Energie – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Tue, 25 Jun 2024 14:39:51 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Energie – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Hoe kunnen Europese fondsen worden ingezet in de strijd tegen energiearmoede? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-kunnen-europese-fondsen-worden-ingezet-in-de-strijd-tegen-energiearmoede/ Tue, 25 Jun 2024 13:50:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=88987 Antwoord in het kort

Er zijn mogelijkheden vanuit de Europese Unie die een bijdrage kunnen leveren aan het bestrijden van energiearmoede. Deze maatregelen zijn echter vooral indirect van aard. Dit wil zeggen dat er geen Europese subsidies beschikbaar zijn voor het direct verlichten van lasten bij burgers en/of bedrijven.

Wel zijn er mogelijkheden binnen de Europese fondsen en programma’s die voorzien in acties gericht op energie-efficiëntie en hernieuwbare energie waardoor energiearmoede zoveel mogelijk voorkomen moet worden. Directe maatregelen gericht op de bestrijding van energiearmoede dienen vooral op nationaal niveau geregeld te worden. Zie hiervoor de praktijkvraag over verduurzaming van woningen.

Energiearmoede

Energiearmoede is een situatie waarin huishoudens geen of een verminderde toegang hebben tot essentiële energiediensten en -producten. Dit geldt zowel in het geval de energierekening relatief een zo groot deel van het inkomen van de consument uitmaakt dat de gezondheid en het welzijn van de consument eronder lijden, als in een situatie waarin het energieverbruik zodanig verminderd moet worden dat die gevolgen zich voordoen.

Omdat er op Europees niveau nog geen officiële definitie bestaat van energiearmoede, is de exacte omvang van dit probleem tot op heden lastig te duiden. In 2022 had bijna 10% van de bevolking in de Europese Unie te kampen met energiearmoede. In Nederland betrof het aantal huishoudens met problemen met de energierekening in 2022 ruim zes honderd duizend.

Veilige, duurzame en betaalbare energie

De EU wil energiearmoede aanpakken en kwetsbare consumenten beschermen. Om dit te bewerkstellingen is het begrip energiearmoede dan ook verworden tot een prioriteit binnen de verschillende pakketten aan maatregelen om alle Europeanen te voorzien van veilige, duurzame en betaalbare energie. Het in 2019 gepresenteerde pakket ‟schone energie voor alle Europeanen” stelde onder andere verschillende richtlijnen en verordeningen op het gebied van energievoorziening voor. Te denken valt aan de richtlijnen voor energieprestaties van gebouwen, hernieuwbare energie en energiebesparing.

Daarnaast publiceerde de Commissie in 2020 een aanbeveling aan de lidstaten om energiearmoede gerichter aan te pakken. Hierin werd onder andere opgeroepen om het monitoren van energiearmoede te verbeteren en de beschikbare financiële middelen vanuit de EU beter te benutten.

In aanvulling op deze aanbeveling is in de zomer van 2021 het “Fit for 55“-pakket aangenomen, waaronder  specifieke maatregelen voor het in kaart brengen van de belangrijkste oorzaken van energiearmoede. Dit zijn onder andere de hoge energieprijzen, een laag inkomen en slechte energie-efficiënte gebouwen en apparaten. Hierbij wordt eveneens gekeken naar structurele oplossingen voor het bestrijden van deze vorm van armoede. In het najaar van 2021 kwam de Commissie met de mededeling “Aanpak van de stijgende energieprijzen: een instrumentarium voor actie en steun“, waarin zij een reeks initiatieven op korte en middellange termijn opsomt die op nationaal niveau kunnen worden genomen om de meest kwetsbare consumenten te ondersteunen.

De Commissie heeft ook een Coördinatiegroep energiearmoede en kwetsbare consumenten opgericht. Het Besluit 2022/589 uit april 2022 dient hierbij als uitgangspunt en biedt EU-lidstaten de ruimte om beste praktijken uit te wisselen en de coördinatie van beleidsmaatregelen ter ondersteuning van kwetsbare en energiearme huishoudens te verbeteren.

Europese fondsen en programma’s

Het thema energiearmoede staat dus hoog op de agenda binnen de Europese Unie. Er is veel Europese wet- en regelgeving (in de maak) die direct dan wel indirect raken aan energiearmoede. Voor het energie-efficiënt maken van woningen of het overschakelen op alternatieve brandstoffen om de energietransitie te versnellen zijn flinke investeringen nodig. Om lidstaten hierbij te helpen stelt de EU via verschillende fondsen en programma’s middelen beschikbaar om een bijdrage te leveren aan de grote opgaven waar zij voor staan en zo energiearmoede terug te dringen. Deze fondsen en programma’s zijn echter bedoeld als indirecte steun ter bestrijding van energiearmoede en kunnen niet gebruikt worden voor een directe lastenverlichting van bijvoorbeeld de energierekening van de consument.

Hieronder wordt ingegaan op de Europese fondsen en programma’s die ingezet kunnen worden om energiearmoede helpen te voorkomen:

EFRO

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is bedoeld voor het wegnemen van regionale verschillen in de Europese Unie en het verkleinen van de achterstand van minder ontwikkelde regio’s. In Nederland gebeurt dit voornamelijk door in te zetten op de bevordering van innovatie en slimme economische transformatie. De digitale en groene transitie dienen dan ook centraal te staan bij de projecten die worden ingediend. Het soort maatregelen dat in aanmerking kan komen voor financiering verschilt van het bevorderen van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie tot het ontwikkelen van nieuwe energiesystemen en het gebruik van circulaire materialen.

Het aanvragen van middelen uit dit programma loopt in Nederland via de vier managementautoriteiten (Kansen voor West, Samenwerkingsverband Noord Nederland, EFRO Oost en Stimulus). Voor meer informatie over dit specifieke programma kunt u ook terecht bij onze EU-fondsenwijzer.

LIFE

LIFE is het Europese subsidieprogramma dat een bijdrage levert aan het milieu en energie- en klimaatbeleid. Het richt zich onder andere op de transitie naar een circulaire economie, milieubescherming en de verbetering van biodiversiteit, maar biedt eveneens mogelijkheden voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Binnen het sub-programma Transitie naar schone energie bestaan er verschillende oproepen om projecten in te dienen gericht op capaciteitsopbouw en verspreiding van kennis, vaardigheden, innovatieve technieken, methoden en oplossingen om de energietransitie te helpen verwezenlijken.

Voor meer informatie over dit specifieke programma kunt u ook terecht bij onze EU-fondsenwijzer.

Energy Poverty Advisory Hub (EPAH)

Naast de mogelijkheden die voortvloeien uit de Europese fondsen en programma’s, kunnen decentrale overheden ook gebruik maken van de diensten van de Energy Poverty Advisory Hub (EPAH). Deze organisatie is het belangrijkste EU-initiatief om energiearmoede uit te bannen en een rechtvaardige energietransitie van Europese lokale overheden te versnellen.

De EPAH helpt decentrale overheden onder andere door het opzetten van projecten ter bestrijding van energiearmoede. Hiervoor hebben zij in 2022 en 2023 verschillende oproepen gelanceerd. Ook bieden ze online cursussen aan. Hier leest u meer over dit initiatief.

Sociaal Klimaatfonds

De overstap naar een klimaatneutraal Europa en de hiermee gepaarde gevolgen staan centraal in het beleid van de Europese Commissie. Als onderdeel van haar inspanningen om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn, is de EU van plan verdere eisen in te voeren om onder andere de emissies in de bouw- en transportsector te verminderen. Deze regels zullen burgers en bedrijven ertoe aanzetten om te investeren in alternatieve energiebronnen, betere isolatie en schoon vervoer. Om kwetsbare huishoudens en kleine bedrijven tijdens deze overgang te ondersteunen heeft de EU een Sociaal Klimaatfonds opgericht voor de periode 2026 tot 2032 (Richtlijn 2023/95 tot oprichting van een Sociaal Klimaatfonds).

Het Sociaal Klimaatfonds moet de energietransitie voor iedereen toegankelijk maken en onder andere financiering bieden voor maatregelen gericht op het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen, manieren om verwarmings- en koelingsinstallaties koolstofvrij te maken en de invoering van emissievrije mobiliteit. De begroting tot 2032 bedraagt 65 miljard euro en de financiering komt vooral uit externe bronnen, met name inkomsten uit de emissiehandel.

Meer informatie:

EU-fondsenwijzer, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Zijn overheidsbedrijven verplicht om een energie-audit te doen? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/overheidsbedrijven-verplicht-energie-audit/ Tue, 25 Jun 2024 06:59:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=48150 Antwoord in het kort

In sommige gevallen hebben overheidsbedrijven een energie-auditplicht. Dit geldt alleen voor overheidsbedrijven vanaf een zekere grootte (in medewerkers of jaaromzet en balanstotaal). Hiervoor moet worden nagegaan hoeveel economische activiteiten verricht, zoals de verhuur van (sport-)zalen, het aanbieden van cursussen of kinderopvang.

De Energie-efficiëntierichtlijn (EED)

De EU heeft sinds 2012 doelstellingen voor energie-efficiëntie vastgelegd in de Richtlijn inzake Energie-efficiëntie (Energy-Efficiency Directive (EED), 2023/179). De richtlijn schrijft maatregelen voor om het energieverbruik van overheid, burgers en bedrijven terug te dringen en zo bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen van de Europese Unie.

Energie-audit: een Europese verplichting

De EED bepaalt dat ondernemingen die geen mkb zijn, om de vier jaar een energie-audit moeten uitvoeren (artikel 8, lid 4). Deze verplichting is in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd door de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie. De inhoudelijke eisen voor het verslag van de audit zijn uitgewerkt in het Besluit energie-audit.

Wat is een energie-audit?

De energie-audit (artikel 2, lid 32 EED) is een systematische procedure die tot doel heeft informatie te verzamelen over het actuele energieverbruikersprofiel van een gebouw of groep gebouwen, een onderneming of van private of publieke diensten. De energie-audit:

  • signaleert en kwantificeert mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing; en
  • bepaalt het potentieel van kosteneffectief gebruik of de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie.

