Sinds de invoering van de Patiëntenrichtlijn lijkt er over het algemeen een stijgende lijn te zijn op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking in de zorg. Dit blijkt ook uit het verslag van de Europese Commissie uit 2022. Voor gemeenten blijft het relevant om rekening te houden met zaken als informatieverstrekking en financiering. Daarnaast zet de EU sinds de COVID-19 pandemie in op een verdere EU-samenwerking in de zorg via onder andere het EU4health programma en Verordening 2022/2371 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van gezondheid. Bij deze plannen zijn gemeenten aangewezen voor signalering en goede communicatie met landelijke organen en buurgemeenten over de grens.
De inwerkingtreding van de Europese Patiëntenrichtlijn 2011/24 in 2014 heeft mede gezorgd voor een versterking van de samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg tussen de lidstaten. Die intensievere samenwerking heeft onder andere geleid tot de oprichting van Europese Referentienetwerken en tot bevordering van wederzijdse erkenning van voorgeschreven recepten uit andere EU-landen. Daarnaast zijn er al eerder afspraken gemaakt binnen de Benelux, die voornamelijk zagen op het grensoverschrijdende ambulancevervoer.
De Richtlijn heeft ervoor gezorgd dat er een goede balans is tussen de houdbaarheid van de zorgstelsels en het recht van patiënten om zich in het buitenland te laten behandelen. De regels die zijn opgesteld, zien erop toe dat EU-landen onderling hun zorgbeleid en zorgstelsels steeds meer op elkaar afstemmen. De belangrijkste aspecten van de Patiëntenrichtlijn zijn:
De Commissie schrijft elke paar jaar een verslag over de stand van zaken met betrekking tot de belangrijkste bepalingen uit de Richtlijn. In het verslag uit 2022 noemt de Commissie bijvoorbeeld dat zorgaanbieders geen hogere prijzen mogen vaststellen voor patiënten uit andere lidstaten en dat daarom een prijsschaal voor medische kosten beschikbaar moet zijn. Daarnaast zijn administratieve procedures soms nog te complex zijn en de nationale contactpunten hierover betere informatie moeten verstrekken.
In Nederland is het Centraal Administratie Kantoor (CAK) opgericht om in navolging van de Patiëntenrichtlijn de taken van het nationale contactpunt (NCP) uit te voeren. Hier wordt algemene informatie aangeboden aan patiënten die in een ander EU-land een medische behandeling willen ondergaan. Onder de taken van het CAK bevindt zich ook de gegevensuitwisseling van patiënten met verschillende partijen, waaronder met gemeenten. Daarnaast wordt er door het CAK met deze partijen uitvoerig over de toepassing van de richtlijn gesproken.
Echter blijkt uit het verslag van de Commissie uit 2022 dat NCPs door patiënten vaak nog moeilijk te vinden zijn. Daarnaast blijven er lacunes bestaan wat betreft beschikbaarheid en duidelijkheid van informatie. Hierdoor blijft het gebruik van grensoverschrijdende zorg gering. Voor gemeenten is het daarom van belang dat er door hen een actieve rol wordt gespeeld op het gebied van voorlichting en doorverwijzing ten aanzien van grensoverschrijdende zorg. Van (grens)gemeenten wordt bovendien verwacht dat zij de grensoverschrijdende samenwerking in de zorgsector bevorderen. Gebruikmaken van een tweetalige website, tweetalige brochures en spreekuren wordt in dit verband zeer aangemoedigd. Op de lange termijn kan dit voor veel verbetering van de gezondheidsstelsels binnen de EU zorgen.
De COVID-19 crisis heeft een grote impact gehad op de gezondheidszorg in de EU. Om deze reden heeft de EU een aantal nieuwe programma’s opgezet.
Het EU4Health-programma is opgezet om de EU weerbaarder te maken in tijden van gezondheidscrises zoals de COVID-19-pandemie. Het programma is vastgesteld in Verordening 2021/522 en loopt van 2021-2027. Het doel van het programma is het sterker maken van het grensoverschrijdend gezondheidsbeleid. Het beoogd onder andere de gezondheidszorg beter toegankelijk te maken en de nationale zorgstelsels beter samen te laten werken. Dit programma is de eerste stap naar een Europese gezondheidsunie. Het plan hiervoor is dat alle EU-landen zich samen voorbereiden op gezondheidscrisissen en samenwerken om de preventie, behandeling en nazorg te verbeteren. Dit is niet alleen gericht op crisissituaties maar ook op het bestrijden van ziekten zoals kanker. Deze voorziene intensivering van samenwerking in de zorg zal vooral van belang zijn voor grensgemeenten.
Naast de lange termijn plannen van het EU4Health programma is ook Verordening 2022/2371 aangenomen over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van gezondheid. De Verordening creëert een sterkere basis voor coördinatie en samenwerking op grensoverschrijdende crises op gezondheidsgebied. Het doel is om:
Gemeenten staan voornamelijk aan de lat bij het signaleren en monitoren van eventuele bedreigingen en het paraat staan in het geval extra maatregelen nodig zijn. Ook veiligheidsregio’s hebben een rol te spelen bij acute crises en bedreigingen van de openbare orde in geval van grootschalige bedreigingen van de volksgezondheid.
Grensoverschrijdende samenwerking, Kenniscentrum Europa Decentraal
EU4health, Kenniscentrum Europa Decentraal
Is de Patiëntenrichtlijn van invloed op gemeentelijke zorgtaken en zorg over de grens?, Kenniscentrum Europa Decentraal
]]>De gemeente Hulst is een katholieke grensgemeente. Dit onderscheidt hen van andere Zeeuwse, protestantse gemeenten die veelal aan de andere kant van de Westerschelde liggen, aldus Van Steveninck. Over land heeft Hulst maar één Nederlandse buurgemeente: Terneuzen. De Vlaamse buurgemeenten zijn daarentegen makkelijk bereikbaar over land en Antwerpen is dichtbij. Dit beaamt Van Putte: “Nederland is voor een Zeeuws-Vlaming toch minder toegankelijk dan België.”
De nabijheid van Vlaamse grensgemeenten heeft geleid tot de ontwikkeling van grensoverstijgende samenwerking. De gemeente Hulst neemt namelijk deel aan de EGTS Linieland van Waas en Hulst. Toch wisten de Nederlandse en Vlaamse grensgemeenten elkaar niet altijd te vinden. Van Steveninck: “Toen ik hier kwam werken, was er geen sprake van samenwerking. Ik kende mijn collega’s van de buurgemeenten aan de Vlaamse zijde niet.”
