen of één van de steuncategorieën bij de situatie aansluit. In het onderhavige geval kan mogelijk de steun worden verleend op basis van de volgende drie artikelen:

  • Artikel 38 AGVV: op basis van dit artikel kan investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen worden verstrekt. Eén van de voorwaarden van artikel 38 AGVV is dat de maatregelen verder moeten gaan dan vastgestelde Unienormen. Het is goed om na te gaan of er al Unienormen gelden ten aanzien van de voorgenomen energie-efficiëntiemaatregelen.
  • Artikel 39 AGVV: energie-efficiëntieprojecten in gebouwen kunnen op basis van dit artikel staatssteun ontvangen. Subsidieverstrekking op basis van artikel 39 AGVV is niet mogelijk, maar het is bijvoorbeeld wel mogelijk om een lening te verstrekken. De gemeente zou hiervoor een energiefonds kunnen oprichten.
  • Artikel 41 AGVV: dit artikel maakt het mogelijk om investeringssteun te verstrekken ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen, zoals het opwekken van energie door zonnepanelen.

Alle specifieke voorwaarden van artikel 38, 39 en 41 AGVV kunt u terugvinden in de Verordening. De AGVV wordt momenteel herzien door de Europese Commissie om lidstaten meer ruimte te geven om verduurzaming te stimuleren. Mogelijk bieden toekomstige wijzigingen meer of andere mogelijkheden. Over de herziening kunt u meer lezen in dit nieuwsbericht van Kenniscentrum Europa Decentraal.

Mocht uw gemeente tot de conclusie komen dat u een kennisgevingsprocedure wilt opstarten dan kunt u contact opnemen met het Coördinatiepunt Staatssteun van Kenniscentrum Europa Decentraal via cps@europadecentraal.nl. In opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt het Kenniscentrum gemeenten en provincies bij het doorlopen van een kennisgevingsprocedure. 

Meer informatie

Voor meer informatie over de aanpak van energiearmoede verwijzen wij u graag naar het nieuwsbericht over de Toolkit Aanpak Energiearmoede van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

]]>
Breedband https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/beleidsterreinen/breedband-en-staatssteun/ Mon, 11 Feb 2013 13:42:22 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=8233 Decentrale overheden houden zich geregeld bezig met breedbandprojecten. Bij financiering of subsidiëring van deze projecten moet rekening gehouden worden met de staatssteunregels. Er bestaan verschillende mogelijkheden binnen de staatssteunkaders om steun aan breedbandprojecten mogelijk te maken. De uitrol van een breedbandnetwerk kan bijvoorbeeld aangewezen worden als Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB). Daarnaast kunnen decentrale overheden onder beperkte voorwaarden breedband bestempelen als openbare infrastructuur, waarmee er geen sprake is van staatssteun. Meer informatie over breedband en staatssteun kunt u vinden op deze pagina.

Staatssteun en breedband

De Commissie is constant op zoek naar de balans tussen het stimuleren van breedbandontwikkeling en het beschermen van de vrije markt. Daarom bestaan er specifieke staatssteunkaders voor de aanleg van breedband. Wanneer er bij een breedbandproject mogelijk sprake is van staatssteun, moet de Europese Commissie in sommige gevallen overtuigd worden van het nut en de noodzaak (maatschappelijk en economisch) van de overheidsondersteuning. Deze gevallen worden dan ook gemeld bij de Europese Commissie (aanmeldplicht). Er zijn ook gevallen die niet hoeven te worden aangemeld. Dit wordt bijvoorbeeld geregeld in de zogenoemde Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV).

Marktconform handelen

De steun die de decentrale overheid aan een onderneming verstrekt, wordt niet als staatssteun aangemerkt zolang de omstandigheden waaronder de steun wordt gegeven overeenkomen met normale marktvoorwaarden. Wanneer particuliere investeerders bijvoorbeeld aan een project ten behoeve van de uitrol van een glasvezelnetwerk deelnemen, is het van belang dat zij het commerciële risico van de investering onder dezelfde voorwaarden als de publieke investeerders voor hun rekening nemen. Deze dragen dan dezelfde risico’s en rendementen als andere partijen in hetzelfde PPS-verband. Dit is een uitwerking van het Market Economy Investor (MEO) beginsel.

Openbare Infrastructuur

Decentrale overheden kunnen slechts onder enkele voorwaarden breedband bestempelen als openbare infrastructuur, waarmee er geen sprake zou zijn van staatssteun. Breedbandprojecten vallen onder infrastructuur, als aan alle volgende eisen wordt voldaan:

  • Er is sprake van een project dat een algemeen belang dient;
  • Het project is niet commercieel;
  • Ondernemingen genieten geen bepaalde voordelen.

De aanleg van infrastructuur die bedoeld is voor specifieke ondernemingen kan niet als algemeen belang gezien worden. Ook breedbandprojecten die worden aangelegd, waar al marktinitiatieven voor bestaan en die ‘gedupliceerd’ worden, kunnen de concurrentie vervalsen.

De Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV)

Decentrale overheden hoeven steun voor breedbandinfrastructuur niet te melden, mits er voldaan is aan de algemene voorwaarden uit hoofdstuk I en de bijzondere voorwaarden in deel 10 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.  Steunverlenende autoriteiten moeten in dat geval een kennisgevingsprocedure doorlopen, waarbij de Europese Commissie op de hoogte wordt gesteld van een steunmaatregel.

Steun voor vaste breedbandnetwerken

Artikel 52 AGVV bevat een vrijstelling voor investeringssteun voor breedbandinfrastructuur. Om steun onder de AGVV te kunnen plaatsen moet aan een aantal voorwaarden worden voldoen. Zo dient de steun bijvoorbeeld plaats te vinden in gebieden waar geen breedbandinfrastructuur voorhanden is van dezelfde categorie (basisbreedband- of NGA-netwerk) en waar dit soort infrastructuur in de komende drie jaar waarschijnlijk niet door de markt zal worden uitgerold. De in aanmerking komende kosten omvatten alle kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van een vast breedbandnetwerk.

Het drempelbedrag voor steun voor vaste breedbandnetwerken bedraagt € 100 miljoen per project indien er een subsidie toegekend wordt. Indien de steun toegekend wordt in de vorm van een financieel instrument, mag het bedrag niet hoger zijn dan € 150 miljoen per project. Dit geldt ook voor steun in de vorm van een financieel instrument voor mobiele 4G- en 5G- netwerken, die hieronder behandeld wordt. Voor artikel 52 AGVV bestaat ook een checklist aan de hand waarvan kan worden nagegaan of aan de toepasselijke voorwaarden, zoals neergelegd in de AGVV, is voldaan.

Steun voor mobiele 4G- en 5G- netwerken

In artikel 52 bis AGVV worden de mogelijkheden beschreven voor steun voor de uitrol van mobiele 4G- en 5G- netwerken. De in aanmerking komende kosten zijn alle kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van een passief mobiel netwerk. Investeringen in 5G-netwerken zijn alleen mogelijk in gebieden waar geen breedbandnetwerken zijn uitgerold of als er breedbandnetwerken zijn die mobiele diensten tot 2G kunnen ondersteunen. Daarnaast mag er alleen steun verleend worden aan bijvoorbeeld, een ‘wit’ gebied. Dit is een gebied waar geen breedbandnetwerk ligt en waar, naar verwachting, ook geen breedbandnetwerk zal worden uitgerold in de komende drie jaar, na bekendmaking van de betreffende steunmaatregel. Daarnaast zijn er ook ‘grijze’ en ‘zwarte’ gebieden. Grijze gebieden zijn gebieden met één breedbandnetwerk, waar ook geen ander breedbandnetwerk uitgerold zal worden. Een zwart gebied is een gebied met minimaal twee breedbandnetwerken of, een gebied waarin minimaal twee netwerken uitgerold worden in de nabije toekomst.