De minimumvereisten waaraan een energie-audit moet voldoen, staan omschreven in bijlage VI van de EED. In Nederland is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verantwoordelijk voor toezicht op de regelgeving voor en uitvoering van energie-audits. Indien een auditrapport te laat ingediend is, kan RVO een last onder dwangsom opleggen. De lidstaten moeten aan de Europese Unie rapporteren over de resultaten van energie-audits.

Voor wie geldt de energie-auditplicht?

Het uitvoeren van een energie-audit is verplicht voor de volgende grote ondernemingen of instellingen met een economische activiteit:

  • Ondernemingen met minimaal 250 fte aan medewerkers, of:
  • Ondernemingen met een jaaromzet groter dan € 50 miljoen en een jaarlijkse balanstotaal groter dan € 43 miljoen.

Sommige ondernemingen zijn uitgezonderd van de plicht om een energie-audit op te stellen – bijvoorbeeld ondernemingen die een Europees gecertificeerd energiebeheerssysteem toepassen of een keurmerk hebben dat door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat erkend is. Op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) vindt u meer informatie.  

Overheidsbedrijven

Een overheidsbedrijf kan worden opgericht door een decentrale overheid om bepaalde economische activiteiten uit te voeren, bijvoorbeeld een grondbedrijf, een afvalverwerkingsbedrijf of havenbedrijf. Voor meer informatie over overheidsbedrijven, zie deze praktijkvraag.

Om te bepalen of een overheidsbedrijf een grote onderneming is en daarmee energie-auditplichtig is, zal moeten worden gekeken naar de omvang van de economische activiteiten die dit bedrijf uitvoert.

Als het overheidsbedrijf óf meer dan 250 fte in dienst heeft óf de onderneming heeft een jaaromzet groter dan €50 miljoen plus een jaarlijks balanstotaal van meer dan € 43 miljoen, dan kan dit overheidsbedrijf worden aangemerkt als grote onderneming en zijn dus energie-auditplichtig.

Illustratie: onderwijs als economische activiteit?

Decentrale overheden kunnen onderwijstaken in een overheidsbedrijf onderbrengen, bijvoorbeeld kinderopvang. Het Europese Hof van Justitie heeft bepaald dat onderwijs in beginsel geen economische activiteit is wanneer dit onderwijs deel uitmaakt van een nationaal onderwijsstelsel. Het uitgangspunt is dat publiek onderwijs doorgaans niet als economische activiteit wordt gezien omdat het in de regel wordt verricht ter uitoefening van een publieke taak zonder dat daar een vergoeding voor de prestatie tegenover staat.

Onderwijsinstellingen kunnen echter naast de reguliere onderwijstaak ook andere activiteiten verrichten die wel economisch van aard zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan activiteiten als het verhuren van (sport-)zalen, het aanbieden van bedrijfsopleidingen of horeca-activiteiten. Om te bepalen of een onderwijsinstelling energie-auditplichtig is, dient uitsluitend te worden gekeken naar de omvang van de economische activiteiten die door de onderwijsinstelling wordt verricht, zoals hierboven aangegeven. Als een onderwijsinstelling dus bijvoorbeeld beschikt over een aanzienlijke commerciële onderzoekstak of producten ontwikkelt en verkoopt, kan het zijn dat deze auditplichtig is.

Energiebesparingsplicht

Naast de energie-auditplicht bestaat er een andere verplichting op het gebied van energie die in dit verband het vermelden waard is: de energiebesparingsplicht. De energiebesparingsplicht betekent dat een bedrijf of instelling alle energiebesparende (en CO2-uitstoot verminderende) maatregelen moet uitvoeren die binnen 5 jaar of minder terugverdiend kunnen worden.

De energie-auditplicht en de energiebesparingsplicht zijn niet hetzelfde en de twee verplichtingen bestaan naast elkaar; voldoen aan één van de twee betekent dat niet dat een organisatie ontslagen is van de andere verplichting. Het kan zijn dat een overheidsbedrijf dat niet onder de energie-auditplicht valt, wel verplicht is te voldoen aan de energiebesparingsplicht. De energiebesparingsplicht geldt voor locaties van bedrijven en instellingen die per jaar vanaf 50.000 kWh elektriciteit of 25.0000 m3 aardgas(equivalent) verbruiken. Voor meer informatie en uitzonderingen, zie de website van RVO.

Meer informatie:

EED-auditplicht, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
Voorbeelden van economische activiteiten per type overheid: Concurrentie tussen overheid en markt, Autoriteit Consument en Markt (ACM)
Is een school een onderneming?, praktijkvraag, Kenniscentrum Europa Decentraal
Energie-efficiëntie, Europa decentraal

]]>
Nieuwe richtlijn energieprestaties gebouwen aangenomen https://europadecentraal.nl/nieuws/nieuwe-richtlijn-energieprestaties-gebouwen-aangenomen/ Mon, 22 Apr 2024 10:15:43 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100360 Na een laatste goedkeuring door de Raad van Ministers is er een nieuwe versie van de Richtlijn Energieprestaties Gebouwen (Energy Performance of Buildings Directive, EPBD) aangenomen. Deze nieuwe Richtlijn volgt de oude Richtlijn 2010/31 op en zal naar verwachting binnen enkele weken in werking treden. De Nederlandse implementatie volgt echter op zijn vroegst pas dit najaar.

Bestaande regels

Zowel de oude als de nieuwe EPBD hebben tot doel om gebouwen in de EU energiezuiniger te maken en hun emissies te verminderen. Het einddoel is dat gebouwen in 2050 emissievrij zijn, wat overeenkomt met de doelstelling van de Green Deal om de hele Europese Unie emissievrij te krijgen tegen dat jaartal. Bij gebouwen wordt dit doel bereikt door emissieverminderingsvereisten te stellen en renovatiewerkzaamheden te bevorderen. De oude Richtlijn stelt jaartallen waarvoor alle gebouwen binnen een categorie, zoals residentiële en niet-residentiële gebouwen, minstens onder een bepaalde emissieklasse moeten vallen. De oude EPBD bepaalt verder dat alle gebouwen moeten zijn voorzien van een energieprestatiecertificaat. In Nederland is dit bekend als het energielabel.

Nieuwe regels

De nieuwe Richtlijn stelt, net als de oude richtlijn, doelen voor de vermindering van het energieverbruik van gebouwen. Lidstaten moeten in dit kader een nationaal plan opstellen ter verlaging van het gemiddelde energiegebruik door woningen; in 2030 moet dit 16% lager liggen dan in 2020. De specifieke keuze van te renoveren gebouwen is aan de lidstaten zelf. Voor latere jaren gelden verdere, scherpere doelstellingen en elke vijf jaar moet een lidstaat een ontwerpplan voor de renovatie van gebouwen bij de Commissie indienen ter beoordeling. Gebouwen zoals scholen, kantoren en winkels moeten gerenoveerd worden in een volgorde waarbij de slechtst presterende gebouwen het eerst aan de beurt zijn. Voor onder meer monumentale panden en vakantiewoningen zijn uitzonderingen mogelijk op deze verplichtingen.

Ook moeten lidstaten kwetsbare huishoudens steunen in de strijd tegen energie-armoede en wordt vanaf 2030 emissievrij bouwen de norm. Er moet één enkel loket komen voor advies over de renovatie van gebouwen met betrekking tot emissieverbetering.

Decentrale relevantie

Net als bij de oude Richtlijn geldt dat decentrale overheden in aanraking komen met de EPBD bij bijvoorbeeld het afschalen van aardgasgebruik of aanbestedingen. Overheden moeten niet alleen aan de slag om hun eigen gebouwen emissiearm of emissievrij te maken, maar moeten er ook op toezien dat private eigenaren gaan voldoen aan de nieuwe normen. Denk aan de verplichting om zonnepanelen te installeren die geldt voor nieuwe gebouwen of de verplichting om laadpalen voor elektrische auto’s te installeren vanaf een bepaalde gebouwomvang. Hoe dit in Nederland vorm gaat krijgen is nog niet precies bekend. De verwachting is dat hierover in het najaar meer informatie komt. In het “Beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving” is zoveel mogelijk voorgesorteerd op de nieuwe EPBD.

De nieuwe Richtlijn eist betrokkenheid van regionale en lokale autoriteiten bij het opstellen van het vijfjaarlijkse renovatieplan, onder meer door middel van een openbare raadpleging voor deze autoriteiten. Ook is het mogelijk dat de lidstaat in kwestie lokale en regionale overheden de bevoegdheid verleent om wijkgerichte aanpakken te formuleren voor renovatieprogramma’s.

Bronnen

Richtlijn energieprestatie van gebouwen vastgesteld om energierekeningen te verlagen en emissies te verminderen – Europese Commissie

Europees akkoord over herziene richtlijn energieprestatie gebouwen (EPBD) – Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving – Rijksoverheid

]]>
Energie https://europadecentraal.nl/onderwerp/klimaat-en-milieu/energie/ Thu, 17 Jan 2013 13:44:14 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=3757 Het bevorderen van een duurzame, veilige en concurrerende energievoorziening zijn speerpunten van het energiebeleid van de EU. Door het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen en een efficiënt energiegebruik kan de uitstoot van broeikasgassen worden beperkt. Het Europees energiebeleid raakt aan vele sectoren die relevant zijn voor decentrale overheden, zoals ruimtelijke ordening en de gebouwde omgeving, vergunningsverlening en infrastructuur.

Europees beleid

Energie heeft een belangrijke plaats in de Green Deal, die de Europese Commissie in 2019 presenteerde en die als doel heeft dat de EU in 2050 klimaatneutraal is.

In het ‘fit for 55’-pakket uit 2021 kwam de Commissie met voorstellen om de ambities van de Green Deal tot uitvoering te brengen en verder te verhogen en te komen tot 55% reductie van de uitstoot van broeikasgassen in 2030.

Hernieuwbare energie

In 2030 moet 42,5% van het energieverbruik in de EU uit hernieuwbare energiebronnen komen, waarbij het streven is om 45% te bereiken. Lees meer over dit onderwerp op de pagina hernieuwbare energie.