Een EGTS, of Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking, is een overheidsorgaan dat wordt opgericht om de grensoverschrijdende samenwerking in een bepaalde regio te verbeteren. Ook is de ervaring dat het via een EGTS veel gemakkelijker is om Europees geld binnen te halen “Dat lukt de EGTS veel beter dan we afzonderlijk zouden kunnen, want de grensoverstijgendheid zit er automatisch in,” aldus Van Putte.
In de EGTS werkt de gemeente Hulst onder meer samen met de Belgische gemeenten Stekene, Sint-Gillis-Waas en Beveren. Verder schuiven twee provincies aan: Zeeland en Oost-Vlaanderen. “We hebben nog twee andere partners: Maatschappij Linkerscheldeoever en Interwaas,” vertelt van Putte. “Dat zijn organisaties die nauw verbonden zijn met de bedrijventerreinen op de linkeroever van de Schelde.”
Van Steveninck: “De samenwerking was een positieve bijkomstigheid van een project dat we als gemeente Hulst niet wilden, namelijk de ontpoldering van de Hedwigepolder. Daar is sinds de jaren ’90 lang over gesproken met partners in de regio. Uiteindelijk zijn die contacten geëvolueerd naar de oprichting van de EGTS in 2011.”
De EGTS heeft een algemeen bestuur, de Linieraad. Voor de uitvoering zorgen een directeur en een aantal medewerkers, zoals projectleiders en communicatieadviseurs. De medewerkers worden grotendeels betaald vanuit (Europese) subsidies en projectgelden. Minstens vier keer per jaar vindt er een bijeenkomst plaats waarin de samenwerkingspartners bijvoorbeeld de jaarrekening of een potentieel nieuwe project bespreken. Besluitvorming vindt plaats bij unanimiteit.
“Toen de EGTS net was opgestart was het even aftasten,” stelt van Steveninck. “We zijn toen begonnen om de grootste gemeenschappelijke problemen aan te pakken, het laaghangend fruit. Zo was er een vervelend oversteekpunt op de grens dat voor veel overlast zorgde. We hebben daar een rotonde van gemaakt die in 2 landen en in 3 gemeenten ligt. Een ander voorbeeld is de brandweersamenwerking. Als er aan de ene kant van de grens brand was, dan rukte de brandweer van een buurdorp over de grens niet automatisch mee uit. Dat hebben we toen ook gelijk aangepakt.” Verder vertelt Van Steveninck: “Samen praten deden we al langer, maar samen beslissingen nemen en ook onder gezamenlijke verantwoordelijkheid projecten uitvoeren is toch weer even wat anders. Ik denk dat we daar met de EGTS wel echt een mooi vehikel voor hebben gevonden.”
Inmiddels heeft de samenwerking een bredere scope gekregen. “We kennen onze samenwerkingspartners nu beter en durven daarom ook meer te doen.” Er wordt bijvoorbeeld jaarlijks een jobbeurs georganiseerd waar verschillende bedrijven van beide kanten van de grens naar toe komen om nieuw personeel te werven. Van Putte vult aan: “Zelf ervaar ik de samenwerking als heel prettig. De lijntjes zijn heel kort: het is makkelijk om een collega van over de grens te bellen om iets te bespreken.” Zo is er een uitkijktoren gerealiseerd op de grens van de gemeente Hulst en buurgemeente Stekene, die het goed doet bij toeristen en influencers trekt die er op hun social media over posten. Momenteel beginnen de partners een samenwerking om een klimaatadaptieve aanpak voor homogene naaldbossen op te zetten. “Het gaat bijvoorbeeld over het thema van duurzaamheid en ziektes bij bomen.”
Samen praten deden we al langer, maar samen beslissingen nemen en ook onder gezamenlijke verantwoordelijkheid projecten uitvoeren is toch weer even wat anders.
Zo’n EGTS kent ook uitdagingen, geeft Van Putte aan. Bijvoorbeeld in de besluitvorming: “Wat belangrijk is: bij het nemen van een besluit moeten er vanuit elk land partners aanwezig zijn. Zonder zowel Nederlandse als Vlaamse partners geen besluit.”
Daarnaast zijn er onverwachte hobbels in de uitvoering. De zetel van de EGTS is in Vlaanderen. Dus als projecten worden uitgevoerd, gebeurt dat op basis van Vlaamse wet- en regelgeving. Van Putte: “Europese subsidies zijn juist ingericht op dat grensoverschrijdende aspect, daar is er geen probleem. Maar bij een nationale subsidie vanuit Nederland heeft het wel eens geleid tot zorgen bij de verantwoording. Bij de subsidieverstrekker was er namelijk onvoldoende kennis over de verschillen in regels over aanbesteden tussen Nederland en België. Het is ingewikkeld om die verschillen in wet- en regelgeving op een goede manier kenbaar te maken bij een subsidieverstrekker die normaal gezien alleen in Nederland werkt.”
Een project waar de EGTS groot op inzet is het grenspark Groot Saeftinghe. Het Grenspark is opgericht om ecologische, economische en sociale ontwikkeling aan te moedigen in de streek en is een directe afgeleide van de ontpoldering van de Hertogin Hedwigepolder. Hoewel de gemeente Hulst zelf aanvankelijk geen partner was in het project vanwege haar standpunt tegen de ontpoldering was ze alsnog verbonden aan het park via de EGTS. Inmiddels is de gemeente wel een samenwerkingspartner. De oprichting van het park ging gepaard met veel weerstand. Van Steveninck vindt dat dat het park juist een succesverhaal maakt: “Het gaat over grenzen heen van voor- en tegenstanders om samen dingen voor elkaar te krijgen die passen bij het gebied.” Het doel van het park is daarom ook niet om grote dingen te realiseren, maar om juist passende oplossingen te vinden voor de behoeften van bewoners van de streek.
“De grootste sleutel van het succes is luisteren naar de belangen van de bewoners. En veel moeite doen om elkaar te begrijpen.” Vanuit de inwoners was veel wantrouwen en weerstand ontstaan jegens de overheid vanwege de ontpoldering. Van Steveninck: “Dan sta je als overheid met 3-0 achter. Om dat om te buigen naar een voorsprong op andere gebieden, dat vergt heel veel inspanning, maar ik denk dat dat een belangrijk succes is dat de EGTS en het grenspark op hun conto kunnen schrijven.”