Investeringen in 4G mogen ook alleen plaatsvinden in gebieden waar geen mobiele netwerken zijn uitgerold of als er wel een mobiel netwerken zijn, welke mobiele diensten tot 2G kunnen ondersteunen. Bovendien mag er geen steun verleend worden aan gebieden waar een 3G, 4G of 5G- netwerk bestaat. Er mag wel steun verleend worden aan een ‘wit’ gebied.

Digitale connectiviteit

Artikel 52 ter AGVV bevat de mogelijkheden voor steun voor projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van trans-Europese infrastructuur voor digitale connectiviteit. Deze steun kan op basis van Verordening 2021/1153 verleend worden, welke de Connecting Europe Facility (CEF) inricht. Dit kan in de vorm van een subsidie of indien er uit hoofde van de CEF-verordening een kwaliteitslabel ‘Excellentiekeur’ is toegekend. De subsidie mag niet meer dan € 100 miljoen bedragen per project. Voor steun in de vorm van een financieel instrument mag het nominale bedrag van de totale financiering die per project toegekend wordt niet hoger zijn dan € 150 miljoen.

Connectiviteitsvoucher

Op basis van artikel 52 quater AGVV kunnen decentrale overheden steun verlenen in de vorm van een connectiviteitsvoucherregeling voor consumenten om telewerken, elektronisch onderwijs of elektronische opleidingsdiensten te vergemakkelijken of voor kmo’s. De duur van een connectiviteitsvoucherregeling bedraagt maximaal 24 maanden. De steun mag niet meer bedragen dan € 50 miljoen.

De Breedbandrichtsnoeren

De Europese Commissie heeft in 2023 een herziene richtsnoeren aangenomen over staatssteun voor breedbandnetwerken. Overheden kunnen onder de richtsnoeren de aanleg van breedbandnetwerken financieren. Ze moeten een brede en snelle uitrol van breedbandnetwerken mogelijk maken. De richtsnoeren bevatten ook een overzicht van beleidsbeginselen, waar overheidsmaatregelen ter ondersteuning van de aanleg van breedband aan moeten voldoen. Steunmaatregelen op grond van de breedbandrichtsnoeren moeten wel bij de Europese Commissie worden aangemeld. Een voorbeeld van een goedgekeurde steunmaatregel op grond van de richtsnoeren is SA.46613 betreffende steun in de regio Rivierenland voor de uitrol van een passief breedbandnetwerk.

De de-minimisverordening

Decentrale overheden kunnen onder de de-minimisverordening ondernemingen tot € 300.000 aan steun verlenen zonder dat er sprake is van staatssteun. Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie kalenderjaren. Steunmaatregelen die onder een de-minimisverordening vallen, hebben een beperkt effect op het handelsverkeer tussen lidstaten. Zulke maatregelen voldoen hierdoor niet aan alle cumulatieve criteria van het staatssteunverbod (artikel 107 lid 1 VWEU) en leveren dus geen staatssteun op.

Diensten van algemeen economisch belang (DAEB)

De uitrol van een breedbandnetwerk kan aangemerkt worden als Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB). Decentrale overheden die deze projecten steunen moeten rekening houden met de voorwaarden voor een DAEB uit de Breedbandrichtsnoeren (punt 3). Goedkeuring onder de breedbandrichtsnoeren heeft grotere kans als de DAEB-compensatie gericht is op een Europese doelstelling. Bijvoorbeeld op het gebied van sociale cohesie. Meer hierover leest u in de Handreiking DAEB en staatssteun.

Marktfalen

Het kenmerk van een DAEB is dat het een economische activiteit van publiek belang betreft die alleen dankzij het optreden van de overheid tot stand komt. Omdat de activiteit niet door de markt wordt opgepakt of in ieder geval niet naar maatschappelijk aanvaardbare voorwaarden op de markt wordt verricht, is er sprake van marktfalen. Een decentrale overheid moet het marktfalen aan de hand van een objectieve marktanalyse vaststellen en daarmee aantonen dat het overheidsoptreden noodzakelijk en proportioneel is. Wanneer een decentrale overheid de behoefte naar een DAEB analyseert, moet er rekening gehouden met bestaande, vergelijkbare netwerken, zoals BBN of NGA. Als wordt aangetoond dat particuliere investeerders niet in staat zijn binnen drie jaar een passende breedbanddekking aan te bieden, kan een DAEB worden overwogen. De markt kan niet voorzien in deze publieke dienst.

Voorwaarden DAEB

Belangrijke voorwaarden zijn:

  • Er wordt een passieve, neutrale en vrij toegankelijke infrastructuur tot stand gebracht;
  • Het netwerk moet de aanvragers van toegang tot het netwerk alle mogelijke vormen van toegang aanbieden en werkelijke mededinging op retail niveau mogelijk maken;
  • Het netwerk moet universele en gerelateerde wholesale toegang bieden, maar niet voor retailers;
  • Als het universele netwerk wordt uitgerold in winstgevende en niet-winstgevende gebieden, dan moet de compensatie van de overheid beperkt blijven tot de niet-winstgevende gebieden;
  • Wanneer de eigenaar van het netwerk waarop de DAEB van toepassing is, geen overheid is, moeten er controle- en terugbetalingmechanisme in het leven geroepen worden.

De compensatie voor de uitrol van breedbandnetwerken moet voldoen aan de Altmark-criteria. In plaats van te voldoen aan het laatste criterium van het Altmark-arrest, kan de decentrale overheid ook gebruik maken van het DAEB-pakket uit 2012 van de Europese Commissie. Er is dan sprake van staatssteun, die op basis van het DAEB-pakket is vrijgesteld. Het DAEB-pakket bestaat uit vier regelgevingsinstrumenten, te weten: de DAEB-mededeling, de DAEB de-minimisverordening, het DAEB-vrijstellingsbesluit en de DAEB-kaderregeling. Op basis van het Altmark-arrest en het DAEB-pakket kan het financieren van een DAEB dus ‘staatssteunproof’ worden gemaakt.

]]>
Vervoer https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/beleidsterreinen/vervoer-staatssteun/ Fri, 04 Jan 2013 10:10:59 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=2391 Decentrale overheden die vervoersondernemingen financieel ondersteunen, kunnen te maken krijgen met de Europese staatssteunregels. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen vervoer over land, binnenvaart, havens en zeevervoer, en steun in de sector luchtvaart. Staatssteun voor vervoer is verenigbaar met de interne markt, als deze aan bepaalde voorwaarden voldoet. Op deze pagina vindt u meer informatie over de staatssteunregels in het geval van steun in de vervoersector.

Waar zijn de staatssteunregels voor vervoer te vinden?

Europees recht

De vervoerssector heeft een bijzondere positie in het Europees recht, omdat het VWEU hiervoor een specifieke bepaling kent. Volgens artikel 93 VWEU is staatssteun toelaatbaar als:

  • Het beantwoordt aan de behoeften van de coördinatie van het vervoer;
  • Het overeenkomt met de vergoedingen van bepaalde met openbare dienst verbonden dienstverrichtingen.

Artikel 93 VWEU vormt dus de basis voor het vervoersbeleid van de Europese Unie, waarvan de kern uit de PSO-verordening bestaat, naast verordeningen voor zeevervoer en havens, en voor luchtvaart. Hiernaast bestaan er sectorspecifieke Richtsnoeren en kaderregelingen, op basis waarvan aangemelde steun door de Europese Commissie kan worden goedgekeurd. Voorbeelden hiervan zijn de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun, de Kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie  en de Richtsnoeren milieusteun.

Daarnaast kent het Europees recht diverse vrijstellingsmogelijkheden, waaronder de de-minimisverordeningen, vervoerspecifieke steuncategorieën in de Algemene Groepsvrijstellingsverordening en het DAEB-vrijstellingsbesluit . Let op: in de openbaarvervoersector, de zeevaartsector en in de luchtvaartsector gelden bijzondere regels: daar wordt een DAEB een openbaredienstcontract genoemd en zijn er specifieke wijzen van vormgeving voorgeschreven en een specifieke wijze waarop ondernemingen belast kunnen worden met een openbaredienstopdracht.