Energie-efficiëntie

Europese regelgeving is er ook op het vlak van het besparen van energie: de energie-efficiëntie moet in 2030 met 32% worden verbeterd. Meer informatie over de doelstellingen en gevolgen voor decentrale overheden vindt u op deze pagina.

Energiegemeenschappen

Om participatie van burgers in (hernieuwbare) energie te stimuleren heeft de EU wet-en regelgeving opgesteld voor energiegemeenschappen. Via (hernieuwbare) energiegemeenschappen kunnen burgers, lokale overheden en ondernemingen samen energie opwekken, delen en verkopen. Lees meer op de pagina energiegemeenschappen.

Energiemarkt en infrastructuur

De EU streeft naar een goed functionerende interne energiemarkt, waarin energie op efficiënte wijze wordt verhandeld en waar concurrentie wordt bevorderd. Daarom is het nodig om energienetwerken tussen lidstaten aan elkaar te verbinden. Hiervoor heeft de EU Trans-Europese Energienetwerken (TEN-E) in het leven geroepen. Verdere informatie is te vinden op de pagina energiemarkt en infrastructuur.

Burgemeestersconvenant klimaat & energie

In het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie verbinden lokale en regionale autoriteiten zich er vrijwillig toe om de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU op hun grondgebied te implementeren, te behalen of zelfs te overtreffen. Het burgemeestersconvenant telt wereldwijd duizenden lokale en regionale overheden. Meer informatie over het Convenant, bijbehorende documenten en ondersteuning vindt u op de website burgemeestersconvenant.eu.

Nationale implementatie

In Nederland zijn de afspraken op het gebied van energie hoofzakelijk vastgelegd in het Klimaatakkoord (2019). Het Klimaatakkoord legt 600 afspraken vast over het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen. In 2030 moet de uitstoot met 49% gereduceerd zijn ten opzichte van 1990. In het coalitieakkoord van 2021 is de doelstelling daarna opgeschroefd naar 55%, met als streefcijfer 60%.

Regionale energiestrategieën (RES)

In een regionale energiestrategie (RES) vertaalt een energieregio de nationale en sectorafspraken op het gebied van energie naar regionale afspraken over elektriciteit, (groen) gas en warmte. Bij de totstandkoming van de RES zijn verschillende partijen betrokken waaronder overheden, energiecoöperaties, netwerkbeheerders, natuurorganisatie en woningbouwcorporaties. In een RES kan elke energieregio zijn eigen keuzes uitwerken bijvoorbeeld ten opzichte van locatie van duurzame elektriciteit op land (wind en zon), randvoorwaarden en kosten. Nederland telt 30 energieregio’s met hun eigen RES.

Decentrale relevantie

Decentrale overheden spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van het Europese energiebeleid en hebben dus een belangrijke positie in de energietransitie. Overheden zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening. Ook kunnen ze zelf (hernieuwbare) energie produceren.

Provincies zijn verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van hernieuwbare energieopwekking zoals de plaatsing van windturbines, biocentrales en zonnepanelen. Maar ook voor het integreren van warmte(rest)bronnen en de aanleg en het beheer van energie-infrastructuur. Daarnaast zijn provincies betrokken bij het verstrekken van milieuvergunningen en het verlenen van subsidies.

Gemeenten geven ook omgevingsvergunningen voor het milieu af en spelen een grote rol bij het verduurzamen van de gebouwde omgeving, bijvoorbeeld het stimuleren van de transitie naar aardgasvrije wijken of faciliteren van de aanleg van infrastructuur ter uitbreiding van het stroomnet.

Overheidssteun bij investeringen in energietransitie

Onder bepaalde voorwaarden zijn er mogelijkheden voor overheden om steun te verlenen bij de omschakeling naar alternatieve energievoorzieningen van gebouwen. Dan kan het gaan om investeringen in warmtenetwerken voor wijken of in warmtepompen voor bedrijven of particulieren, maar ook om overheidsbijdragen aan de exploitatie van distributienetwerken of opwekkingscapaciteit. Voor meer informatie over de juridische mogelijkheden voor het rechtmatig te kunnen toekennen van staatssteun voor de energietransitie, zie de pagina staatssteun en lokale initiatieven voor energietransitie.

Duurzaam aanbesteden

Decentrale overheden kunnen bijdragen aan het realiseren van de energiedoelstellingen door duurzaam aan te besteden, bijvoorbeeld bij de bouw van gebouwen of in de vervoerssector. Meer informatie hierover kunt u vinden op onze pagina duurzaam aanbesteden.

]]>
Hernieuwbare energie https://europadecentraal.nl/onderwerp/klimaat-en-milieu/energie/hernieuwbare-energie/ Mon, 21 Jan 2013 09:38:33 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=4029 Hernieuwbare energiebronnen zoals windenergie, zonne-energie, aardwarmte en biobrandstoffen zijn een alternatief voor fossiele brandstoffen. Deze vormen van energie dragen bij aan het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, en dus aan het realiseren van de energie- en klimaatdoelstellingen. Daarnaast zorgt het gebruik van hernieuwbare energiebronnen voor een diversificatie van de energievoorziening. Dit draagt bij aan een verminderde energieafhankelijkheid van het buitenland en de bevordering van de energievoorzieningszekerheid. De Europese wetgeving bevordert dan ook het gebruik van hernieuwbare energie.

Europese doelstelling voor hernieuwbare energie

De EU-doelstelling voor hernieuwbare energie voor 2030 is dat minimaal 42,5% van het energieverbruik in de EU uit hernieuwbare energiebronnen komt, met als streven om 45% te bereiken.

Europees beleid

De Europese wetgeving op het gebied van hernieuwbare energie is hoofdzakelijk vastgelegd in de Richtlijn hernieuwbare energie (RED, 2023/2413). Hier staat dat in 2030 minstens 49% van het energieverbruik in gebouwen afkomstig moet zijn uit hernieuwbare energie.

De Richtlijn hernieuwbare energie omvat definities en basisprincipes voor hernieuwbare energie en berekeningsmethodes. Zo moeten lidstaten bij de uitvoering van de verplichtingen in de richtlijn rekening houden met de afvalhiërarchie, milieukeuren, energie labels en andere technische specificaties. Ook bevat de richtlijn streefcijfers en een kader voor steunregelingen, en gaat de richtlijn verder in op hernieuwbare energie in de verwarming- en koelsector en de vervoerssector. 

De richtlijn verplicht lidstaten om versnellingsgebieden voor hernieuwbare energie (RAA) aan te wijzen. Zodra een RAA is vastgesteld, gelden voor dit gebied versnelde vergunningsprocessen. In het algemeen betekent dit dat vergunningsprocedures dubbel zo snel moeten worden afgehandeld. Deze regels gaan gelden bij de implementatie van de richtlijn in Nederland, die uiterlijk op 1 januari 2025 moet gebeuren.

Definitie hernieuwbare energie

Energie uit hernieuwbare energiebronnen omvat volgens de herziene richtlijn energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk 

  • windenergie
  • zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) 
  • geothermische energie
  • omgevingsenergie
  • getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen
  • waterkracht
  • energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas.

Streefcijfers 2030

De Richtlijn hernieuwbare energie (RED, 2023/2413) stelt nationale en EU-doelstellingen en streefcijfers voor 2030. Deze zijn als volgt:

  • Het aandeel hernieuwbare energie in de gehele Unie bedraagt tegen 2030 minimaal 42,5% van het totale bruto-eindverbruik van energie (bindende doelstelling), met als streven 45% (niet-bindende doelstelling);
  • Voor de vervoerssector kunnen lidstaten kiezen: het aandeel hernieuwbare energie in het eindverbruik van energie in deze sector is in 2030 ten minste 29%, of een reductie van broeikasgassen van ten minste 14,5% ten opzichte van een referentiescenario dat de Commissie hanteert (artikel 27, lid 1, punt b);
  • Uiterlijk in 2030 moet het streefcijfer voor elektriciteitsinterconnectiviteit van 15% behaald zijn;
  • Een jaarlijkse toename van minstens 1,1 procentpunt van het aandeel van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector;
  • Het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen en biogas in de vervoerssector in 2030 stijgt tot ten minste 5,5%, waarvan het aandeel hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in deze sector minstens 1 procentpunt bedraagt.
  • Het gebruik van hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong (RFNBO) moet omhoog (bijvoorbeeld hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare waterstof)

Noodverordening hernieuwbare energie

In december 2022 is de Noodverordening hernieuwbare energie van kracht geworden. Deze verordening bepaalt dat projecten voor de planning, bouw en exploitatie van installaties voor de productie van hernieuwbare energie van hoger algemeen belang zijn. Daarom zijn er, om deze doelstellingen te behalen, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde Europese milieuwetgeving zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn, de richtlijn over milieueffectbeoordeling of de Kaderrichtlijn Water. Ook worden maximumtermijnen gesteld voor het afronden van vergunningsprocedures voor zonnepanelen, warmtepompen en het vernieuwen van centrales voor hernieuwbare energie. De Noodverordening is in januari 2024 verlengd voor een periode van 18 maanden. Voor meer informatie, zie onderstaande praktijkvraag.

Integratie van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector

In de verwarmings- en koelingssector zit een groot potentieel voor het gebruik van hernieuwbare energie. De RED-richtlijn bevordert dan ook de integratie van hernieuwbare energie in deze sectoren. Zo moeten lidstaten lokale en regionale autoriteiten aansporen om verwarming en koeling uit hernieuwbare bronnen op te nemen in de planning van stedelijke infrastructuur wat betreft ruimtelijke planning, ontwerp, bouw en renovatie. Verder zijn er streefcijfers en verscherpte criteria vastgelegd voor deze sector. Meer informatie over energie in gebouwen vindt u op de pagina energie-efficiëntie

Integratie hernieuwbare energie in de vervoerssector

Ook de vervoerssector biedt kansen voor het gebruik van hernieuwbare energie. De richtlijn hernieuwbare energie stelt strengere duurzaamheidscriteria op het gebied van biobrandstof en biomassa. Meer informatie over hernieuwbare energie in de vervoerssector vindt u op de pagina mobiliteit en vervoer.