De EGTS gebruikt de term ‘streekholders’ om het belang van de mensen die in de streek wonen te onderstrepen. Het is hierbij belangrijk dat de streekholders ook zelf met ideeën en initiatieven komen. Zo zijn agrariërs uit de streek mogelijkheden aan het onderzoeken om regionale producten aan te bieden in dorpen waar geen winkels meer zijn. Van Putte benoemt ook een ander voorbeeld: “Mensen die het leuk vinden om iets te vertellen over de regio, werken als gids. Ze komen dan ook regelmatig bijeen om een nieuwe wandeling of fietstocht uit te stippelen.” Bij deze projecten is veel samenwerking tussen Nederlandse en Vlaamse collega’s te zien. “Het waren toch twee losse gemeenschappen, maar het wordt echt één gemeenschap,” aldus Van Steveninck.
De grootste sleutel van het succes is luisteren naar de belangen van de bewoners. En veel moeite doen om elkaar te begrijpen.
Het belangrijkste blijft toch om de buurgemeenten goed te kennen. “Echt kennen hè, niet alleen naar de vergadering en weer weg.” Zo helpt het volgens Van Putte om samen een hapje te eten. De EGTS heeft als gevolg gehad dat ook bestuurders elkaar over de grens heen weten te vinden en gemakkelijker zaken uitwisselen. Daarnaast is het belangrijk om moeite te blijven steken in de samenwerking: “Het is geen vanzelfsprekendheid dat de EGTS blijft werken omdat je ooit een document hebt ondertekend. We denken ook regelmatig na over de toekomst. Wat kunnen dan belangrijke thema’s voor de EGTS zijn?”
Het is geen vanzelfsprekendheid dat de EGTS blijft werken omdat je ooit een document hebt ondertekend.
Onlangs is een nieuwe Interreg-subsidie binnengehaald voor de ontwikkeling van het grenspark die nog wel een paar jaar loopt. Dat blijft voor de toekomst belangrijk. De EGTS partners voeren volgens Van Steveninck regelmatig overleggen over de toekomst en kijken ieder jaar welke onderwerpen aan bod zullen komen. “Ik denk dat het thema arbeidsmarkt een thema is dat heel relevant blijft,” vertelt Van Putte. “In de regio Zeeuws Vlaanderen is het moeilijk om aan goed geschoold personeel te komen. Over de grens in Vlaanderen speelt hetzelfde. Dus we zullen zeker kijken hoe we hierin kunnen samenwerken, wat kun je bijvoorbeeld doen voor de promotie van technische beroepen?” Zo kijken de partners ook naar het betrekken van scholen op een grensoverstijgende manier: hoe kun je leerlingen op een jonge leeftijd kennis laten maken met de techniek en ze dan ook interesseren voor een studie of baan in die richting?
Ten slotte geeft Van Steveninck nog mee: “De EGTS is een succesverhaal. Dat is het belangrijkste. We hebben dingen voor elkaar weten te krijgen die we anders echt niet voor elkaar hadden gekregen.”
]]>Een werknemer uit de grensstreek valt in principe onder het sociale zekerheidsstelsel van het land waar hij of zij gecontracteerd is. Grenswerkers die in dienst zijn van een gemeente (of van een andere werkgever) in Nederland moeten de Nederlandse premies voor sociale verzekeringen betalen en Nederlands recht is van toepassing op de bepalingen rondom sociale verzekeringen.
Daarbij geldt dat een werknemer van een Nederlandse werkgever die over de grens woont, kan onder voorwaarden 50% van zijn of haar arbeidstijd telewerken zonder dat hij sociaal verzekerd wordt in het woonland.
Lidstaten hebben exclusieve bevoegdheid in de EU wanneer het gaat om de inrichting van hun sociale zekerheidsstelsel. Dat wil zeggen dat nationale regeringen beslissen over zaken als het pensioenstelsel, de pensioenleeftijd, werkloosheidsuitkeringen of loonregulering. Er zijn wel Europese regels om die nationale stelsels goed op elkaar af te stemmen en belemmeringen voor het verrichten van grensoverschrijdende arbeid zoveel mogelijk weg te nemen.
Twee Europese verordeningen zijn het meest relevant voor sociale zekerheid:
Deze verordeningen zijn ook van toepassing op inwoners van de EU die zich niet actief op de arbeidsmarkt begeven (zogenoemde niet-actieven), maar op wie de socialezekerheidswetgeving van één of meer lidstaten van toepassing is. Denk hierbij aan werklozen, werkzoekenden of arbeidsongeschikten.
De Basisverordening (EG) 883/2004 legt zogenaamde ‘aanwijsregels’ vast, die aangeven welke socialezekerheidsregels van toepassing zijn op personen die te maken hebben met een grensoverschrijdend aspect in de arbeidsrelatie. Het uitgangspunt is dat de wetgeving van slechts één lidstaat tegelijk van toepassing mag zijn. Dit voorkomt dubbele premieheffing in zowel de lidstaat waar de werknemer woont als waar hij werkt, maar ook dat een werknemer helemaal niet verzekerd is.
Een van de basisprincipes in de verordening is dat van gelijke behandeling tussen onderdanen van de lidstaten en grenswerkers (artikel 4). Activiteiten of gebeurtenissen worden gelijkgeschakeld: als een werknemer in de ene lidstaat bepaalde rechtsgevolgen kan ontlenen aan socialezekerheidsprestaties (zoals bijdragen), inkomsten of andere feiten en gebeurtenissen, dan geldt hetzelfde voor soortgelijke prestaties die in een andere lidstaat verworven zijn of krachtens de wetgeving van een andere lidstaat aan deze werknemer zijn toegekend. Dit volgt uit artikel 5. Denk hierbij bijvoorbeeld aan uitkeringen vanwege arbeidsongeschiktheid, uitkeringen bij overlijden of gezinstoeslagen.
De verordening voorziet ook in het synchroniseren van tijdvakken van verzekering en tijdvakken van werkzaamheden (de periodes dat iemand premies of bijdragen heeft betaald of heeft gewerkt) in verschillende lidstaten om zo overlap te voorkomen (artikel 6). Bijvoorbeeld: als iemand in het ene land pas na een wachttijd recht heeft op bepaalde prestaties, dan moeten tijdvakken uit een andere lidstaat worden meegeteld alsof ze in de eerste lidstaat zijn vervuld. Ten slotte is in de Basisverordening geregeld hoe de export van uitkeringen naar andere lidstaten dient te verlopen.
De aanwijsregels in Verordening (EG) 883/2004 bepalen welke socialezekerheidswetgeving van een EU lidstaat op een grenswerknemer van toepassing is.
In beginsel is een werknemer sociaal verzekerd is in het EU-land waar een substantieel deel van de werkzaamheden feitelijk worden verricht. Volgens de toepassingsverordening is sprake van ‘een substantieel deel’ als meer dan 25% van de totale arbeidstijd in de woonstaat wordt verricht, en/of als 25% van het loon in de woonstaat wordt verdiend (zie artikel 14 lid 8 (EG) nr. 987/2009).