Implementatie in Nederland

In Nederland zijn de zojuist genoemde verordeningen in werking gezet door de Wet BDU verkeer en vervoer. Hierin worden de verlening, berekening en verantwoording van de brede doeluitkeringen aan provincies en regionale openbare lichamen (stads- en metropoolregio’s) ten behoeve van de uitvoering van een integraal verkeer- en vervoerbeleid beschreven. In het Besluit BDU verkeer en vervoer is dit verder uitgewerkt. In de Wet Personenvervoer 2000 (wp2000) worden de concessieverlenende decentrale overheden bevoegd verklaard om subsidies te verstrekken voor het openbaar vervoer dat op grond van de concessie wordt verricht.

De-minimissteun en vervoer

Decentrale overheden kunnen ondernemingen die onder de sector vervoer vallen steun verlenen door toepassing van de reguliere de-minimisverordening of de DAEB de-minimisverordening. Deze steun wordt niet als staatssteun aangemerkt vanwege de beperkte invloed op de tussenstaatse handel. Bij het geven van de-minimissteun moeten decentrale overheden wel aan een aantal voorwaarden voldoen.

Reguliere de-minimisverordening

Op grond van de reguliere de-minimisverordening kunnen decentrale overheden over een periode van drie belastingjaren tot maximaal € 200.000,- aan steun verlenen aan een onderneming. De reguliere de-minimisverordening is in principe van toepassing op steun aan ondernemingen in alle sectoren, maar er gelden enkele specifieke regels voor bepaalde sectoren. Bijvoorbeeld voor de transportsector. Zo kan aan een onderneming, die voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht maximaal € 100.000,- over een periode van drie belastingjaren aan steun worden verleend op basis van de reguliere de-minimisverordening.

Definitie vervoersector

Een onderneming valt onder de sector vervoer wanneer het verrichten van vervoer haar hoofdactiviteit is. Niet-beroepsmatig (particulier vervoer voor eigen rekening) valt niet onder de staatssteunregels. Deze scheidslijn is getrokken in de  de twee Renove-arresten (zaak C-351/98 en zaak C-409/00).

De de-minimisverordening voor DAEB

Decentrale overheden kunnen een onderneming belasten met een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) om ongeoorloofde staatssteun te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld spelen bij niet-rendabele vervoersinfrastructuur. Als een onderneming compensatiesteun krijgt voor een aan haar opgelegde DAEB valt deze niet onder de reguliere de-minimisverordening. In dat geval is de aparte DAEB de-minimisverordening van toepassing. Op basis van deze verordening mogen de uitvoerders van een DAEB maximaal € 500.000 over een periode van drie belastingjaren ontvangen. Meer informatie vindt u in onder DAEB.

Verklaring de-minimissteun

Om te voorkomen dat het de-minimisplafond wordt overschreden, moet de decentrale overheid de onderneming vragen om een de-minimisverklaring. Hierin moet de onderneming verklaren welke steun in de afgelopen twee belastingjaren en in het lopende belastingjaar is ontvangen. De verklaring moet getekend worden voordat de steun wordt verleend. In de Handreiking Staatssteun voor de Overheid kunt u een voorbeeldverklaring voor steun op basis van de reguliere de-minimisverordening vinden.

Vervoersinfrastructuur

Decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor het aanleggen en onderhouden van algemeen openbaar toegankelijke infrastructuur, zoals wegen, trein-, metro- en tramsporen en vaarwegen. Ook dragen zij meestal de kosten hiervan. Meestal is er bij de financiering van deze taken geen sprake van staatssteun. Is de vervoersinfrastructuur niet algemeen toegankelijk? Of wordt deze beheerd door een onderneming? Dan moeten steunmaatregelen wel getoetst worden aan de staatssteunregels. Wanneer een decentrale overheid een dergelijke maatregel wil subsidiëren, moet deze in beginsel ter goedkeuring aangemeld worden bij de Commissie, tenzij één van de vrijstellingsmogelijkheden van de Europese Commissie van toepassing is. Ten slotte kan ongeoorloofde staatssteun voorkomen worden door het inrichten van een DAEB.

Algemeen toegankelijk

Infrastructuurvoorzieningen moeten algemeen toegankelijk zijn voor alle potentiële eindgebruikers om de niet als verboden staatssteun te kwalificeren. Dit is vastgesteld in de beschikkingen ‘Pilot Transferium Sittard’ en ‘Mill en Sint Hubert’. Bij de opdracht voor het aanleggen van infrastructurele werken moet wel rekening gehouden worden met de aanbestedingsregels.

Infrastructuur voor bepaalde ondernemingen

Wanneer infrastructuurvoorzieningen, die uitsluitend toekomen aan duidelijk identificeerbare private eindgebruikers, gesteund worden, kan er wel sprake van staatssteun zijn. Een voorbeeld is een parkeervoorziening voor vrijwel exclusief gebruik door één bedrijf.

Beheer van infrastructuur

Ook als infrastructuur in de dagelijkse praktijk wordt beheerd door een onderneming, moeten overheidssubsidies worden getoetst aan de staatssteunregels, omdat er mogelijk sprake is van een selectief economisch voordeel. Steun aan een beheerder van infrastructuur die is gekozen volgens een openbare en niet-discriminatoire procedure wordt echter niet als staatssteun beschouwd, omdat de steun ook hier zal overeenkomen met de marktprijs. Als er geen aanbestedingsprocedure gevolgd wordt dan gelden er twee voorwaarden:

  • Een overheidsbijdrage is noodzakelijk om de uitvoering te realiseren;
  • Steun mag niet leiden tot dusdanige verstoring van mededinging dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

Meer informatie over vervoersinfrastructuur en staatssteun kunt u vinden in één van onze praktijkvragen.

Havens en Zeevervoer

Overheidsfinanciering van haveninfrastructuur komt regelmatig ten goede aan een economische activiteit. Tegelijkertijd kunnen havens onderling concurreren. De financiering van haveninfrastructuur door decentrale overheden kan bijgevolg het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden, waardoor de Europese staatssteunregels in principe van toepassing zijn.

Havens en zeevervoer en de AGVV

Sinds de herziening van de AGVV in 2017 bevat deze een speciale steuncategorie voor zee- en binnenhavens. In artikel 56 ter en artikel 56 quater AGVV is vastgesteld dat steun aan ondernemingen actief in deze sectoren verenigbaar is met de interne markt, mits aan de in de artikelen genoemde voorwaarden is voldaan. Bovendien is deze steun ook vrijgesteld van de aanmeldingsplicht van artikel 108 lid 3 van de VWEU. De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van investeringen ten behoeve van de bouw, vervanging of modernisering van haveninfrastructuur en toegangsinfrastructuur en voor baggerwerkzaamheden. Niet aan vervoer gerelateerde activiteiten komen daarbij niet in aanmerking voor vrijstelling. De AGVV kent daarnaast ook een vrijstelling voor steun voor lucht- en zeevervoer ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden. Op grond van artikel 51 AGVV kan bijvoorbeeld steun worden verleend om de kostprijs van een vaste verbinding te verlagen.

Havens en DAEB

Sinds 2013 is het vrijstellingsbesluit DAEB van toepassing op DAEB-compensaties die voldoen aan de eerste drie Altmark-criteria. Wanneer de diensten aan deze voorwaarden voldoen, kan ongeoorloofde staatssteun voorkomen worden.

Volgens art. 2 lid 1 van het vrijstellingsbesluit kunnen havens ook onder het vrijstellingsbesluit vallen. Steun valt echter alleen onder het vrijstellingsbesluit wanneer het gemiddelde jaarlijkse verkeer gedurende de twee boekjaren vooraf het boekjaar waarin de DAEB is toegewezen jaarlijks maximaal 300.000 passagiers bedraagt. Steun onder het vrijstellingsbesluit hoeft niet te worden gemeld of kennisgegeven bij de Europese Commissie. Wel moet er elke twee jaar een verslag bij de Commissie worden ingediend door de lidstaat over de toepassing van het besluit.