Zelfverbruikers van hernieuwbare energie & hernieuwbare energiegemeenschap

De RED-richtlijn versterkt de positie van zelfverbruikers van hernieuwbare energie. Het stelt burgers beter in staat hun eigen elektriciteit te produceren en hun overtollige productie op te slaan en te verkopen. Ook kunnen lokale burgers en (lokale) autoriteiten participeren in projecten via energiegemeenschappen. Deze gemeenschappen kunnen tevens deelnemen aan steunregelingen. Voor meer informatie, zie de pagina energiegemeenschappen.

Actieplannen hernieuwbare energie

Voor verschillende types hernieuwbare energie zijn er Europese actieplannen opgesteld. Het EU-actieplan voor windenergie (oktober 2023) zet onder andere in op het versnellen en digitaliseren van vergunningverlening via het Accele-RES initiatief. Daarin biedt de Commissie steun aan lidstaten via het Technical Support Instrument (TSI) en komt er een online tool voor ondersteuning bij de vergunningverlening. In de loop van 2024 worden nieuwe aanbevelingen en handreikingen verwacht.

De strategie voor zonne-energie (mei 2022) omvat vier hoofdpunten: het snel en grootschalig uitrollen van zonne-energie door het Europese zonnedakeninitiatief, het verkorten en versimpelen van vergunningsprocedures, het zorgen voor voldoende en goed opgeleid personeel en het opzetten van een alliantie voor de zonne-energie industrie. De strategie is niet omgezet in wetgeving. De volgende ambities zijn relevant voor decentrale overheden:

  • het installeren van zonnepanelen op daken wordt in 2026 verplicht voor nieuwe overheids- en commerciële gebouwen van meer dan 250 m2. Voor bestaande overheids- en commerciële gebouwen van meer dan 250 m2 geldt die verplichting vanaf 2027;
  • Elke gemeente met meer dan 10.000 inwoners telt in 2025 minstens één hernieuwbare energiegemeenschap: een collectief van burgers, lokale overheden en ondernemingen die samen energie opwekken, delen en verkopen;
  • De aanvraag van een vergunning voor zonnepanelen op gebouwen of infrastructuur mag maximaal drie maanden duren.

In 2020 verscheen de EU-strategie over de benutting van potentieel van hernieuwbare offshore-energie.

Steunmaatregelen

Om het gebruik van hernieuwbare bronnen te bevorderen, maakt de richtlijn gebruik van steunregelingen mogelijk. Dit kan onder andere in de vorm van investeringssteun, belastingvrijstelling of –verlaging, terugbetaling van belasting en steunregeling voor verplichting tot het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Ook kan in een andere lidstaat geproduceerde elektriciteit uit hernieuwbare bronnen worden gesteund. Het coördineren of steunen van projecten in andere lidstaten kan meetellen voor het aandeel hernieuwbare energie van de eigen lidstaat bij het behalen van de streefcijfers. Energiegemeenschappen kunnen ook deelnemen aan steunmaatregelen. Meer informatie over staatssteun vindt u op de pagina staatssteun.

Europese fondsen en subsidies

De EU biedt verschillende financieringsmogelijkheden die investeringen en projecten op het gebied van hernieuwbare energie moeten aanjagen. Binnen programma’s zoals Interreg, Horizon, LIFE of ELENA is er bijvoorbeeld veel aandacht voor hernieuwbare energie. Meer informatie over deze en andere fondsen op het gebied van hernieuwbare energie is te vinden in de EU-fondsenwijzer.

Nationale implementatie

Lidstaten moeten elke 10 jaar nationale energie- en klimaatplannen (INEK) opstellen. De lopende nationale actieplannen van lidstaten zijn te vinden op de website van de Europese Commissie.

De Nederlandse afspraken op het gebied van hernieuwbare energie zijn opgenomen in het Klimaatplan 2021-2030. Daarin staat de doelstelling van een aandeel van 27% hernieuwbare energie voor Nederland.

Stand van Zaken

De Richtlijn Hernieuwbare Energie 2023/2413 (RED III) is nog niet omgezet in Nederlands recht, dit dient uiterlijk in januari 2025 gebeurd te zijn. Daartoe moeten het Besluit energievervoer, de regeling energievervoer en de Wet milieubeheer aangepast worden. Ook moet de nationale bouwwetgeving worden aangepast op de nieuwe doelstellingen. Verder moeten versnellingsgebieden voor hernieuwbare energie (RAA’s) worden aangewezen, waar vergunningen sneller moeten worden verleend – bijvoorbeeld een procedure van maximaal 3 maanden voor de installatie van zonnepanelen bij woningbouw of renovatieprojecten.

De voorganger van de richtlijn, namelijk Richtlijn 2018/2001 (RED II) is in 2022 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

Decentrale relevantie

Decentrale overheden vervullen verschillende rollen op het gebied van hernieuwbare energie. Provincies en gemeenten zijn betrokken bij ruimtelijke ordening en vergunningsverlening van hernieuwbare energieprojecten. Zo moet er bijvoorbeeld bij het plaatsen van windturbines gekeken worden naar de impact van geluid en de uitstoot van de turbines.

Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid bij de integratie van hernieuwbare energie in gebouwen. Hernieuwbare energie is zowel voor nieuwe gebouwen als ook bestaande gebouwen die gerenoveerd dienen te worden van belang. De richtlijn spoort regionale en lokale overheden dan ook aan om de hernieuwbare energie op te nemen in de ruimtelijke ordening en om hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector te gebruiken. Meer informatie vindt u op onze pagina energie efficiëntie.

De Unie van Waterschappen heeft een handleiding gepubliceerd die specifiek gericht is op drijvende zonnepanelen: de handreiking Zon op water. Hierin staat verdere informatie over zaken waar waterschappen mee te maken krijgen, zoals beleid, vergunningverlening, monitoring en handhaving. 

Daarnaast spelen decentrale overheden een rol bij het versnellen van de marktintroductie van hernieuwbare energie. Decentrale overheden kunnen bijvoorbeeld bij de inkoop van energie en de daarvoor vereiste aanbesteding duurzaamheidscriteria opnemen. Hiernaast is het ook mogelijk om binnen het staatssteunrecht, bijvoorbeeld met de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV), duurzame initiatieven te stimuleren.

Ten slotte kunnen decentrale overheden aandeelhouder zijn in hernieuwbare energieprojecten, zoals de hernieuwbare energiegemeenschappen. Zie voor meer informatie de pagina energiegemeenschappen

EU-wijzer voor provincies

Lees ook onze EU-wijzer voor provincies over hernieuwbare energie (december 2020) voor uitgebreide informatie over dit onderwerp met interviews en praktijkvoorbeelden uit provincies.

 

]]>
Energie-efficiëntie https://europadecentraal.nl/onderwerp/klimaat-en-milieu/energie/energie-efficientie/ Sat, 21 Mar 2020 11:51:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=4192 Energie-efficiëntie zorgt ervoor dat minder energie wordt verbruikt om hetzelfde resultaat te behalen. Dit kan bijvoorbeeld door energiezuinige technische oplossingen of maatregelen die energieverspilling tegengaan. Betere isolatie en verlichting op sensoren zorgen er bijvoorbeeld voor dat minder energie nodig is. Ook gedragsveranderingen kunnen bijdragen. Zo geeft een slimme meter en een energielabel inzicht in het relatieve energieverbruik.

De Europese Unie heeft verschillende energie-efficiëntie doelstellingen en regels opgesteld. In 2030 moet 32,5% minder energie worden verbruikt. Energie-efficiëntie draagt namelijk bij aan het realiseren van de energie- en klimaatdoelstellingen. Er zijn daarom regels voor sectoren die veel energie gebruiken, zoals de gebouwen- en vervoerssector.

Deze pagina biedt een overzicht van de verschillende Europese regels voor energie-efficiënte en energieprestaties. Eerst worden de algemene energie-efficiëntie doelstellingen toegelicht. Daarna gaat deze pagina in op energie-efficiëntie voor gebouwen, vervoer en warmte en koeling.

Europees beleid

Richtlijn energie-efficiëntie (EED)

De EU heeft energie-efficiëntie doelstellingen vastgelegd in de Richtlijn inzake Energie-efficiëntie (Energy-Efficiency Directive (2023/179). Deze richtlijn staat ook wel bekend als de EED, de eerste versie van de richtlijn dateert uit 2012.

Energie-efficiëntie eerst-beginsel

De Europese Unie hanteert het principe ‘energie-efficiëntie eerst’ of ‘voorrang voor energie-efficiëntie’. Bij de herziening van de EED in 2023 werd dit beginsel voor het eerst juridisch vastgelegd. Het principe stelt dat omdat energiebesparing de makkelijkste manier is om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, besparen van energie prioriteit moet krijgen (boven bijvoorbeeld de transitie van energie uit fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energie). Dit principe wordt toegepast in planning en beleidsvorming, bijvoorbeeld voor investeringen in de Europese energie-infrastructuur. De Europese Commissie heeft richtsnoeren gepubliceerd die lidstaten moeten helpen het energie-efficiëntie eerst-beginsel toe te passen in het energiesysteem.

Energie-efficiëntie doelstellingen

De EED stelt als doel voor 2030 dat het energieverbruik in 2030 ten minste 11,7% lager ligt dan de prognoses van het referentiescenario van 2020. Deze 11,7% vermindering correspondeert met een finaal energieverbruik, dus het totale eindgebruik van energie van de EU van maximaal 763 Mtoe (megaton olie equivalent). Daarnaast mag het primair energieverbruik (omvat ook de hoeveelheid energie die in het land beschikbaar is voor productie of levering) niet hoger liggen dan 992,5 Mtoe. De doelstelling voor eindverbruik zal bindend zijn voor de EU als geheeld, voor primair energieverbruik gaat het om een streefcijfer.