Wanneer dit het geval is, draagt de werknemer dus premies af in het land waar de werkzaamheden worden verricht, ongeacht of de werkgever daar ook gevestigd is. Er bestaat een speciale voorziening voor thuiswerken, zie verderop in deze tekst.
Bij tijdelijke detachering van werknemers in een andere lidstaat van de EU blijft de wetgeving van het uitzendende land van toepassing op de werknemer, als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan
Er is geen sprake van detachering als de ‘inlenende’ onderneming de gedetacheerde werknemer ter beschikking stelt aan een andere onderneming (doorlenen).
Bij een tijdelijke detachering tot 24 maanden naar het buitenland kan de werknemer in zijn woonland een zogenaamd ‘Certificate of Coverage’ (ofwel PD A1-verklaring) aanvragen. Dit document bevestigt dat de gedetacheerde werknemer geregistreerd is bij de sociale zekerheidsinstanties van het woonland. In het werkland hoeven dan geen bijdragen betaald te worden.
Ambtenaren in het buitenland vormen een uitzondering volgens artikel 11 lid 3 onder b): zij vallen onder de wetgeving van de lidstaat waaronder de dienst valt waarvoor zij werkzaam zijn.
Een werknemer die op eigen initiatief in de publieke sector in een ander land gaat werken zonder dat hij of zij de nationaliteit van het werkland heeft, wordt echter beschouwd als migrerende werknemer en niet als ambtenaar in het buitenland.
Startpunt Grensarbeid geeft een overzicht geeft van de belangrijkste informatie over grensoverschrijdend werken in Nederland, België, Duitsland en Luxemburg.
Grensinfopunt geeft informatie voor degenen die de grens over gaan om te wonen, werken, studeren of ondernemen in België, Duitsland of Nederland.
Zoals gezegd, is een werknemer in zijn of haar woonland verzekerd als daar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden feitelijk wordt uitgevoerd: als meer dan 25% van de totale arbeidstijd in de woonstaat wordt verricht, en/of 25% van het loon in de woonstaat wordt verdiend. (artikel 14 lid8 (EG) nr. 987/2009).
Een grenswerker die bij een Nederlandse gemeente werkt en dit doet vanuit de werkplek in Nederland, voert een substantieel gedeelte van het werk in het werkland uit. Hij of zij is dus sociaal verzekerd in Nederland, waar de werkgever zijn zetel of domicilie heeft. Maar wat nu als deze werknemer een deel van de werktijd thuis werkt, over de grens?
Toen als gevolg van de coronapandemie meer mensen regelmatig gingen thuiswerken – de EU noemt dit telewerken – kregen de regels omtrent ‘een substantieel gedeelte van de werkzaamheden’ een ongewenste uitwerking voor grenswerkers. Opeens konden zij in een andere situatie terechtkomen dan voorheen of dan hun collega’s die in hun woonland werkten.
De Europese wetgever wil dit aanpassen door het wijzigen van de regels uit Verordening 883/2004, maar dit is een langdurig traject. Daarom is er gezocht naar een voorlopige oplossing die sneller effect heeft. Vanaf 2023 konden landen die ‘structureel telewerk’ willen faciliteren zich aansluiten bij een multilaterale kaderovereenkomst. De kaderovereenkomst trad in werking op 1 juli 2023. Nederland heeft deze kaderovereenkomst ondertekend, net als buurlanden België en Duitsland.
De kaderovereenkomst biedt een uitzondering op de Europese aanwijsregels. Een grenswerker kan tot 50% van zijn of haar arbeidstijd vanuit huis werken zonder dat hij sociaal verzekerd wordt in het woonland. Hieruit volgt dat ten minste 50% van de arbeidstijd gewerkt moet worden in het werkland. Dit is van toepassing op werknemers die vanuit huis telewerken (dus niet op handmatige werkzaamheden, bijvoorbeeld montage- of installatiewerkzaamheden over de grens).
In Nederland kunnen werknemers of werkgevers die een beroep willen doen op deze uitzondering volgens de Kaderovereenkomst een aanvraag indienen voor het afsluiten van een zogenaamde ‘artikel 16 overeenkomst’ bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De belangrijkste voorwaarden:
De overeenkomst is geldig voor een periode van maximaal 5 jaar. Als werknemer of werkgever geen aanvraag indienen, dan gelden bij telewerk de reguliere aanwijsregels van Verordening 883/2004 (art. 13).
Startpunt Grensarbeid, Benelux
Grensinfopunt, Rijksoverheid
Grensoverschrijdende arbeid, Kenniscentrum Europa Decentraal
Werkgelegenheid en sociaal beleid, Kenniscentrum Europa Decentraal
Europese socialezekerheidsverordeningen, Belastingdienst
Toelichting Europese basisverordening voor sociale zekerheid, Belastingdienst
In een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS) kunnen openbare entiteiten van verschillende lidstaten zich verenigen in een nieuwe entiteit met rechtspersoonlijkheid. Het biedt een structuur om de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking tussen de lidstaten of hun regionale en lokale overheden te vergemakkelijken en te bevorderen. Ook kan dit samenwerkingsinstrument belast worden met de uitvoering van programma’s die door de EU worden medegefinancierd of andere grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten (al dan niet gesteund door de EU). Hieronder gaan we in op de achtergrond, voorwaarden en voordelen van het gebruik van dit instrument en benoemen we enkele voorbeelden.
Omdat de EU-lidstaten moeilijkheden ondervonden bij grensoverschrijdende samenwerking en de bestaande instrumenten tegenvallende resultaten lieten zien, werd in 2007 het concept EGTS gelanceerd. In 2013 zijn de bestaande regels verduidelijkt met het oog op het vergemakkelijken van het opzetten en het functioneren van de EGTS.
De taken en bevoegdheden van een EGTS worden door haar leden in een overeenkomst vastgesteld. Een EGTS kan zich in grote lijnen bezighouden met:
– het uitvoeren van programma’s of projecten voor territoriale samenwerking die de Gemeenschap mede financiert – met name uit de structuurfondsen, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het daaronder vallende Interreg en het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+).
– het uitvoeren van acties voor territoriale samenwerking waarvan het initiatief ligt bij de lidstaten en hun regionale en lokale overheden.
Voorbeelden van activiteiten van een EGTS zijn:
-het beheer van grensoverschrijdende transportfaciliteiten of ziekenhuizen;
-de uitvoering of het beheer van grensoverschrijdende ontwikkelingsprojecten, bijvoorbeeld op het terrein van natuurbeheer;
-de uitwisseling van ervaringen en good practices;
-het beheer van gemeenschappelijke grensoverschrijdende programma’s die projecten kunnen financieren die van gemeenschappelijk belang zijn voor de EGTS-partners.