Diverse vormen van technisch-nautische dienstverlening kwalificeren ook als DAEB, vanwege het verband met veiligheid in havens. Dit staat in de Mededeling Europees havenbeleid. Hieronder vallen bijvoorbeeld loodsdiensten, slepen en vastmeren. Volgens het Hof van Justitie van de EU kunnen overslagwerkzaamheden van havens echter niet als een DAEB worden beschouwd.

Richtsnoeren staatssteun voor het zeevervoer

Staatssteun ten behoeve van zeevervoer dient te worden getoetst aan de Richtsnoeren staatssteun voor het zeevervoer. Zeevervoer wordt in de Richtsnoeren gedefinieerd als ‘vervoer van goederen en personen over zee’. Steun die op basis van deze Richtsnoeren wordt gegeven, moet gemeld worden bij de Commissie.

Richtsnoeren staatssteun aan scheepsmanagementbedrijven

De Richtsnoeren staatssteun scheepsmanagementbedrijven bevatten regels voor staatssteun aan scheepsmanagementbedrijven. Dit zijn bedrijven die verschillende diensten verlenen aan scheepseigenaars, zoals technisch onderzoek en de opleiding van bemanning. Onder scheepsmanagementbedrijven vallen bemanningsbeheer (alle activiteiten die met bemanning te maken hebben) en technisch beheer (naleving van technische eisen en de zeewaardigheid van schepen).

Steun aan scheepsbouw

Voorgenoemde Richtsnoeren gelden niet voor steun aan de scheepsbouw. Steun aan ondernemingen actief in deze sector moet getoetst worden aan de Kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Meer informatie over staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie vindt u op onze website. Volgens de Richtsnoeren Regionale Steunmaatregelen valt regionale steun aan scheepsbouw ook onder deze Richtsnoeren. De Regionale steunkaart toont welke Nederlandse regio’s in aanmerking komen voor deze regionale steun. Meer over Regionale Steun vindt u hier.

Spoorwegondernemingen

Decentrale overheden die spoorwegondernemingen financieel steunen, moeten rekening houden met de staatssteunregels voor deze sector. Steunmaatregelen voor spoorwegondernemingen die voldoen aan vijf staatssteuncriteria van artikel 107 lid 1 VWEU moeten in principe getoetst worden aan de PSO-Verordening.

PSO-Verordening

De PSO-Verordening is van toepassing op staatssteun voor openbaar personenvervoer per spoor. Op basis van de PSO-Verordening kunnen decentrale overheden vervoerders compenseren zonder dat dit ongeoorloofde staatssteun vormt. De PSO-Verordening ervoor moet zorgen dat het aantal, de veiligheid en de kwaliteit van openbaar personenvervoer toeneemt.

Richtsnoeren staatssteun spoorwegondernemingen

Steun die niet onder de Verordening valt, kan onder de Richtsnoeren staatssteun spoorwegondernemingen vallen. De Richtsnoeren moeten voor meer transparantie en rechtszekerheid zorgen wat betreft de verenigbaarheid van steun in deze sector met de staatssteunbepalingen.

Algemene staatssteunregels

Naast de PSO-verordening en de Richtsnoeren gelden ook nog de algemene staatssteunregels bij het aanbieden van steun aan spoorwegondernemingen. Wanneer de gegeven steun niet onder de PSO-verordening of de Richtsnoeren valt, is het nog steeds mogelijk dat de gegeven steun na aanmelding wordt goedgekeurd of vrijgesteld onder de voorgenoemde Richtsnoeren, kaderregelingen en vrijstellingsmogelijkheden. Hiernaast kan steun door de Europese Commissie worden goedgekeurd op basis van artikel 107 lid 3 sub c VWEU.

Luchtvervoer

Decentrale overheden die betrokken zijn bij het financieren van luchthavens of luchtvaartmaatschappijen kunnen in aanraking komen met de staatssteunregels. Om deze steun ‘staatssteunproof’ te maken, kunnen decentrale overheden gebruik maken van de Richtsnoeren luchtvaart. Met deze Richtsnoeren speelt de Commissie in op de gewijzigde (markt)omstandigheden voor de luchtvaartindustrie. Steunmaatregelen op grond van de Richtsnoeren luchtvaart moeten wel bij de Europese Commissie worden aangemeld.

Luchtvaart en de AGVV

In artikel 56 bis AGVV is vastgesteld dat steun voor regionale luchthavens verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107 lid 3 VWEU. Bovendien is deze steun ook vrijgesteld van de aanmeldingsplicht van artikel 108 lid 3 van de VWEU, mits er voldaan is aan de overige voorwaarden. De steun mag in beginsel niet toegekend worden voor de verplaatsing van bestaande luchthavens of de aanleg van een nieuwe passagiersluchthaven. Artikel 56 bis AGVV bepaalt verder dat de toekenning van exploitatiesteun niet afhankelijk mag worden gesteld van het afsluiten van regelingen met bepaalde luchtvaartmaatschappijen over luchthavengelden, marketingvergoedingen of andere financiële aspecten van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij op de betrokken luchthaven.

De Commissie heeft al een aantal keer steunmaatregelen op grond van artikel 56 bis AGVV goedgekeurd. Zie bijvoorbeeld SA.53832, betreffende regionale steun aan een luchthaven van Carlisle, Engeland. Een ander voorbeeld is SA.57729 betreffende investeringssteun aan een Duitse luchthaven voor de uitbreiding en renovatie van een landingsbaan.

Richtsnoeren luchtvaart

De Richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen geven nader aan onder welke voorwaarden dit soort overheidsfinanciering al dan niet als staatssteun aan te merken is. En als de financiering staatssteun vormt, op welke voorwaarden deze dan verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt.

Overheidsfinanciering voor luchthavens en luchtvaartmaatschappijen kan op basis van de Richtsnoeren luchtvaart verenigbaar met de interne markt worden verklaard, mits deze voldoet aan de criteria uit onderdeel 5.1 en 5.2 van de Richtsnoeren. Dit betreft een verplichte bijdrage aan een doelstelling van gemeenschappelijk belang, de noodzaak van de maatregel, de geschiktheid daarvan, het stimulerend effect, de transparantie van de steun en het vermijden van ongewenste negatieve effecten op het handelsverkeer tussen de lidstaten. Deze criteria gelden voor zowel investering- en exploitatiesteun voor luchthavens als voor aanloopsteun voor luchtvaartmaatschappijen. Hiernaast zijn er specifieke voorwaarden voor alle drie soorten steun.

Steun voor investeringen in luchthaven infrastructuur

Investeringssteun is specifieke steun voor de financiering van vaste activa om de financieringskloof voor de kapitaalkosten te dichten. Steun voor investeringen in de infrastructuur op een luchthaven is toegestaan wanneer er een maatschappelijke nood is en overheidsgeld nodig is om de toegankelijkheid van een regio te verzekeren. De nieuwe Richtsnoeren stellen een maximum aan toegestane steun, afhankelijk van de omvang van de luchthaven, zodat er een mix ontstaat tussen publieke en private investeringen. Er zijn daardoor in beginsel meer mogelijkheden om steun te verlenen aan kleine vliegvelden dan aan grote.

Exploitatiesteun aan regionale luchthavens

Exploitatiesteun is steun voor het verrichten van luchthavendiensten, zoals compensatie voor personeelskosten en energiekosten. Exploitatiesteun wordt gezien als een zeer verstorende vorm van steun en deze is alleen in uitzonderlijke omstandigheden toegestaan.

Een regionale luchthaven is een luchthaven met een jaarlijkse passagiersstroom tot drie miljoen passagiers.  Exploitatiesteun aan deze luchthavens is toegestaan onder bepaalde voorwaarden en enkel voor een overgangsperiode van tien jaar. Om exploitatiesteun te mogen ontvangen, moeten luchthavens een plan opstellen dat ertoe moet leiden dat de luchthaven de exploitatiekosten zelf kan dragen aan het eind van de overgangsperiode.