Voorbeeldfunctie voor overheden

Overheden hebben een voorbeeldfunctie volgens de EU. Daarom legt de EED-richtlijn een specifieke doelstelling vast voor de publieke sector (artikel 5). Overheden moeten hun totale finaal energieverbruik jaarlijks met minstens 1,9% verminderen. Dit doel is tot 11 oktober 2027 niet-bindend. Er zijn overigens uitzonderingen voorzien voor kleinere lokale overheden:

  • voor overheden met minder dan 50.000 inwoners geldt de verplichting niet tot 31 december 2026;
  • voor overheden met een bevolking van minder dan 5.000 inwoners geldt de verplichting niet tot en met 31 december 2029.

De nationale overheid moet aan de Commissie rapporteren over de voortgang van de energiebesparingen bij overheden. Regionale en lokale overheden moeten verder energie-efficiëntiemaatregelen opnemen in hun langetermijnplannen en hierbij de impact van maatregelen op inwoners die in energie-armoede leven of anderszins kwetsbaar zijn in het oog houden. De nationale overheid heeft hierbij een ondersteunende rol, bijvoorbeeld via financiële en technische hulp

De EED legt daarnaast specifieke eisen vast voor de renovatie van overheidsgebouwen. Deze komen hieronder aan de orde.

Sectoren: gebouwen, specifieke elementen van gebouwen en vervoer

Om de energie-efficiëntiedoelstellingen te realiseren, stelt de EU eisen aan specifieke sectoren en apparaten waar een energiebesparingspotentieel in zit. We gaan in op gebouwen en specifieke elementen van gebouwen zoals verwarming of koeling en vervoer.

Gebouwen

Energieprestaties overheidsgebouwen

Gebouwen zijn grote energieverbruikers: ze gebruiken zo’n 40% van de energie in de Europese Unie. Daarmee hebben ze een groot energiebesparingspotentieel, bijvoorbeeld door isolatie. Ook hier moet de overheid het goede voorbeeld geven: jaarlijks moet 3% van de totale oppervlakte van de gebouwen van de overheid energie-efficiënt gerenoveerd worden (tot bijna energieneutraal of energieneutraal). Hierop zijn wel uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor gebouwen met een speciale architectonische of historische waarde. Of als het technisch, economisch of functioneel niet mogelijk is om het gebouw bijna-energieneutraal te krijgen.

Nieuwe (overheids-)gebouwen moeten bijna Energie neutraal zijn (BENG). Uiteindelijk moet voor het einde van 2050 het gehele nationale gebouwenbestand, dus zowel openbare als particuliere gebouwen, energie-efficiënt zijn.

Energieprestaties gebouwen in het kader van de Green Deal

In oktober 2020 publiceerde de Europese Commissie als onderdeel van de Green Deal de Renovatiegolfstrategie (Renovation Wave) en de EU-strategie voor de integratie van het energiesysteem. Hierin stelt de Commissie dat de uitrol van hernieuwbare energie in gebouwen, de elektrificatie van verwarming van gebouwen (door middel van warmtepompen) en de uitrol van oplaadpunten voor elektrische voertuigen moet worden bevorderd.

Wet- en regelgeving voor energieprestaties gebouwen

De regels op het gebied van de energieprestaties van gebouwen zijn voornamelijk vastgelegd in Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen. Deze staat ook wel bekend als de EPBD-richtlijn (Energy Performance of Buildings Directive) en werd in 2023 herzien. Hierin zijn minimumeisen voor de energiebehoefte en het energiegebruik van gebouwen opgenomen. Zo moeten alle nieuwe gebouwen bijna energie neutraal zijn (BENG) en voldoen aan de zogenaamde BENG-normen.

Daarnaast zijn er in de Richtlijn energie-efficiëntie (2023/179) en de Richtlijn elektriciteitsmarkt (2019/944) afspraken gemaakt over specifieke elementen van gebouwen. De regelgeving voor gebouwen bevat dus ook verplichtingen voor verwarmings- en airconditioningssystemen en oplaadpunten. In de Richtlijn hernieuwbare energie (RED, 2023/2413) staat dat in 2030 minstens 49% van het energieverbruik in gebouwen afkomstig moet zijn uit hernieuwbare energie.

Energieprestaties gebouwen en de Green Deal

In 2027 zal het ETS-systeem gewijzigd worden. CO2 uitstoot van gebouwen (maar ook wegtransport en een aantal andere sectoren) zal opgenomen worden in een nieuw emissiehandelssysteem, namelijk ETS 2. Dit betekent dat emissierechten gekocht moeten worden om een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen uit te stoten. Hierdoor komt een prijs voor CO2 tot stand. Dit spoort bedrijven aan hun CO2-uitstoot te verminderen en te investeren in CO2-beperking.

Energie-audits

De energie-efficiëntierichtlijn EED legt een verplichting vast voor het doen van een energie-audit door sommige organisaties. Een energie-audit geeft inzicht in het energieverbruik van een gebouw en de mogelijkheden voor energiebesparing en moet om de vier jaar worden uitgevoerd. De energie-audit is verplicht voor ‘grote ondernemingen’. Overheidsbedrijven kunnen energie-auditplichtig zijn wanneer zij vallen onder de definitie ‘grote onderneming’. Zie voor meer informatie onderstaande praktijkvraag.

Op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) vindt u meer informatie over energie-audits.

Energielabels gebouwen

Om inzicht te krijgen in de energieprestaties van gebouwen moeten EU-landen volgens de EPBD-richtlijn beschikken over een systeem voor energieprestatiecertificering. In Nederland staat dit systeem bekend als een energielabel. De verschillende klassen van het energielabel geven aan hoe energiezuinig een gebouw is in vergelijking met soortgelijke gebouwen. Het energielabel loopt van A++++ (zeer zuinig) tot en met G (zeer onzuinig). Vanaf 1 januari 2023 moeten kantoorpanden in Nederland energielabel C hebben. Verder moet het energielabel van een overheidsgebouw dat veel door het publiek wordt bezocht zichtbaar zijn voor de bezoekers.

Specifieke elementen gebouwen

Naast minimumeisen voor gebouwen op het gebied van energie zijn er ook afspraken over specifieke energie-elementen van gebouwen zoals oplaadpunten, metersystemen en verwarming en koeling.

Oplaadpunten

Oplaadpunten dragen bij aan de elektrificatie van de vervoerssector. Om het gebruik van elektrische auto’s mogelijk te maken staan er in de EPBD-richtlijn verplichtingen voor oplaadpunten van gebouwen. Parkeerterreinen van nieuwe gebouwen of gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, moeten minimaal één oplaadpunt voor elektrische auto’s hebben. Dit geldt voor parkeerterreinen met meer dan tien auto’s van gebouwen die niet voor bewoning bestemd zijn. Bij het plaatsen van deze laadinfrastructuur moet rekening gehouden worden met de latere installatie van meerdere oplaadpunten.

Metersystemen

Metersystemen geven inzicht in het energieverbruik. Om de energie-efficiëntie te bevorderen bevatten de Richtlijn energie-efficiëntie (EED, 2012/27) en de Richtlijn elektriciteitsmarkt (2019/944)  regels voor individuele meters voor gas en elektriciteit en slimme metersystemen. In de bijlage van de Richtlijn elektriciteitsmarkt is vastgelegd dat eind 2020 80% van de eindafnemers van energie een slimme meter moeten hebben. Ook gaat de Richtlijn elektriciteitsmarkt in op het recht op een slimme of individuele meter.

Verwarming en koeling

De EPBD-richtlijn stelt verder specifieke eisen aan de verwarming, airconditioning en waterverwarming in gebouwen. De Richtlijn energie-efficiëntie (2023/179) bevat afspraken over het bevorderen van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling. Efficiënte stadsverwarming en -koeling kan bestaan uit hernieuwbare energie, afvalwarmte en warmte uit warmtekrachtkoppeling.

Stadsverwarming en Green Deal

In de herziene EED-Richtlijn staat dat het gebruik van warmte uit een warmtekrachtkoppeling moet worden afgebouwd. Vanaf 2050 kan volgens het voorstel alleen hernieuwbare energie en afvalwarmte worden gebruikt. Gemeenten met meer dan 45.000 inwoners moeten lokale verwarmings- en koelingsplannen opstellen (volgens artikel 25, lid 4).

Vervoer

De vervoerssector verbruikt 30% van de energie in Europa en biedt daarmee kansen voor energiebesparing. De Richtlijn schone wegvoertuigen (2009/33) legt verplichtingen op met betrekking tot energie-efficiëntie voor (de aanbesteding van) bepaalde wegvoertuigen. Meer informatie hierover vindt u op de pagina’s mobiliteit en vervoer en vervoer en aanbesteden.

Nationale implementatie

De nieuwe Richtlijn energie-efficiëntie is nog niet geïmplementeerd in Nederlands recht. De uiterste implementatiedatum is 11 oktober 2025. De vorige versie van de richtlijn was onder andere geïmplementeerd in de Elektriciteitswet, de warmtewet, de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en de Tijdelijke regeling implementatie artikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie.

De Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen is onder andere geïmplementeerd in de Woningwet, Besluit energieprestatie gebouwen, en de Regeling energieprestatie gebouwen.

De nationale renovatieplannen zijn opgenomen in de Nederlandse Lange Termijn Renovatiestrategie uit 2020.

Programma verduurzaming gebouwde omgeving

Het Nederlandse Programma Verduurzaming gebouwde omgeving, onderdeel van de Nationale Woon- en Bouwagenda, zet in op het aanpakken van alle slecht geïsoleerde woningen en gebouwen voor 2030. Doel is om tegen 2030 2,5 miljoen woningen te isoleren.

Decentrale relevantie

Overheidsgebouwen: energieneutraal en energieaudits

Decentrale overheden zijn nauw betrokken bij de uitvoering van energie-efficiëntiedoelstellingen. Overheidsgebouwen hebben een voorbeeldfunctie en alle nieuwe overheidsgebouwen moeten daarom bijna energie-neutraal zijn. Een gebouw is een overheidsgebouw:

  • wanneer het eigendom is van het rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap, en:
  • wordt gebruikt door rijk, provincie, gemeente, waterschap, zelfstandig bestuursorgaan of adviesraad.

Meer informatie over de eisen voor overheidsgebouwen vindt u op de website van de RVO.