De Euregio Maas-Rijn een voorbeeld van een EGTS. De volledige lijst van EGTS’en is hier te vinden.
Een EGTS kan worden opgezet door partners in ten minste twee lidstaten die tot een of meer van de volgende categorieën behoren:
-lidstaten;
-regionale overheden;
-lokale overheden;
-publiekrechtelijke instellingen;
-verenigingen van instellingen die tot een of meer van deze categorieën behoren.
De EGTS treedt op namens haar leden, die in speciale overeenkomsten hun statuten vaststellen. In deze overeenkomsten worden de organisatie en de activiteiten van de EGTS beschreven. De activiteiten blijven beperkt tot het gebied waarop de leden willen samenwerken. Ook de bevoegdheden van de EGTS blijven beperkt tot die van hun leden. Een EGTS heeft geen overheidsbevoegdheden zoals beleidsvorming en regelgevende bevoegdheden.
De interpretatie en de toepassing van de overeenkomst worden geregeld door het recht van de lidstaat waar de EGTS officieel gevestigd is. De leden kunnen beslissen of de EGTS een afzonderlijke juridische entiteit is, danwel of de taken van de EGTS aan een van de leden worden gedelegeerd.
De leden stellen jaarlijks een begrotingsraming voor de EGTS vast. In geval van schulden zijn de leden financieel aansprakelijk naar rato van hun bijdrage.
Ja, een gehandicaptenparkeerkaart die in een andere EU-lidstaat is afgegeven blijft in Nederland geldig. Zodra de parkeerkaart moet worden vervangen, zal de aanvrager echter wel aan de in Nederland geldende voorwaarden moeten voldoen.
Met een gehandicaptenparkeerkaart kunnen personen met een handicap op algemene gehandicaptenparkeerplaatsen parkeren. Een keuringsarts bepaalt na medisch onderzoek of de aanvrager van een gehandicaptenparkeerkaart aan de voorwaarden voldoet. Zowel bestuurders als passagiers kunnen de parkeerkaart aanvragen. De in Nederland verstrekte parkeerkaart is een Europese gehandicaptenparkeerkaart. Dat betekent dat de parkeerkaart ook in de overige EU-lidstaten en een aantal andere Europese landen geldig is.
Ondanks het feit dat er sprake is van een ‘Europese’ gehandicaptenparkeerkaart bestaat er geen Europese wetgeving op dit gebied. De EU heeft op dit terrein namelijk geen bevoegdheid om wet- of regelgeving op te stellen. Zowel de definitie van de handicap als de wijze van afgifte van gehandicaptenparkeerkaarten valt onder de bevoegdheid van de lidstaten. Er zijn echter op Europees niveau wel afspraken gemaakt door de lidstaten over de wederzijdse erkenning van een gehandicaptenparkeerkaart die voldoet aan een uniform communautair (gemeenschappelijk) model. Deze afspraken zijn te vinden in Aanbeveling 98/376 van de Raad, zoals gewijzigd door Aanbeveling 2008/205. Een aanbeveling is geen juridisch bindend instrument. De relevante wet- en regelgeving van de lidstaten zelf – in deze situatie de Nederlandse – is dus juridisch gezien het uitgangspunt voor de beantwoording van de gestelde vraag.
In artikel 6 aanhef en sub a Regeling gehandicaptenparkeerkaart heeft de Nederlandse wetgever vastgesteld dat “een gehandicaptenparkeerkaart overeenkomstig het communautair model, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte” wordt gelijkgesteld aan een ingevolge afgegeven gehandicaptenparkeerkaart. Dat betekent in de praktijk dat gehandicaptenparkeerkaarten afkomstig uit de overige EU-lidstaten, maar ook parkeerkaarten uit Liechtenstein, Noorwegen en IJsland (die behoren tot de Europese Economische Ruimte) en Zwitserland, voor de duur van de geldigheid daarvan in Nederland wordt erkend. De houder van de parkeerkaart mag dus in Nederland gebruik maken van alle daarvoor geldende faciliteiten.
Zodra de gehandicaptenparkeerkaart moet worden vervangen, zal de naar uw gemeente verhuisde aanvrager aan de in Nederland geldende voorwaarden moeten voldoen. Burgers die staan ingeschreven in de basisregistratie personen van een Nederlandse gemeente moeten hun aanvraag namelijk bij de betreffende gemeente indienen. Wie niet bij een gemeente staat ingeschreven wendt zich tot het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Een in Nederland afgegeven gehandicaptenparkeerkaart is in beginsel vijf jaar geldig (artikel 51 lid 1 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer). Dat kan uiteraard voor in het buitenland afgegeven parkeerkaarten anders zijn.
Vervoer, Kenniscentrum Europa Decentraal
In welke landen is de gehandicaptenparkeerkaart geldig?, Rijksoverheid
Aanbeveling 98/376 inzake een parkeerkaart voor mensen met een handicap, EUR-Lex
Aanbeveling 2008/205 tot aanpassing van Aanbeveling 98/376, EUR-Lex
Regeling gehandicaptenparkeerkaart, Rijksoverheid
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), Rijksoverheid
Interreg Deutschland-Nederland biedt financiering voor projecten in de grensregio. Het doel van het programma is om grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren en gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken. Het benutten van het groeipotentieel van de grensgebieden is hierbij ook van belang. Het Interreg programma is ontstaan als een sociaal initiatief. Toentertijd was het doel het bijeenbrengen van burgers. Inmiddels heeft het programma zich ontwikkeld tot een groen en innovatief initiatief. Van Steenbergen: “We proberen het steeds eenvoudiger te maken voor aanvragers. Het programma is erg laagdrempelig, dat is het altijd geweest en dat willen we ook zo houden. Zodat iedereen, van kleine verenigingen tot mkb bedrijven, universiteiten en overheden, een aanvraag voor financiering in kan dienen.”
Weusthuis legt uit dat Overijssel een van de vijftien Interreg partners is. Het programma staat open voor Nederlandse projectpartners uit (delen van) de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Flevoland, Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg. In Duitsland gaat het om delen van de deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen.
De provincie Overijssel is nauw betrokken bij de ontwikkeling van het programma. De provincie Overijssel vertegenwoordigt, samen met de provincie Friesland, de acht deelnemende Nederlandse provincies in de begeleidingsgroep die het programma ontwikkelt.
Van Steenbergen: “We doen alles samen. De programmapartners beslissen gezamenlijk over de inhoud, het systeem en de besluitvoering. We zijn gericht op een ‘one stop shop’. Dat is een wat andere manier van organiseren dan de andere Interreg A programma’s.”