Onder de huidige marktomstandigheden kunnen luchthavens met een jaarlijks passagiersaantal van minder dan 700.000 passagiers moeilijkheden ondervinden om tijdens de overgangsperiode volledig kostendekkend te kunnen gaan draaien. Daarom bevatten de Richtsnoeren een speciaal regime voor die luchthavens, dat een hogere steunintensiteit en een verplichting tot herbeoordeling van de situatie na vijf jaar kent.

Aanloopsteun aan luchtvaartmaatschappijen

Steun voor het opstarten van nieuwe luchtroutes is toegestaan zolang de steun voor een bepaalde periode geldt. De voorwaarden voor aanloopsteun aan luchtvaartmaatschappijen zijn in de nieuwe Richtsnoeren meer gestroomlijnd en aangepast aan recente marktontwikkelingen.

Luchtvaart en DAEB

In een aantal gevallen kunnen overheidsinstanties bepaalde economische activiteiten van luchthavens of luchtvaartmaatschappijen aanmerken als DAEB. Om passende geregelde luchtdiensten te onderhouden op routes die van vitaal belang zijn voor de economische ontwikkeling van de regio die zij bedienen, kunnen de lidstaten bijvoorbeeld openbaredienstverplichtingen opleggen voor deze routes. Hierbij moeten ze voldoen aan de voorwaarden en eisen van de artikelen 16 tot en met 18 van Verordening (EG) nr. 1008/2008 inzake luchtdiensten. De Commissie is van mening dat het mogelijk is om, in goed onderbouwde gevallen, het volledige beheer van een luchthaven als DAEB aan te merken. Dit kan alleen indien een deel van het door de luchthaven bediende gebied zozeer geïsoleerd zou zijn van de rest van de Unie, dat dit ten koste zou gaan van de sociaaleconomische ontwikkeling van dat gebied. Bij het aanwijzen van luchthavens of luchtvaartmaatschappijen als een DAEB moet er rekening gehouden worden met andere vervoersvormen in dat gebied, zoals hogesnelheidstreinen. In sommige gevallen kunnen overheden een openbare-dienstverplichting opleggen aan luchthavens om ervoor te zorgen dat de luchthaven openblijft voor commercieel verkeer.

]]>
Lokale en regionale omroepen https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/beleidsterreinen/lokale-en-regionale-omroepen/ Fri, 04 Jan 2013 12:54:09 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=2455 Lokale en regionale omroepen zijn de publieke omroepen die verantwoordelijk zijn voor het uitzenden van programma’s op gemeentelijk en provinciaal niveau. Op grond van de Mediawet 2008 worden regionale omroepen gefinancierd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister van dit ministerie stelt jaarlijks het totaalbudget vast dat beschikbaar wordt gesteld voor de bekostiging van regionale omroepen (artikel 2.170 Mediawet 2008). Gemeenten kunnen op grond van de Mediawet 2008 vervolgens zelf middelen uitkeren aan lokale omroepen (artikel 2.170b Mediawet 2008). Ze kunnen hierbij gebruik maken van de middelen die door het Rijk in het gemeentefonds worden gestort. De hoogte van het budget van een gemeente is afhankelijk van hoeveel inwoners die gemeente heeft.

Stelsel voor financiering lokale publieke omroepen vanaf 2026 op de schop

Lokale omroepen worden nu gefinancierd door gemeenten. Staatssecretaris van Cultuur en Media Gunay Uslu is van plan om deze financiering vanaf 2026 via het Rijk te laten lopen. Er zou nu volgens de staatssecretaris te weinig geld naar de lokale omroepen gaan en de onafhankelijkheid van de journalistiek zou beter geborgd moeten worden. In deze brief licht ze haar visie toe.

Het is nog niet helemaal zeker of en hoe deze verandering zal worden doorgevoerd. Vanuit verschillende gemeenten is tegengeluid te horen. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft aan dat er geen signalen zijn dat de onafhankelijkheid wordt beïnvloed door het huidige stelsel van financiering en dat het beeld dat gemeenten te weinig geld uitgeven aan hun lokale omroep niet klopt. Daarnaast zou door het nieuwe financieringsstelsel het lokale karakter van de omroepen verloren kunnen gaan. In deze visiebrief van de VNG is hierover meer te lezen.

Steun aan omroepen: staatssteun?

Volgens de Europese Commissie is staatssteun aan omroepen toegestaan, voor zover het de kosten van de vervulling van een publieke taak compenseert. Ontplooit de omroep activiteiten die niet passen bij de publieke taak, dan is er mogelijk sprake van ongeoorloofde staatssteun. Zie hieronder een toelichting op de omschrijving van de ‘publieke taak’.

Hoe kan steun aan omroepen worden verleend?

Om steun aan lokale en regionale omroepen in lijn met de staatssteunregels te verstrekken, kan allereerst worden gekeken of de steun op grond van de de-minimisverordening kan worden verstrekt. Het gaat dan om steunverleningen tot € 200.000,- aan één onderneming over een periode van drie belastingjaren. Meer informatie over de toepassing van de de-minimisverordening leest u op de betreffende webpagina.

De gemeente of provincie kan ook onderzoeken of de dienst van de omroep kan worden aangewezen als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Op grond daarvan zou de steun kunnen worden verstrekt als compensatie voor het uitvoeren van de DAEB. Hiervoor dient er wel sprake te zijn van een taak in het publieke belang. Voor deze publieke taak geldt dat de omschrijving hiervan toekomt aan de decentrale overheden. De Europese Commissie controleert bij de omschrijving van de publieke taak slechts of er sprake is van een ‘kennelijke fout’. Voldoet de publieke taak niet aan de culturele, sociale en democratische behoeften van de samenleving? Dan is er sprake van een kennelijke fout. Volgens de Commissie is dat normaliter het geval bij reclame, e-commerce, telewinkelen, sponsoring, merchandising en dure inbelnummers bij belspellen.

Publieke taak

Voor de omschrijving van een publieke taak kunnen decentrale overheden aansluiten bij de aanknopingspunten uit de Mededeling staatssteun publieke omroep (paragraaf 6.1):

  • Gevarieerde programmering

De omroep krijgt de opdracht een evenwichtige en gevarieerde programmering aan te bieden en daarbij een bepaald percentage van het publiek aan te trekken. De taak kan ook audiovisuele diensten via digitale platforms omvatten. De doelstelling van de opdracht moet voldoen aan de democratische, sociale en culturele behoeften van de maatschappij. Hierbij moet het pluralisme gewaarborgd blijven.

  • Duidelijke opdracht

De opdracht moet heel duidelijk omschreven zijn door een officiële, daartoe gerechtigde autoriteit (de steunverlener).

  • Netto kosten

Anders dan bij het opleggen van een ‘gewone’ DAEB, mag de financiering van omroepen geen winst omvatten, maar alleen de netto kosten van de publieke taak compenseren.

  • Geen overcompensatie

Om overcompensatie en kruissubsidiëring te voorkomen is een gescheiden boekhouding van belang. Een scheiding tussen activiteiten, die binnen en buiten de openbare dienst vallen, kan de financiële transparantie nog meer versterken. Als er toch sprake is van overcompensatie mogen publieke omroepen een deel houden om de uitvoering van de openbare dienstverplichting te waarborgen.

  • Monitoren

De uitvoering van de publieke taak moet effectief worden gemonitord door een onafhankelijk toezichthoudend orgaan.

De Europese Commissie gaat vervolgens na of er een uitdrukkelijke toewijzing en een daadwerkelijk toezicht op de vervulling van de openbaredienstverplichting is (paragraaf 6.2 van de Mededeling staatssteun publieke omroep).

Hoofdtaak of nevenactiviteiten?

Voor lokale en regionale omroepen is het van belang of digitale activiteiten tot de hoofdtaak van de omroep kunnen worden gerekend of dat dit nevenactiviteiten betreffen. Zie in dit verband artikel 2.1 Mediawet 2008. Het verzorgen van radio- en televisieprogramma’s via internet is een onderdeel van de publieke mediaopdracht. In afdeling 2.5.6. Nevenacitviteiten en overige bepalingen van de Mediawet 2008 is terug te vinden dat het Commissariaat voor de Media toestemming moet geven voor het verrichten van nevenactiviteiten door lokale en regionale omroepen.