Daarnaast moeten overheidsgebouwen met een oppervlakte van 250 m2 of meer hun energieprestatiecertificaat op een opvallende plaats bevestigen, en moeten overheidsinstanties die onder de definitie ‘grote onderneming’ vallen een energieaudit uitvoeren.

https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/onderwijsinstelling-verplicht-energie-audit-voeren/

Warmte en koeling: Transitievisie warmte en aardgasvrij wonen

Gemeenten spelen daarnaast een rol in het realiseren van de warmte- en koelingsdoelstellingen. Ze moeten in hun Transitievisie Warmte plannen maken voor een nieuwe manier van verwarmen van woningen en gebouwen. Dit moet ervoor zorgen dat woningen en gebouwen van het aardgas af kunnen en Nederland aardgasvrij kan worden. In de Transitievisie Warmte moeten alternatieven zoals stadsverwarmingssystemen en de incorporatie van restwarmte aan de orde komen.

Duurzame verlichting

Ook in verlichting zit een energiebesparingspotentie voor gemeenten. Het toepassen van duurzame openbare verlichting leidt niet alleen tot energiebesparing maar ook tot lichtreductie. Dit kan ook voordelen hebben voor de natuur en biodiversiteit. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld de keuze voor groene straatverlichting of verlichting op basis van sensoren.

Aanbestedingen

Overheden moeten bij aanbestedingen van overheidsopdrachten voldoen aan eisen rondom energie-efficiëntie (artikel 7 en bijlage IV van de EED). Zie ook de pagina duurzaam aanbesteden.

Financieringsmogelijkheden

Er zijn verschillende financieringsinstrumenten om de renovatie van gebouwen te ondersteunen. Zo kan beroep gedaan worden op een van de structuurfondsen, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) of het Just Transition Fund (alleen voor bepaalde regio’s).
Voor publieke en private investeringen in onder andere duurzame infrastructuur (zoals renovatie van gebouwen gericht op energiebesparing) en sociale investeringen, waaronder sociale woningen, is er het InvestEU fonds.

Ook het Horizon Europe programma biedt mogelijkheden, vanuit de invalshoek van onderzoek en ontwikkeling. Dit is met name in de tweede pijler van Horizon Europe, dat zich richt op wereldwijde uitdagingen en het Europees industrieel concurrentievermogen. Ten slotte is het financieringsinstrument ELENA (European Local Energy Assistance Facility) van de Europese Investeringsbank het vermelden waard.

Energie-efficiëntie als vergunningscriterium

Energie-efficiëntie speelt daarnaast in de vergunningverlening een rol. In verschillende richtlijnen is dit als een vergunningscriterium opgenomen. Het bevoegd gezag dient bij het vaststellen van de vergunningsvoorwaarden onder de Richtlijn industriële emissies bijvoorbeeld rekening te houden met de kosten-batenanalyse (kba) en de best beschikbare technieken. Ook kan energie-efficiëntie zelf een vergunningscriterium zijn. Richtsnoeren van de Europese Commissie helpen beleidsmakers het ‘energie-efficiëntie eerst’-beginsel toe te passen.

]]>
Noodverordening Hernieuwbare Energie verlengd https://europadecentraal.nl/nieuws/noodverordening-hernieuwbare-energie-verlengd/ Mon, 18 Mar 2024 10:42:53 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=99889 De Europese regels met het doel om projecten voor de planning, bouw en exploitatie van installaties voor productie van hernieuwbare energie makkelijker doorgang te laten vinden worden verlengd. Met Verordening 2024/223 is er besloten om de Noodverordening Hernieuwbare Energie (Verordening 2022/2577) te verlengen.

Verlenging

Op grond van de Noodverordening Hernieuwbare Energie heeft de Commissie deze Verordening geëvalueerd. Hierbij zijn de doelstellingen van de Noodverordening, namelijk de versnelling van de inzet van hernieuwbare energie en voorzieningszekerheid, in acht genomen. De conclusie van de Commissie was dat er op dit vlak nog grote risico’s blijven bestaan, zoals hoge gasprijzen, en de noodzaak van de Noodverordening daarom overeind blijft. Als gevolg van Richtlijn 2023/2413 zijn in de tussentijd al enkele langdurigere maatregelen in werking getreden die het vergunningsprocedure versoepelen, dus de verlenging van de Noodverordening richt zich vooral op wat daar niet door geraakt wordt.

De verlengende Verordening gaat in op 1 juli 2024 en verlengt enkele artikelen tot en met 30 juni 2025. Een nieuw ingevoegd artikel over het ontbreken van alternatieve of bevredigende oplossingen is nu al van toepassing.

Achtergrond

De Noodverordening Hernieuwbare Energie is in 2022 ingevoerd als overbruggingsmaatregel tot de komst van permanentere wetgeving. Als reactie op de oorlog in Oekraïne en de daaruit voortkomende stijgingen van de gasprijzen werd de Noodverordening ingezet om de energie-onafhankelijkheid te bevorderen en tegelijkertijd de verduurzaming te versnellen. De Noodverordening betekent dat projecten voor het plannen, bouwen en exploiteren van installaties voor hernieuwbare energie worden beschouwd als projecten van hoger algemeen belang. Hierdoor kunnen ze sneller vergunningen krijgen en afwijken van bepaalde Europese milieuwetten.

Volgens Artikel 9 van de Noodverordening moest de Commissie voor het einde van 2023 een evaluatie van de Verordening uitvoeren, met betrekking tot de ontwikkeling van de energieprijzen en voorzieningszekerheid en kan deze op basis daarvan een verlenging voorstellen.

Meer informatie

Wat zijn de gevolgen van de Noodverordening Hernieuwbare Energie? Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Wat zijn de gevolgen van de Noodverordening hernieuwbare energie? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wat-zijn-de-gevolgen-van-de-noodverordening-hernieuwbare-energie/ Mon, 20 Mar 2023 15:31:35 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=93990 Antwoord in het kort

De Noodverordening bepaalt dat projecten voor de planning, bouw en exploitatie van installaties voor de productie van hernieuwbare energie van hoger algemeen belang zijn. Daarom zijn er, om deze doelstellingen te behalen, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde Europese milieuwetgeving. Ook worden er maximumtermijnen gesteld voor het afronden van vergunningsprocedures voor zonnepanelen, warmtepompen en het vernieuwen van centrales voor hernieuwbare energie. De Noodverordening geldt direct in Nederland, zonder implementatie, maar heeft geen gevolgen voor de bezwaarprocedure en rechtsbescherming die volgt op de vergunningsprocedures.

Gevolgen van de aanwijzing als hoger openbaar belang

Richtlijnen zoals de Habitatsrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn ooit ontstaan om het algemene belang van natuur en omgevingsbescherming te garanderen, in het bijzonder bij plannen en projecten die een effect hebben op de leefruimte. De Noodverordening Hernieuwbare Energie wordt echter gezien als van een nog groter belang dan, onder andere, deze twee Richtlijnen. Dat houdt in dat om de doelstellingen uit de Noodverordening te behalen, onder bepaalde voorwaarden niet aan alle eisen van die Richtlijnen hoeft te worden voldaan, of de Noodverordening er een eigen regime in voorschrijft. Voor de duur van de 18 maanden dat de Noodverordening van kracht is, is het beoogde effect van de Noodverordening dat hernieuwbare energie projecten sneller tot stand komen, mede door het weghalen van procedurele belemmeringen zoals in de vergunningverlening. Zoals gezegd is het meest in het oog springende het feit dat er onder strikte voorwaarden inbreuk mag worden gemaakt op de belangen die de hiervoor genoemde richtlijnen willen beschermen. Deze richtlijnen, en hun effect in de Nederlandse rechtsorde, worden hieronder kort uiteengezet.

Habitatrichtlijn

Op grond van de Habitatrichtlijn mogen projecten in een Natura-2000-gebied alleen uitgevoerd worden na een verplichte beoordeling. Voor de Habitatrichtlijn is daartoe artikel 6 lid 4 van die Richtlijn relevant. Uit de genoemde beoordeling moet blijken dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Artikel 6 lid 4 stelt dat projecten van een groot openbaar belang ook gerealiseerd kunnen worden als wél blijkt uit deze beoordeling dat deze kenmerken aangetast worden. Dan moet de lidstaat wel alle nodige compenserende maatregelen nemen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het gebied gewaarborgd is en de Commissie op de hoogte stellen van deze compenserende maatregelen. Gemeenten zijn in de regel de vergunning verlenende instantie die moet zorgen dat de Habitatrichtlijn moet worden nagekomen.

MER-richtlijn

Op grond van de MER-richtlijn kan de verplichting (of een beoordelingsverplichting) bestaan om een milieueffectrapportage op te stellen bij bouwprojecten en andere werkzaamheden. Deze MER kan per project opgesteld worden, maar ter aanvulling daarop kan men ook een zogenaamde PlanMER opstellen, voorafgaand aan een ProjectMER. Uit artikel 6 van de Noodverordening vloeit voort dat provincies of gemeenten die een PlanMER hebben uitgevoerd onder omstandigheden daarna niet ook een ProjectMER hoeven uit te voeren. Daarvoor moet er wel voldaan zijn aan de voorwaarden van dit artikel voor vrijstelling van een milieueffectbeoordeling. De bevoegde autoriteit moet ervoor zorgen dat er op basis van de bestaande gegevens evenredige en passende risicobeperkende maatregelen worden toegepast of, als dat niet mogelijk is, de exploitant een financiële compensatie betaalt.

Vogelrichtlijn

Als gevolg van de Noodverordening zijn bij de bouw en/of exploitatie van projecten voor duurzame energie negatieve invloeden op vogels toelaatbaar die normaal gesproken verboden zouden moeten zijn op grond van artikel 5 en 6 van de Vogelrichtlijn, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Deze afwijking moet dan wel aan de Commissie medegedeeld worden. Artikel 9 lid 1 van de Vogelrichtlijn geeft mogelijkheden tot afwijking van artikel 5 tot en met 8 van diezelfde Richtlijn, waarin het de lidstaten verplicht wordt gesteld om onder meer het storen van bepaalde beschermde wilde vogelsoorten te verbieden. Sub a staat afwijkingen toe in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Door de Noodverordening vallen installaties voor hernieuwbare energie hieronder. Met deze afwijkingen moet het bevoegd gezag bij de vergunningsverleningsprocedures rekening houden.