Daarnaast is de provincie betrokken bij het beoordelen van de ingediende projectvoorstellen. De provincie is zelf ook deelnemer aan het programma, zo is Overijssel nu leadpartner in twee projecten. Een van de projecten gaat over trechterbekers: archeologische vondsten die zowel in Nederland en Duitsland gedaan zijn. Het project heeft als doel om de kennis over trechterbekers samen te brengen en beter te verspreiden onder de inwoners.
Het is mogelijk om doorlopend projectaanvragen in te dienen. Projecten kunnen hierbij onder verschillende prioriteiten vallen. Wie het project beoordeelt is afhankelijk van welke prioriteit een project heeft. Aanvragers krijgen binnen 18 weken te horen of een project is goedgekeurd.
Weusthuis vertelt over de selectie: “We kijken vooral of het project voldoet aan de subsidievoorwaarden van het programma. Het is wezenlijk dat het project een sterke grensoverschrijdende component heeft. Maar ook dat andere organisaties een project kunnen repliceren. En dat er mogelijkheden zijn voor het voortzetten van de samenwerking tussen partners na afloop van het project.”
Van Steenbergen vult aan: “Het is belangrijk bij zulke projecten dat je het geleerde verspreidt in het grensgebied.” Zo was er het project Waterrobuuste Steden dat draaide om klimaatverandering en hoe dit steden in de grensregio treft, zoals wateroverlast en hittestress. De partners ontwikkelden drie pakketten met in totaal twaalf maatregelen, die ze deels uitvoerden – in duo’s, zodat de partners elkaar optimaal konden ondersteunen. “Aan het einde van het project maakten de partners een handboek waarmee ze andere overheden voorlichten over hoe je deze problematiek aanpakt. Daarmee stimuleer je de ontwikkeling van andere organisaties,” aldus Van Steenbergen.
De grensoverschrijdende component is daarnaast een aandachtspunt: “Wat is nu echt de meerwaarde van de samenwerking tussen de Nederlandse en Duitse partners? Je betrekt niet alleen een Duitse partij omdat je dan subsidie denkt te krijgen. We letten er nadrukkelijk op of de partners goed samenwerken, bijvoorbeeld op het gebied van personeel, op technisch en op financieel vlak.”
Dat is belangrijk bij zulke projecten: dat je het geleerde verspreidt in het grensgebied en daarmee de ontwikkeling van andere organisaties stimuleert.
Weusthuis legt uit dat inhoudelijke experts bij de provincie beoordelen of het project aansluit bij het beleid van de provincie Overijssel. Dat is van belang omdat projecten ook in aanmerking kunnen komen voor cofinanciering vanuit de provincie. Weusthuis: “De cofinanciering kan aanzienlijk zijn. Hoe meer Overijsselse partners betrokken zijn bij het project, hoe meer de cofinanciering waarvoor het project in aanmerking komt. We zorgen ervoor dat wanneer we een project goedkeuren, de cofinanciering al definitief geregeld is.”
Weusthuis stelt: “In onze beleving is de samenwerking goed. Veel partners hebben jarenlange ervaring met het Interreg programma. Dus mochten er projectpartners zijn die dat nog niet hebben, dan zijn er altijd wel een aantal ervaren partners bij het project betrokken om hen de weg te wijzen. Bovendien zijn de netwerken onderling sterk, dus de partners weten elkaar goed te vinden bij het schrijven van de projectaanvraag.” Daarnaast heeft Interreg Deutschland-Nederland vier regionale programmamanagementteams die ondersteunen bij het opstellen van een projectvoorstel, maar ook kunnen helpen met het leggen van contact met Duitse partners. Een goede samenwerking tussen de partners is niet alleen van belang bij het schrijven van de aanvraag, maar ook bij de uitvoering van het project.
Het is bij een interculturele samenwerking wel goed om rekening te houden met eventuele cultuurverschillen. Weusthuis legt uit dat het bijvoorbeeld zo kan zijn dat iets anders geregeld is bij de Duitse partner, waardoor het langer kan duren dan de Nederlandse partners van hun kant gewend zijn. Daarom is het extra van belang om op tijd te beginnen met het schrijven van een voorstel.
Bovendien zijn de netwerken onderling sterk, dus de partners weten elkaar goed te vinden bij het schrijven van de projectaanvraag.
Van Steenbergen: “Er is nog veel geld ter beschikking in Nederland-Duitsland dus er zijn veel mogelijkheden voor goede ideeën en voor goede samenwerkingen in het kader van Interreg. Het hangt er natuurlijk vanaf hoe lang jouw project duurt en met welke thematiek het zich bezig houdt, maar zoals het er nu naar uitziet hebben wij in 2026 ook nog de middelen om nieuwe projecten binnen de voorwaarden goed te keuren.”
]]>Ja, de Patiëntenrichtlijn voorziet in een algemeen kader ter verduidelijking van de patiëntenrechten op het gebied van toegang tot grensoverschrijdende gezondheidszorg én de terugbetaling van de kosten daarvan.
Als gevolg van de decentralisatie van zorgtaken zijn gemeenten sinds 2015 onder meer verantwoordelijk voor het aanbieden van jeugdzorg en langdurige zorg. De Patiëntenrichtlijn heeft geen directe invloed op de decentralisatie van deze taken, omdat in de richtlijn is bepaald dat deze niet van toepassing is op:
– Diensten van langdurige zorg
– Publieke vaccinatieprogramma’s
De richtlijn voorziet wel in het stimuleren van verschillende vormen van grensoverschrijdende samenwerking waar centrale en decentrale overheden en dus gemeenten een rol in kunnen spelen. Daarover hieronder meer, waaronder een aantal praktijkvoorbeelden.
Patiënten hebben het recht om een vergoeding te krijgen voor medische behandelingen die zij hebben ondergaan in een andere lidstaat dan die waaruit zij afkomstig zijn.
Deze richtlijn ligt in het verlengde van de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, dat in zijn arrest van 28 april 1998 in de zaak Kohll en Decker patiënten het recht heeft toegekend een vergoeding te krijgen voor medische behandelingen die zij hebben ondergaan in een andere lidstaat dan die waaruit zij afkomstig zijn. Ook hierna sprak het Hof zich nog meermaals uit over het vrij verkeer van medische diensten en werd de rechtspraak steeds verder uitgewerkt en gepreciseerd. Ondanks dat de lijn in de jurisprudentie redelijk helder leek, groeide bij patiënten en zorgaanbieders de behoefte aan een duidelijkere handleiding om bij de toepassing van het Europese beginsel van vrijheid van diensten om op het gebied van gezondheidszorg ook grensoverschrijdend diensten aan te bieden en te mogen ontvangen. Het bleek namelijk dat de lidstaten weinig toeschietelijk waren met het vergoeden van zorgkosten waar patiënten volgens de jurisprudentie recht op hadden.