Meer informatie

Voor meer informatie over de toepassing van de staatssteunregels in het geval van het verstrekken van steun aan lokale en regionale omroepen, kunnen mogelijk de volgende documenten relevant zijn:

]]>
Kan een gemeente een lokale breedbandleverancier ondersteunen zonder de staatssteunregels te breken? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/kan-een-gemeente-een-lokale-breedbandleverancier-op-een-staatssteunproof-manier-ondersteunen/ Mon, 29 Oct 2018 16:17:51 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=51049 Antwoord in het kort

Er zal mogelijk sprake zijn van staatssteun wanneer de gemeente de onrendabele top van projecten van een (lokale) breedbandleverancier financiert. Dergelijke financiering is onder voorwaarden mogelijk in overeenstemming met de staatssteunregels in te richten door gebruik te maken van de de-minimisverordening in het geval van kleine steunbedragen of de breedbandvrijstelling van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) als het gaat om grotere projecten.

Is er sprake van staatssteun?

Overheidssteun aan ondernemingen die de concurrentie binnen de EU mogelijk negatief beïnvloedt zijn in beginsel niet toegestaan. Dit Europees staatssteunverbod is neergelegd in artikel 107 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Uit dit verbod zijn een aantal cumulatieve voorwaarden af te leiden waaraan moet worden voldaan om een maatregel als staatssteun aan te kunnen merken.

Onrendabele topfinanciering van een lokale breedbandleverancier zal mogelijk voldoen aan deze cumulatieve voorwaarden uit het Europese staatssteunverbod. Immers, er wordt bij dergelijke financiering al gauw een selectief, niet-marktconform voordeel gegeven door de overheid. De omstandigheid dat het gaat om een lokale breedbandleverancier doet niets af aan het feit dat er waarschijnlijk sprake zal zijn van een (potentieel) interstatelijk effect op het EU handelsverkeer. Uit de Mededeling betreffende het begrip staatssteun (hierna de Mededeling) volgt dat van een interstatelijk effect al sprake kan zijn wanneer de positie van een onderneming binnen het EU-handelsverkeer wordt versterkt ten opzichte van andere ondernemingen door de steunmaatregel (randnummer 190 Mededeling). Ook wanneer de onderneming in kwestie zelf niet grensoverschrijdend actief is, zoals het geval kan zijn bij een lokale breedbandleverancier, moet een dergelijke steunmaatregel opgevat worden als een beïnvloeding van het EU handelsverkeer (randnummer 191 Mededeling).

Dit betekent dat bij het subsidiëren van een onrendabele top van een breedbandproject er waarschijnlijk sprake zal zijn van bovenbedoelde staatssteun in de zin van art. 107 VWEU. Er zijn dan nog wel verschillende manieren voor de gemeente om de voorgenomen steunmaatregel ‘staatssteunproof’ in te richten. Hierbij kan gedacht worden aan de de-minimisverordening en de AGVV. Ten slotte is het ook mogelijk om aan de hand van de breedbandrichtsnoeren de staatssteun te melden bij de Europese Commissie.

De-minimisverordening – In het geval van kleinere projecten

Decentrale overheden kunnen onder de de-minimisverordening ondernemingen tot 200.000 euro per drie belastingjaren aan steun verlenen zonder dat er sprake is van (onrechtmatige) staatssteun. Wanneer de onrendabele topfinanciering van de gemeente aan de (lokale)breedbandleverancier onder dit steunplafond van 200.000 euro blijft dan is de de-minimisverordening een relatief eenvoudig instrument om deze financiering ‘staatssteunproof’ te maken.

Mocht de de-minimisverordening niet toepasbaar zijn, dan kan eventueel gekeken worden naar de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) als alternatief instrument voor het ‘staatssteunproof’ inrichten van de voorgenomen steunmaatregel.

De Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) – In het geval van grotere projecten

Onder de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) zijn een aantal categorieën van staatssteun vrijgesteld van de aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie. Steun die decentrale overheden verlenen die valt onder de AGVV, hoeft niet te worden aangemeld bij de Europese Commissie. Er kan worden volstaan met een kennisgeving en een jaarlijkse staatssteunrapportage.

Zogenaamde ‘investeringssteun ten behoeve van de uitrol van vaste breedbandnetwerken’ is opgenomen als vrijstellingscategorie in artikel 52 van de AGVV. Op basis van dit artikel mag een overheidsorganisatie tot maximaal € 100 miljoen per project aan steun verlenen ten behoeve van de aanleg van breedband, als deze steun als subsidie wordt gegeven. Als de steun in de vorm van een ander financieel instrument wordt verleend, mag het bedrag niet hoger zijn dan €150 miljoen. De lokale breedbandleverancier zou in dit geval dus mogelijk aan de hand van de breedbandvrijstelling van de AGVV geoorloofd gesteund kunnen worden door de gemeente. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de algemene voorwaarden uit de AGVV en de specifieke voorwaarden en procedures verbonden aan deze breedbandvrijstelling. Deze specifieke voorwaarden en procedures zullen hieronder worden besproken.

In aanmerking komende kosten

Op basis van artikel 52 AGVV kan de gemeente alleen steun verlenen voor het deel van het breedbandproject dat is verbonden aan de daadwerkelijke investering in de fysieke aanleg van de breedbandinfrastructuur in het buitengebied van de gemeente. Deze in aanmerking komende kosten zijn volgens lid 2 van artikel 52 alle kosten voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van een vast breedbandnetwerk.

Bij het bepalen van het maximale steunbedrag voor een project moet worden gekeken of selectie heeft plaatsgevonden door middel van een competitieve biedingsprocedure. Dit kan bijvoorbeeld door het uitzetten van een zogenaamde subsidie tender, waarin verschillende partijen meedingen naar de te verdelen subsidie. Als hier geen gebruik van gemaakt is gelden er beperkingen aan de hoogte van het steunbedrag.

Openbare (markt)consultatie

Gebruik van de breedbandvrijstelling van de AGVV is daarnaast volgens lid 3 van artikel 52 AGVV alleen van toepassing indien er in het gebied waarvoor de steun wordt gegeven nog geen of nog onvoldoende breedbandinfrastructuur is. Er zijn in een gebied twee situaties mogelijk waarbij steun mag worden verleend. De gemeente dient na te gaan van welke situatie sprake is door middel van een openbare (markt)consultatie.

  • Het gaat om een gebied waar nog geen breedbandnetwerk ligt dat onder piekomstandigheden een downloadsnelheid van tenminste 100 MBps kan bieden en waar waarschijnlijk geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen de relevante tijdshorizon.
  • Het gaat om een gebied waar slechts één netwerk bestaat dat onder piekomstandigheden een downloadsnelheid van tenminste 100 MBps maar minder dan 300 MBps kan bieden en waar waarschijnlijk geen dergelijk netwerk zal worden uitgerold binnen de relevante tijdshorizon.

Als in een gebied tenminste één netwerk beschikbaar is dat kan worden geüpgraded om onder piekomstandigheden een downloadsnelheid van tenminste 1 GBps te bieden, dan moet volgens lid 4 van artikel 52 AGVV dat netwerk worden geüpgraded en kan er geen steun verleend worden voor de aanleg van nieuwe breedbandinfrastructuur.

Volgens de breedbandrichtsnoeren van de Europese Commissie uit 2023 (hierna de richtsnoeren) dient een dergelijke consultatie van marktpartijen door de gemeente ‘openbaar, transparant en niet-discriminerend’ te geschieden. Dit betekent dat de gemeente een samenvatting dient te publiceren van de voorgenomen subsidie en dat de gemeente belanghebbenden dient te verzoeken opmerkingen te maken. Indien vervolgens uit deze consultatie blijkt dat geen van de marktpartijen voornemens is om volgens marktconforme voorwaarden binnen de relevante tijdshorizon een breedbandnetwerk aan te leggen en er tevens geen vergelijkbare breedbandinfrastructuur aanwezig is, kwalificeert het gebied zich als een ‘wit gebied’. Dergelijke witte gebieden zijn nader toegelicht in randnummer 100 van de richtsnoeren. Het wordt in de richtsnoeren aan overheden zelf toegelaten om te bepalen wat precies valt onder een relevante tijdshorizon, maar deze mag ten minste niet korter dan twee jaar zijn.