De Noodverordening stelt lidstaten verder onder bepaalde voorwaarden in staat om projecten voor hernieuwbare energie vrij te stellen van beoordelingen van de bescherming van soorten in de zin van artikel 12 lid 1 van de Habitatrichtlijn, artikel 5 van de Vogelrichtlijn en artikel 2 lid 1 van Richtlijn 2011/92. Deze artikelen noemen concreet wat lidstaten moeten verbieden ter bescherming van bijvoorbeeld beschermde diersoorten. Van milieubeoordelingen die de naleving van deze verboden moeten controleren kunnen projecten voor hernieuwbare energie dus vrijgesteld worden. Er moeten dan wel passende, evenredige risicobeperkingsmaatregelen getroffen worden om de naleving van deze richtlijnen te waarborgen. Als dat niet kan, moet de exploitant financiële compensatie betalen ter bescherming van de getroffen soorten. De Noodverordening heeft verder niet direct gevolgen voor milieueisen die niet samenhangen met de Habitat- of Vogelrichtlijn.

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water draagt lidstaten op om verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater te voorkomen. Dit is vastgelegd in artikel 4 lid 1. Onder sommige omstandigheden zijn verslechteringen echter wel toegestaan. Als verslechteringen van de waterkwaliteit het gevolg zijn van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkelingen met redenen van hoger openbaar belang is de achteruitgang geen schending van deze richtlijn. De Noodverordening wijst hernieuwbare energie aan als een hoger openbaar belang, waardoor het een ‘reden van openbaar belang’ is in de zin van artikel 4 lid 1 van de Kaderrichtlijn Water. Zolang er aan de andere voorwaarden van artikel 7 lid 4 is voldaan, mag een installatie voor hernieuwbare energie dankzij de Noodverordening dus leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater zonder dat dit de Kaderrichtlijn Water schendt.

Zonnepanelen en warmtepompen

De Noodverordening legt in artikel 4 vast dat de vergunningsprocedure voor de installatie van zonnepanelen bij woningbouwprojecten en renovatie-/verduurzamingsprojecten maximaal drie maanden mag duren. Men hoeft dan ook niet te bepalen of hiervoor een milieueffectbeoordeling vereist is of een specifieke milieueffectbeoordeling uit te voeren. Dit is een afwijking van Richtlijn 2011/92/EU (de MER richtlijn). Op grond van artikel 4 lid 3 geldt een gebrek aan reactie van de vergunningverlener binnen een maand als een toewijzing van de vergunning. Een volledig besluit is niet vereist, maar de vergunningverlener moet binnen deze periode in ieder geval een (waarschijnlijk niet-automatische) reactie versturen.

Dit artikel is van toepassing zolang het primaire doel van deze constructies niet de productie van zonne-energie is. Het is dus van toepassing op vergunningverleningsprocedures voor, bijvoorbeeld, zonnepanelen op de daken van woonhuizen in het geval dat deze vergunningsplichtig zijn, omdat woonhuizen een constructie zijn die niet primair het doel heeft om energie op te wekken. In het geval van een zonnepanelenpark is het primaire doel echter wel de productie van zonne-energie. Daarom is deze bepaling op zulke parken niet van toepassing.

Voor warmtepompen stelt artikel 7 dat de vergunning voor de installatie voor warmtepompen met een elektrisch vermogen onder de 50 MW binnen één maand verleend moet worden. In het geval van grondwaterpompen moet deze binnen drie maanden verleend worden. Als het gaat om een warmtepomp met een maximaal elektrisch vermogen van 12 kW of 50kW als deze geïnstalleerd is door een zelfverbruiker moet de vergunning zelfs direct worden verleend, indien vergunningsplichtig.

Repowering

‘repowering’ betekent volgens Richtlijn 2018/2001 dat elektriciteitscentrales voor hernieuwbare energie vernieuwd worden, onder meer door het gedeeltelijk of geheel vervangen van apparatuur, exploitatiesystemen of installaties om de capaciteit of efficiëntie te verhogen of de capaciteit te vervangen. De Noodverordening gebruikt deze zelfde definitie en legt onder meer regels vast om het ‘repoweren’ van installaties voor de productie van hernieuwbare energie te bevorderen. Ook richt de Noodverordening zich er op om de lasten van millieueffectbeoordelingen of analyses die hiervoor nodig zijn te beperken.

Voor ‘repowering’ is artikel 5 van de Noodverordening van belang. Daar is vastgelegd dat de vereiste vergunningsprocedures hiervoor maximaal zes maanden mogen duren. Bij een capaciteitstoename onder de 15% en bij afwezigheid van gerechtvaardigde veiligheidszorgen of technische incompatibiliteit moet er binnen drie maanden een vergunning worden verleend. Op grond van lid 3 van hetzelfde artikel wordt een milieueffectbeoordelingsprocedure of milieueffectbeoordeling overeenkomstig Richtlijn 2011/92 beperkt tot een beoordeling van de gevolgen van de wijziging of uitbreiding ten opzichte van het oorspronkelijke project. De gevolgen van de wijziging moeten dus bekeken worden en niet de gevolgen van het project zoals die al bestaan.

Implementatie

Is verdere nationale implementatie van de verordening nodig of waarschijnlijk? Hier is sprake van een verordening; die hebben rechtstreekse werking in de nationale rechtsorde en een Nederlandse implementatie is daarom niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat er nog enige operationalisering plaatsvindt in de vorm van een handreiking die uitleg geeft aan de betekenis die de Verordening gaat hebben voor de Nederlandse praktijk. Zodra die beschikbaar is, wordt die gedeeld op de website van Kenniscentrum Europa Decentraal. Het grootste deel van de Noodverordening laat echter niet heel veel ruimte over voor verdere operationalisering.

Specifiek met betrekking tot artikel 6 van de Noodverordening is belangrijk dat deze niet direct gevolgen heeft in de Nederlandse rechtsorde, omdat dat een ‘kan-bepaling’ bevat. De verordening geeft hier lidstaten een mogelijkheid om sommige projecten op het gebied van hernieuwbare energie vrij te stellen van bepaalde milieueffectbeoordelingen. Maar als de lidstaat in kwestie daar geen gebruik van maakt. Of Nederland gebruik gaat maken van deze bepaling, is nog niet bekend.

Procesrecht

Ten aanzien van rechtsbescherming en het (bestuurs)procesrecht geldt binnen het EU recht het principe van de procedurele autonomie. Lidstaten geven zelf vorm aan hun proces recht en, zolang de werking van het Unierecht gegarandeerd blijft, grijpt het Unierecht hier vooralsnog niet op in, dus ook de Noodverordening op zich niet. De Noodverordening stelt in dit geval wel bepaalde eisen aan de snelheid van vergunningverlening bij projecten voor hernieuwbare energie. In sommige gevallen, zoals artikel 4 lid 3, wordt bepaald dat een vergunning van rechtswege verleend wordt als een reactie van de bevoegde instanties uitblijft. Voor andere gevallen geeft de Noodverordening niet de gevolgen aan van het niet opvolgen van de Verordening.

Wat betreft de relevantie voor de bezwaarprocedure die eventueel op de vergunningsverlening volgt, bakent artikel 2 de reikwijdte van de Noodverordening af. Hieruit blijkt dat de Noodverordening alleen betrekking heeft op de vergunningsprocedure van de aanvraag tot het besluit in primo. Vooralsnog is ook geen uitbreiding hiervan voorzien in de Nederlandse rechtsorde. Voor de bezwaar- en beroepsprocedures heeft de Noodverordening tot nader order verder dus geen gevolgen.

Meer informatie

Energie, Kenniscentrum Europa Decentraal

Toelichting voor gemeenten en provincies over de EU-noodverordening versie 28 april 2023, opgesteld door IPO, VNG, Kenniscentrum Europa Decentraal en NP RES, met
inbreng van het Ministerie van EZK, BZK en OCW

]]>
Hoe kan onze gemeente met behulp van Europese regelgeving duurzaamheidsinitiatieven stimuleren? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-kan-onze-gemeente-met-behulp-van-europese-regelgeving-duurzaamheidsinitiatieven-stimuleren/ Mon, 28 Sep 2020 12:48:01 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=64751 Antwoord in het kort

Voor overheidsorganisaties zijn er verscheidene mogelijkheden om hernieuwbare energie- en (lokale) duurzaamheidsinitiatieven te stimuleren met behulp van Europese wet- en regelgeving. Zo kunnen ze duurzaamheidsoverwegingen meenemen in aanbestedingsprocedures. Daarbij moeten overheidsorganisaties rekening houden met het vrije verkeer binnen de EU en maatregelen die dit belemmeren, vermijden. Lokale preferentie kan leiden tot beperking van het vrije verkeer. Daarnaast kan het staatssteunrecht relevant zijn, bijvoorbeeld door met behulp van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) strategisch te investeren in hernieuwbare energie of in het bevorderen van de energie-efficiëntie van gebouwen.

De Europese hernieuwbare energie-doelstelling

De lidstaten van de Europese Unie staan voor de opgave dat in 2030 minimaal 32% van de energieconsumptie uit hernieuwbare energie moet zijn opgewekt. Dit is een onderdeel van het Clean Energy Package en de Richtlijn Hernieuwbare Energie (Richtlijn 2018/2001). In het kader van de Europese Green Deal stelde de Europese Commissie in het ‘fit for 55’- pakket voor dat de Richtlijn Hernieuwbare Energie nogmaals herzien moet worden om de nieuwe doelstellingen voor CO2 reductie in 2030 te halen (van 40% CO2 reductie naar 55%). In dit voorstel is de doelstelling voor het aandeel van hernieuwbare energie verhoogd naar 40%.

Aandeel hernieuwbare energie Nederland

Volgens Eurostat was het aandeel hernieuwbare energie in Nederland in 2019 8,7%, terwijl het aandeel in de Europese Unie gemiddeld 19,7% bedraagt. Nederland zit daarmee samen met Luxemburg en Malta het verst af van de  hernieuwbare energie-doelstellingen.