De richtlijn komt voort uit het wegnemen van belemmeringen voor het vrije verkeer van (gezondheids)diensten en van goederen. Het hoofddoel van de Patiëntenrichtlijn is het zekerstellen van de toegang tot veilige, kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg door middel van het faciliteren van patiëntenmobiliteit en door samenwerking tussen lidstaten op het gebied van gezondheidszorg.
Het uitgangspunt van de Patiëntenrichtlijn is dat EU-onderdanen recht hebben op medische zorg in een andere lidstaat en op vergoeding van de kosten als het zorg betreft die tot het verzekerde pakket hoort. Hierbij is de vergoeding maximaal het bedrag dat de patiënt in eigen land vergoed zou hebben gekregen voor deze zorg (het marktconform tarief). In een aantal gevallen moet de patiënt zelf een (deel van) de kosten betalen, bijvoorbeeld voor zorg waarvoor op grond van de Nederlandse verzekering eigen bijdragen gelden. Voor zorg die buiten het verzekerde pakket valt, moet de patiënt alle zorgkosten zelf betalen.
Onder bepaalde voorwaarden mag volgens de Patiëntenrichtlijn worden gewerkt met een systeem van voorafgaande toestemming voor terugbetaling van de kosten, bijvoorbeeld als planningseisen voor intramurale zorg (ziekenhuiszorg) of dure infrastructuur de voorafgaande toestemming noodzakelijk maken.
De richtlijn verplicht de lidstaten om één of meerdere nationale contactpunten voor grensoverschrijdende gezondheidszorg aan te wijzen. Deze nationale contactpunten hebben tot taak patiënten voor te lichten over hun rechten wanneer deze besluiten een beroep te doen op grensoverschrijdende gezondheidszorg, alsook om hen de contactgegevens van andere contactpunten in de andere lidstaten te verstrekken. Ook dient de patiënt erop geattendeerd te worden welke route voor hem of haar voordeliger is: vergoeding op basis van het richtlijnvoorstel of op basis van de al bestaande Europese sociale zekerheidsverordening (Verordening nr. 883/2004).
Het aangewezen contactpunt in Nederland is het Zorginstituut Nederland.
De richtlijn biedt naast een juridisch kader met terugbetalingsregels ook een kader voor samenwerking tussen lidstaten op het gebied van gezondheidszorg. Dit betreft vooral samenwerking op centraal niveau. Zo worden de lidstaten gestimuleerd om:
• Europese Referentienetwerken op te richten, voor kennisdeling over diagnose- en behandelmogelijkheden;
• Wederzijdse erkenning van voorgeschreven recepten uit andere EU-landen te bevorderen;
• Samen te werken op het gebied van zeldzame ziekten, onlinesystemen en e-gezondheidszorg;
• Een netwerk van autoriteiten en instanties op te richten die verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van gezondheidstechnologieën, zodat deze gemakkelijker kunnen samenwerken.
Behalve de samenwerkingsvormen uit de Patiëntenrichtlijn, wordt er in Nederland op het gebied van gezondheidszorg ook regionaal in onder andere de volgende vormen grensoverschrijdend samengewerkt:
– Acute Zorg Euregio: een netwerk van maatschappelijk betrokken organisaties met een regiefunctie in de (EU)regionale acute zorg.
– de Eurregio Maas-Rijn heeft diverse projecten op het gebied van grensoverschrijdende gezondheidszorg, op het gebied van levenskwaliteit van senioren, ziektepreventie en verslavingszorg.
– Stichting EuroHealthConnect (EHC): een Nederlands-Duits kennisinstituut en netwerkorganisatie die het gezondheidswezen in de gehele grensregio met elkaar verbindt. Zo houdt EHC zich onder meer bezig met een inventarisatie van de mogelijkheden voor (het organiseren van) revalidatiezorg over de grens.
Patiëntenrichtlijn, Publicatieblad van de Europese Unie
Europese sociale zekerheidsverordening, Publicatieblad van de Europese Unie
Het Institute for Transnational and Euregional Cross Border Cooperation and Mobility (ITEM) is opgezet vanuit de Universiteit van Maastricht in samenwerking met Zuyd Hogeschool, NEIMED, de Provincie Limburg, de Gemeente Maastricht en de Euregio Maas-Rijn. Het is een interdisciplinair instituut dat zich bezighoudt met onderzoek, kennisuitwisseling, advisering en trainingsactiviteiten rondom GROS. Dit instituut organiseert een jaarlijks congres waar grensregiopartijen uit de wetenschap, de praktijk en het beleidsveld bij elkaar worden gebracht. Kijkt u voor meer informatie over de werkzaamheden van ITEM op hun website en voor relevante GROS-ontwikkelingen naar de Grenseffectenrapportage die dit instituut jaarlijks publiceert.
Grensinformatiepunten zijn door de Nederlandse overheid opgezette kantoren die dienstverlening bieden aan inwoners, werknemers en -gevers in grensgebieden. Deze infopunten zijn ontstaan in samenwerking tussen onder andere verschillende ministeries, de Belastingdienst en verschillende verzekeringsinstanties zoals het UWV. Via hun website is het mogelijk informatie te ontvangen bij grensoverschrijdende knelpunten, zoals belastingen, verzekeringen, pensioenen, wonen, werken of zorg in het buitenland. Deze informatiepunten zijn voor meerdere regio’s beschikbaar.
Eind november 2019 kondigde het kabinet nieuwe investeringen in deze infopunten aan. Hiermee stellen het kabinet en de enkele grensregio’s jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar voor het gezamenlijk verlenen van informatie over zaken als belastingen, pensioensopbouw, ziektekostenverzekering, diplomawaardering en kinderbijslag.
Eind 2015 hebben de vertegenwoordigers van de ministeries BZK, BZ, OCW, SZW, Euregio’s, gemeenten, provincies en het MKB-NL het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid (GEA) opgericht. Dit Actieteam is ingesteld om inspanningen op het gebied van grensoverschrijdende economie en arbeid te versnellen en een impuls te geven aan werken en ondernemen over de grens. Het motto van de GEA is: ‘grenzen slechten, verbinden van regio’s en het bewegen van mensen’.