Toewijzing steunmaatregel door selectieprocedure

Er moet rekening worden gehouden met het feit dat wanneer gebruik wordt gemaakt van de breedbandvrijstelling, de subsidie wordt toegewezen op grond van een openbare, transparante en niet-discriminerende competitieve selectieprocedure. In die selectieprocedure moet volgens lid 5 van artikel 52 AGVV de technologische neutraliteit in acht worden genomen. Technische neutraliteit houdt in dat bij de selectie geen specifieke technologie of specifiek netwerkplatform de voorkeur krijgt of wordt uitgesloten. Dit betekent dat de gemeente gedurende de selectieprocedure niet een voorkeur kan uitspreken voor bijvoorbeeld draadgebonden breedbandinfrastructuur, zoals glasvezel ten opzichte van bijvoorbeeld draadloze breedbandinfrastructuur zoals 4G- of 5G-technologie.

De gemeente dient er te allen tijde rekening mee te houden dat bij het gebruik van de breedbandvrijstelling er zich altijd andere partijen dan de lokale breedbandleverancier kunnen aanbieden als partij die aanspraak wil maken op de subsidie voor de realisatie van het betreffende breedbandproject.

In de richtsnoeren wordt vanaf randnummer 116 meer uitleg gegeven over een competitieve selectieprocedure. Een dergelijke selectieprocedure zorgt er echter niet automatisch voor dat er helemaal geen sprake meer is van steun. Het doel van de selectieprocedure is om de partij te kiezen die tegen een zo laag mogelijke subsidie het betreffende breedbandproject kan realiseren.

Wholesaletoegang

Verder legt artikel 52 van de AGVV de verplichting op aan lokale breedbandleverancier om op het gesubsidieerde breedbandnetwerk wholesaletoegang aan te bieden op eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden (art. 52 lid 8 en 9 AGVV). Dit houdt in dat ook andere breedbandondernemers de mogelijkheid moeten krijgen om hun breedbanddiensten te kunnen aanbieden via het nieuwe gesubsidieerde breedbandnetwerk. Deze vrije wholesaletoegang duurt ten minste 10 jaar. Het begrip wholesaletoegang is nader toegelicht in de richtsnoeren (vanaf randnummer 129).

Vooraf steun melden bij de Europese Commissie – In het geval van grotere projecten

Ten slotte is het ook mogelijk om aan de hand van de breedbandrichtsnoeren de staatssteun te melden bij de Europese Commissie. Een dergelijke meldingsprocedure verplicht decentrale overheden vóór de steunverlening goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie (meldingsplicht). Bij dergelijke procedures begeleidt het Coördinatiepunt Staatssteun decentrale overheden (CSDO) van het Ministerie van BZK decentrale overheden in de verdere meldingsprocedure en adviseert hen over staatssteunzaken voorafgaand aan een eventuele melding.

Meer info

Breedbandrichtsnoeren 2023, Europese Commissie
Handbook for decision makers – The broadband State aid rules explained, Europese Commissie
Breedbandprojecten, Kenniscentrum Europa Decentraal
Handreiking Breedband, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I) https://europadecentraal.nl/onderwerp/staatssteun/beleidsterreinen/onderzoek-ontwikkeling-en-innovatie-ooi/ Thu, 03 Jan 2013 12:54:03 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=2226 Decentrale overheden kunnen bij het verlenen van overheidssteun voor onderzoeksprojecten, innovatieve plannen en het ontwikkelen van prototypes te maken krijgen met de Europese staatssteunregels voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I).

Staatssteun voor O&O&I is verenigbaar met de interne markt als deze aan bepaalde voorwaarden voldoet. Op deze pagina leest u meer over de mogelijkheden voor decentrale overheden om staatssteun voor O&O&I te verlenen. De toepasselijke regelgeving voor deze onderzoekssteun is deel 4 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (artikel 25 en verder AGVV) en de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

Wat is O&O&I?

ONDERZOEK EN ONTWIKKELING

Op het gebied van onderzoek en ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling. Definities van deze begrippen zijn onder andere te vinden in de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (paragraaf 1.3):

– Fundamenteel onderzoek bestaat uit “experimentele of theoretische werkzaamheden die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een rechtstreekse commerciële toepassing of een rechtstreeks commercieel gebruik wordt beoogd”.
– Industrieel onderzoek is “planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren”.
– Experimentele ontwikkeling bestaat uit “het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten”.

Deze begrippen vinden we ook terug in artikel 25, lid 2 AGVV.

INNOVATIE

Steun voor innovatie kan verschillende vormen aan nemen. Te denken valt aan steun voor innovatieadviesdiensten, innovatieclusters, innovatie-ondersteuningsdiensten en procesinnovatie.

Staatssteun voor O&O&I

Staatssteun voor O&O&I kan verenigbaar zijn met de interne markt. Dit is het geval wanneer mag worden verwacht dat met de steun een bepaald marktfalen wordt verminderd doordat de uitvoering van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang wordt ondersteund of doordat de ontwikkeling van bepaalde economische activiteiten wordt bevorderd. Voorwaarde is wel dat de verstoring van de mededinging en het handelsverkeer die daarvan het gevolg is, niet schadelijk is voor het gemeenschappelijk belang.

De voorwaarden waaronder steun voor O&O&I verenigbaar kan zijn met de interne markt zijn opgenomen in de onderstaande instrumenten:

– Deel 4 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV)
– De Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Algemene Groepsvrijstellingsverordening

Deel 4 van de AGVV is gewijd aan steun voor O&O&I. Steunmaatregelen voor O&O&I die voldoen aan de algemene voorwaarden uit hoofdstuk 1 en 2 van de AGVV en de specifieke voorwaarden gesteld in deel 4 zijn verenigbaar met de interne markt en hoeven niet bij de Europese Commissie te worden aangemeld. Decentrale overheden kunnen met een kennisgevingsprocedure volstaan. Pas als steun voor O&O&I de relevante aanmeldingsdrempels uit de AGVV overschrijdt (artikel 4 AGVV), moet de steun bij de Europese Commissie worden gemeld.

CATEGORIEËN

Op basis van de AGVV kan voor steun worden verleend voor:

  • Fundamenteel onderzoek (art. 25);
  • Industrieel onderzoek (art. 25);
  • Experimentele ontwikkeling (art. 25);
  • Haalbaarheidsstudies (art. 25);
  • Projecten waaraan het kwaliteitslabel “excellentiekeur” is toegekend (art. 25bis);
  • Marie Skłodowska-Curieacties en ERC-Proof of concept-acties (art. 25ter);
  • Steun vervat in gecofinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten (art. 25quater);
  • Teamvormingsacties (art. 25quinquies);
  • Investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur (art. 26);
  • Innovatieclusters (art. 27);
  • Innovatiesteun voor kmo’s (art. 28);
  • Steun voor proces- en organisatie-innovatie (art. 29);
  • Onderzoek voor onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector (art. 30);

Meer (algemene) informatie over de AGVV vindt u op de pagina over de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie

Steunmaatregelen voor O&O&I die niet op basis van de AGVV ‘staatssteunproof’ kunnen worden verleend, moeten bij de Europese Commissie worden aangemeld. De Europese Commissie past de in de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie uiteengezette criteria toe om na te gaan of de aangemelde O&O&I steun verenigbaar met de interne markt is. Tot de Commissie de steun verenigbaar verklaart, mag deze niet ten uitvoer worden gelegd.