Conclusie: het aandeel hernieuwbare energie in Nederland moet verder omhoog om te voldoen aan de Unienormen. Decentrale overheden die hernieuwbare energie-initiatieven stimuleren, kunnen daarmee bijdragen aan het behalen van deze Europese hernieuwbare energiedoelstelling. Ze kunnen dit bereiken door duurzaam aan te besteden en strategisch te investeren in duurzame energie. Het is daarbij van belang rekening te houden met de Europese staatsteunregels.

Hoe kunnen decentrale overheden bijdragen?

Duurzaamheidscriteria bij aanbestedingen

Binnen de Europese aanbestedingsrichtlijnen 2014/23 tot en met 25, zoals geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012, bestaan verscheidene mogelijkheden om duurzaamheid te laten meewegen in aanbestedingsprocedures. Zo kan een aanbestedende dienst duurzaamheidseisen voor het op te leveren eindproduct of dienst in de aanbesteding opnemen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de aanbestedende dienst kan eisen dat in te kopen energie enkel wordt opgewekt uit duurzame bronnen. Bij de selectiefase kunnen bijvoorbeeld bedrijven worden uitgesloten die de milieuwetgeving hebben overtreden (door uitsluitingscriteria op te nemen). Het is ook mogelijk van inschrijvers te eisen dat ze beschikken over bepaalde technische capaciteiten beschikken op het gebied van hernieuwbare energie (geschiktheidseisen). In de gunningsfase kunnen ook duurzaamheidscriteria worden opgenomen die met een bepaalde waarde meetellen in de beoordeling. Criteria en eisen mogen niet in strijd zijn met de verdragsbeginselen. Ze moeten transparant, proportioneel en non-discriminatoir zijn.

In de gunningsfase kunnen ook duurzaamheidscriteria worden opgenomen die met een bepaalde waarde meetellen in de beoordeling.

Een vrij nieuw concept bij aanbestedingen op het gebied van hernieuwbare energie is CO2-schaduwbeprijzing. De waarde van CO2-emissies komt dan bovenop de prijs van een inschrijver. Inschrijvers met een lage uitstoot van CO2 in hun aanbod voor energieproducten of diensten hebben dan een voordeel ten opzichte van meer klimaatbelastende inschrijvingen.

Wanneer een aanbestedende dienst ervoor kiest om uit duurzaamheidsoverwegingen een lokaal initiatief op het gebied van hernieuwbare energie voorkeur te verlenen bij de aanbesteding, dan moet dit verenigbaar moet zijn met de Europese vrij-verkeersregels. Door bepaalde partijen te bevoordelen, kan het non-discriminatiebeginsel overtreden worden. De te gebruiken selectie- en gunningscriteria bij aanbestedingen moeten sowieso  in overeenstemming zijn met de verdragsbeginselen.

Meer achtergrondinformatie over de mogelijkheden om lokale preferentie uit te oefenen in overeenstemming met de vrij verkeersregelgeving leest u ook in de praktijkvragen over dit onderwerp. Deze zijn hier te vinden.

Duurzaamheidsinitiatieven financieren in lijn met de staatssteunregels

Naast de aanbestedingsregels bieden ook de staatssteunregels mogelijkheden voor het stimuleren van (lokale) duurzaamheidsdoelstellingen. Er zijn er tal van mogelijkheden om  financiële steun voor dergelijke projecten rechtmatig te verlenen. Zo kunnen decentrale overheden gebruik maken van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) (Verordening (EU) Nr. 651/2014). In deel 7 hiervan (artikel 36 tot en met 49) zijn verscheidene steuncategorieën opgenomen over milieubescherming. Op basis van de AGVV kunnen decentrale overheden steun verlenen aan bepaalde beleidsdoelen zonder formele aanmeldingsprocedure voor staatssteun. Een kennisgeving volstaat veelal in dergelijke gevallen. Zie voor meer informatie de pagina over dit onderwerp op onze website.

Daarnaast kan ook gebruik gemaakt worden van de de-minimisverordening (Verordening 1407/2013) door maximaal € 200.000,- aan steun te verlenen aan een onderneming over een periode van drie belastingjaren. Deze steun wordt op basis van de de-minimisverordening geacht een beperkt effect te hebben op het interstatelijke handelsverkeer, waardoor er niet wordt voldaan aan alle criteria van het staatssteunverbod en er derhalve geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU. Lees hierover ook meer in de notitie “Puur lokaal, wat mag er allemaal.”

Meer informatie en praktische informatie over staatssteun specifiek voor duurzaamheidsdoeleinden (aardgasvrije wijken) is overigens tevens te vinden in deze notitie.

Door

Jos Pees, Kenniscentrum Europa decentraal

Meer lezen

Milieusteun, Europa decentraal
Hernieuwbare energie, Europa decentraal

]]>
Nationaal energie- en klimaatplan: wat moet Nederland verbeteren? https://europadecentraal.nl/nieuws/nationaal-energie-en-klimaatplan-wat-moet-nederland-verbeteren/ Mon, 22 Jan 2024 13:39:32 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=98824 Alle Europese lidstatenmoeten extra inspanningen doen om de EU-doelstellingen op het gebied van klimaat en energie voor 2030 te behalen, zo oordeelt de Europese Commissie na een evaluatie van de Nationale energie- en klimaatplannen. Uit die evaluatie blijkt dat de Nederlandse plannen op verschillende punten voor verbetering vatbaar zijn: de uitstoot van broeikasgassen moet omlaag, het aandeel hernieuwbare energie omhoog en er moet meer oog zijn voor de sociale effecten van de klimaat- en energietransitie en de impact op werkgelegenheid.

Wat zijn Nationale energie- en klimaatplannen?

Nationale energie- en klimaatplannen (hierna NEKP) zijn plannen die door de lidstaten van de Europese Unie bij de Commissie moeten worden ingediend. Deze plannen zijn bedoeld voor de periode van 2021 tot 2030 en laten zien hoe elk land van plan is de klimaatdoelen op nationaal niveau te bereiken. De Europese Raad heeft in 2021 de Europese Klimaatwet aangenomen, waarin belangrijke wetgeving is opgenomen met als doel om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Daaronder vallen ook de nieuwe wetten uit het “Fit-for-55”-pakket, het herstel- en veerkrachtplan en het REPowerEU-plan.

De eerste nationale plannen zijn in 2019 ingediend en moeten in juni 2024 vernieuwd worden. Daartoe hebben de lidstaten in 2023 hun voorstellen bij de Commissie ingediend.

De Commissie komt nu met een analyse van de effecten van alle ingediende nationale plannen en een afzonderlijke evaluatie van de voorstellen per land. De aanbeveling aan Nederland van de Commissie bevat positieve punten, maar ook aandachtspunten.

EU-brede bevindingen van de evaluatie

Na het evalueren van de NEKP’s trekt de Commissie onder andere de conclusie dat de inspanningen van de lidstaten om de broeikasgasemissies tegen 2030 te verminderen onvoldoende zijn, met slechts een reductie van 51% in vergelijking met het doel van 55%. Ook blijft het aandeel hernieuwbare energie achter (39% van de energiemix in plaats van het doel van 42,5%), en moet de energie-efficiëntie verder worden opgeschroefd: van de nu verwachte 5,8% naar de doelstelling van 11,7%.

Het Nederlandse plan: positieve punten

De Commissie merkt op dat het Nederlandse NEKP gebaseerd is op kwantitatief onderzoek en in het algemeen goed is onderbouwd. Het NEKP behandelt alle belangrijke onderwerpen, zoals elektriciteit, industrie, mobiliteit, landbouw en milieu. Elk onderwerp omvat strategieën, verwachte wetsvoorstellen en maatregelen om de doelen van de EU te bereiken. Het Nederlandse plan presteert met name goed op het gebied van het verduurzamen van gebouwen, het bestrijden van energiearmoede en het herstel- en veerkrachtplan.

Verbeteringen voor Nederland

Een opvallend punt is de uitstoot van broeikasgassen in bepaalde sectoren. Het gaat dan met name om CO2 in de landbouw en niet-CO2 emissies zoals methaan of lachgas in de industrie en afvalverwerking. Deze moeten in Nederland omlaag. Volgens prognoses gebaseerd op de emissie van broeikasgassen in 2021 en 2022 zal de uitstoot in de sectoren die vallen onder de zogenaamde Effort Sharing Regulation (“Verordening verdeling van inspanningen”), bijvoorbeeld landbouw, transport, gebouwen en afval, in 2030 te hoog zijn. Het Europees doel is om tegen 2030 in deze sectoren 48% minder broeikasgas uit te stoten ten opzichte van de uitstoot in 2005. Nederland zal volgens het NEKP slechts op 38,7% liggen en het doel niet halen. De Commissie stelt in haar aanbeveling voor dat Nederland strengere maatregels treft, zodat het doel in 2030 alsnog kan worden bereikt.

Ook ten opzichte van hernieuwbare energie beveelt de Commissie aan om meer maatregelen te nemen om het gebruik van hernieuwbare energie in Nederland te verhogen. Het Europese doel is dat tegen 2030 39% van de gehele energieconsumptie uit hernieuwbare energie komt. Volgens het voorgestelde NEPK blijft dat in Nederland steken op 27%. Er is daarnaast te weinig oog voor het verminderen van het gasverbruik in Nederland.

Wat betreft het sociale aspect, moet Nederland verdere regels opstellen voor een economische en eerlijke groene transitie. Dat houdt in dat Nederland in het definitieve NEPK meer aandacht moet geven aan het scheppen van werkgelegenheid en het uitbreiden van vaardigheden voor de groene transitie.

Ten slotte wil de Commissie dat Nederland klimaatrisico’s beter in de plannen meeneemt en doelgerichte maatregels opstelt om deze klimaatrisico’s te voorokmen. Die risico’s kunnen het behalen van de doelen op het gebied van energie en klimaatmitigatie in gevaar brengen.

Bronnen

Persbericht, Europese Commissie

Factsheet Nederlandse NEKP, Europese Commissie

Aanbeveling Nederlandse NEKP, Europese Commissie

]]>