VOORWAARDEN VOOR VERENIGBAARHEID

De Commissie zal een steunmaatregel alleen als verenigbaar beschouwen indien deze aan elk van de volgende criteria voldoet:

  • de maatregel moet gericht zijn op een doelstelling van gemeenschappelijk belang in overeenstemming met artikel 107, lid 3, VWEU;
  • de maatregel moet zijn gericht op situaties waar steun kan zorgen voor een wezenlijke verbetering die de markt zelf niet tot stand kan brengen;
  • de maatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te helpen bereiken;
  • de steun moet het gedrag van de betrokken onderneming of ondernemingen zodanig veranderen dat deze bijkomende activiteiten onderneemt of ondernemen die deze zonder de steun niet zou of zouden uitvoeren, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze of locatie zou of zouden uitvoeren;
  • het steunbedrag moet beperkt blijven tot het minimum dat nodig is om aan te zetten tot de bijkomende investering of activiteit in het betrokken gebied;
  • de negatieve effecten van de steun moeten voldoende beperkt zijn, zodat de maatregel per saldo positief is;
  • de lidstaten, de Commissie, marktdeelnemers en het publiek moeten gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot alle desbetreffende besluiten en relevante informatie over de op grond van die besluiten toegekende steun.

TOEPASSINGSGEBIED

De in de Kaderregeling uiteengezette beginselen zijn van toepassing op staatssteun voor O&O&I in alle sectoren. Het is dus ook van toepassing op de sectoren waarvoor bijzondere regels inzake staatssteun van toepassing zijn, tenzij in die regels anders is bepaald. Op ondernemingen in moeilijkheden is de steun niet van toepassing.

CATEGORIEËN

De Commissie kan de volgende O&O&I-maatregelen op basis van de Kaderregeling met de interne markt verenigbaar verklaren:

–       steun voor O&O-projecten;
–       steun voor haalbaarheidsstudies;
–       steun voor de bouw of het opwaarderen van onderzoeksinfrastructuur;
–       steun voor innovatieactiviteiten;
–       steun voor innovatieclusters.

HERZIENING KADERREGELING O&O&I

Om rekening te houden met de industriële en digitale strategie van de EU en met de Green Deal heeft de Europese Commissie eind 2022 een herziene Kaderregeling betreffende staatssteun voor O&O&I vastgesteld. In de herziene kaderregeling zijn bestaande definities aangepast, zijn nieuwe bepalingen voor steun ten behoeve van technologie-infrastructuur opgenomen en zijn bestaande regels versimpeld om de administratieve druk op overheden en ondernemingen te verlichten.

]]>
Is het mogelijk een DAEB aan te wijzen voor het aanleggen van breedband? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/is-het-mogelijk-een-daeb-aan-te-wijzen-voor-het-aanleggen-van-breedband/ Sun, 01 Jan 2012 14:42:28 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=12725 Versie januari 2012

Antwoord

Ja, een gemeente kan een DAEB aanwijzen voor het aanleggen van breedband. Daarbij moet de gemeente wel rekening houden met de bestaande netwerken van een vergelijkbare architectuur. Als kan worden aangetoond dat particuliere investeerders niet in staat zijn binnen drie jaar alle gebruikers passende breedbanddekking aan te bieden, kan een DAEB worden overwogen.

Witte gebieden

Met dit voor ogen kunnen decentrale overheden de mogelijkheden onderzoeken om de DAEB aanpak in de zogenaamde witte gebieden te hanteren. Witte gebieden zijn gebieden waar helemaal geen breedband is. Ook uit de richtsnoeren en de besluitpraktijk van de Commissie kunnen voorwaarden worden afgeleid om toch staatssteun te geven voor breedbandprojecten in Nederland.

Publiek belang

Bij het opleggen van een DAEB moet er aantoonbaar sprake zijn van een dienst in het publiek belang. Goedkeuring heeft een grotere kans als de DAEB-compensatie voor de aanleg van breedband gericht is op een Europese doelstelling, zoals op het gebied van sociale cohesie en het tegengaan van een ‘digitale kloof’ tussen rurale en urbane gebieden.

Marktfalen

Ook moet de gemeente kunnen laten zien dat er een marktfalen is. De toegang tot breedbandnetwerken in landelijke gebieden waar enig effectief particulier initiatief uitblijft, zou als DAEB kunnen worden aangemerkt, omdat de markt niet kan voorzien in deze publieke dienst.

Altmark-criteria en Breedbandrichtsnoeren

Verder moet aan de criteria worden voldaan die zijn gesteld voor het opleggen van een DAEB in het Altmark-arrest. In de Breedbandrichtsnoeren geeft de Europese Commissie nadere aanwijzingen voor de toepassing van staatssteunregels op de subsidiering van breedbandprojecten. Uit de richtsnoeren wordt ook duidelijk aan welke voorwaarden een DAEB voor de uitrol van breedband moet voldoen.

Voorwaarden

Enkele belangrijke voorwaarden zijn:

-Er kan sprake zijn van een DAEB als er een passieve, neutrale en vrij toegankelijke infrastructuur tot stand wordt gebracht;
– Het netwerk moet de aanvragers alle mogelijke vormen van netwerktoegang aanbieden en werkelijke mededinging op detailhandelniveau mogelijk maken;
– De DAEB mag alleen betrekking hebben op de uitrol van een netwerk dat universele toegang biedt en op de gerelateerde groothandelsmarkt (wholesale), maar niet op die van detailhandel;
– Als een universeel netwerk wordt uitgerold in winstgevende en niet-winstgevende gebieden, dan moet de compensatie van de overheid beperkt blijven tot de onrendabele gebieden;
– Wanneer de eigenaar van de infrastructuur, waar de DAEB op van toepassing is, geen overheid is, moeten er controle- en terugbetalingmechanismen in het leven worden geroepen.

Marktfalenbenadering

In de besluitpraktijk over de aanleg van breedband heeft de Commissie de marktfalenbenadering nader ingevuld voor deze sector. Een van de weinige zaken die door de Commissie is afgekeurd onder de breedbandrichtsnoeren is de zaak Appingedam. Reden was dat er geen sprake was van het opleggen van een taak, noch van een aangetoond marktfalen. Marktpartijen KPN en Essent waren al bezig met de aanleg van de breedbandinfrastructuur.

Rurale gebieden

De Commissie heeft in een aantal zaken de aanleg van breedband in rurale gebieden wel als DAEB goedgekeurd. In de Franse Pyrénées-Atlantiques beschikking besluit de Commissie dat er geen sprake is van staatssteun. Net zoals bij de vergelijkbare beschikkingen Limousin en Hauts-de-Seine, ging het om gebieden met weinig dekking. De winnaar van de aanbesteding werd gekozen op basis van het laagst gevraagde steunbedrag. Het bedrag van de vergoeding werd bepaald op basis van vooraf vastgestelde en transparante criteria.

VWEU, Altmarkvoorwaarden, Vrijstellingsbeschikking DAEB en Richtsnoeren

In het besluit in de Etswin-zaak keurde de Commissie DAEB-compensatiesteun goed op basis van art. 106 lid 2 VWEU, de Altmarkvoorwaarden, de Vrijstellingsbeschikking DAEB en de Richtsnoeren breedband. Dit project moest het gehele land van breedbanddekking voorzien. Het marktfalen op de Estse markt is de voornaamste reden voor het goedkeuren van de DAEB compensatie.

Volgens de Commissie sluit het project verder aan bij een aantal belangrijke EU doelstellingen, namelijk sociale cohesie en het voorkomen van een digitale kloof. Tot slot zullen via een aanbestedingsprocedure meerdere ondernemingen actief op lokaal niveau belast worden met de openbare dienstverplichting.

Nieuwe breedbandrichtsnoeren in 2012

De Commissie komt in 2012 met herziene breedbandrichtsnoeren. Hiervoor is in 2011 een consultatie gehouden.

Meer informatie:

Staatssteun en breedband, Staatssteun
Ministerie van EZ
Handreiking ‘Goed opweg met Breedband’, 2010

]]>