In de praktijk stroomlijnt het team de informatievoorziening voor werknemers en ondernemers en versnellen zij lopende initiatieven. Het actieteam bouwt voort op lopende initiatieven van de grensregio’s, de regionale grensinformatiepunten, de Euregio’s en het secretariaat-generaal van de Benelux. Daarnaast houdt het BZK de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal op de hoogte van de werkzaamheden en vorderingen van het actieteam. De laatste Rapportage dateert van april 2018.
Het Benelux Kenniscentrum Grensoverschrijdende Samenwerking is bedoeld om besturen aan de binnen- en buitengrenzen van de Benelux te helpen bij hun (structurele) samenwerking, advies te geven en concrete oplossingen aan te dragen. Die ondersteuning is gericht op een breed scala aan onderwerpen waaronder ruimtelijke afstemming, natuurbescherming, en ouderenwelzijn. De contactpersoon van dit kenniscentrum is te vinden op de website.
]]>Het Europese cohesiebeleid wordt in de meerjarenbegroting (MFK) vastgesteld. De huidige voorgestelde begroting loopt van 2021 tot 2027 en bedraagt ongeveer € 1300 miljard. De begrotingshandelingen die plaatsvinden aan de hand van het voorstel zijn belangrijk voor decentrale overheden, omdat de toewijzingen van de subsidies uit Europese fondsen ter discussie staat.
Het cohesiebeleid streeft naar het verkleinen van de regionale verschillen op economisch en sociaal niveau. Het cohesiebeleid dient ook ter bevordering van een evenwichtige, duurzamere territoriale ontwikkeling. Voor dit beleid worden fondsen zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) ingezet en netwerkbijeenkomsten en workshops voor regio’s georganiseerd zoals de Europese Week van Regio’s en Steden.
Voor het toekomstige cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 heeft de Commissie al een voorstel ingediend. Daarover wordt nog in een trialoog tussen de Europese Commissie, de Raad van de EU en het Europees Parlement onderhandeld. Eén van de doelstellingen, ondersteund door het EFRO, beslaat de Europese territoriale samenwerking (Interreg).
In 1990 werd het programma voor Europese territoriale samenwerking, beter bekend als Interreg, opgericht om samenwerking tussen regio’s en de implementatie van regionaal beleid binnen Europa te verbeteren. Het is een van de oudste en grootste subsidiefondsen dat samenwerking in projecten tussen nationale, regionale en lokale partijen uit verschillende lidstaten financiert. Het doel van Interreg is om gezamenlijke uitdagingen aan te pakken en gedeelde oplossingen te vinden op gebieden zoals:
Interreg V (periode 2014-2020) is de vijfde periode van het Interreg-programma van Directoraat-Generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling van de Europese Commissie (DG REGIO). Inmiddels ligt er een nieuw voorstel voor het Interreg VI (periode 2021-2027). U kunt elders op onze site meer lezen over de stand van zaken van dit Interreg VI-voorstel.
Interreg is onderdeel van het Europees cohesiebeleid. Het programma wordt gefinancierd door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en heeft een budget van ongeveer € 10 miljard dat wordt geïnvesteerd in 79 verschillende samenwerkingsprogramma’s. Er zijn verschillende types samenwerkingsprogramma’s binnen Interreg die bijzonder relevant zijn voor Nederlandse decentrale overheden:
Grensoverschrijdende samenwerking kent zowel informele als formele vormen. In Nederland is de grensoverschrijdende bestuurlijke samenwerking over het algemeen geformaliseerd. Voorbeelden van deze vorm van samenwerking zijn de Euregio’s. Nederland kent in totaal zeven Euregio’s in de Duitse en Belgische grensgebieden. Een Euregio is een regionaal grensoverschrijdend samenwerkingsverband van gebieden die deel uitmaken van de EU. Er worden projecten uitgevoerd met verschillende Europese subsidies. EU-subsidies moeten bijdragen aan de ontwikkeling en integratie van de desbetreffende regio’s. Een van de (financiële) middelen die de Europese Unie hiervoor gebruikt is programma van Interreg.
De Europese Unie heeft in 2019 de Europese Arbeidsautoriteit opgericht (2019/1149/EU). Dit relatief jonge orgaan van de EU houdt toezicht op de handhaving van Europese regels voor grensoverschrijdende arbeid. De dagelijkse taken van de ELA bestaan uit informatievoorziening over rechten en plichten op het gebied van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, het stimuleren van de uitwisseling van informatie tussen nationale instanties en het coördineren van gemeenschappelijke inspecties ter bestrijding van fraude.
Om de detachering van grensoverschrijdende medewerkers beter te coördineren volgens de Detacheringsrichtlijn, heeft de Europese Commissie aangegeven dat zij maatregelen zal nemen om grensoverschrijdende administratieve samenwerking verder te vergemakkelijken met de ELA.
]]>De Raad van Europa was een van de drijvende krachten achter grensoverschrijdende samenwerking. De toenmalige lidstaten van de Raad slootten in 1980 samen de Europese Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten (ook wel: Kaderovereenkomst van Madrid).
Hierdoor wordt regionale en lokale overheden (onder een lid van de Raad van Europa) de mogelijkheid gegeven om op publiekrechtelijke basis over de grens samen te werken. Lidstaten, regionale en lokale overheden kunnen zo bilaterale en multilaterale overeenkomsten sluiten over grensoverschrijdende samenwerking. Niet alle EU-lidstaten hebben deze Kaderovereenkomst ondertekend. In het verlengde van de Kaderovereenkomst is ook het Benelux-Verdrag inzake grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking ingesteld.
Decentrale overheden kunnen via het Benelux-Verdrag in de drie Benelux-landen op publiekrechtelijke basis grensoverschrijdend samenwerken. Het eerste Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie werd in 1958 ondertekend voor een periode van vijftig jaar. Omdat er noodzaak was tot vernieuwing, is in 2008 een nieuw verdrag vastgesteld dat op 1 januari 2012 in werking is getreden. Het nieuwe Verdrag is pragmatischer ingericht door een verminderd aantal structuren en is beter afgestemd op de veranderende internationale en maatschappelijke context. Een praktisch voorbeeld van de veranderingen is dat er nu nog enkel vijf Benelux-instellingen bestaan:
De nieuwe Benelux-samenwerking richt zich op drie hoofdthema’s:
Zowel het Verdrag van Lissabon als het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laten toe dat de EU de werking van de Benelux niet mag frustreren zolang de Benelux alle wetten en bepalingen van de Europese zijde aanvaardt. Hoewel de Benelux Unie niet direct verbonden is met de Europese Unie, geeft zij landen zoals Nederland de mogelijkheid om flexibeler met andere lidstaten samen te werken binnen Europa.
Het Benelux-Verdrag van 2014 inzake grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking is voor dit type samenwerking ontwikkeld als instrument en biedt verschillende mogelijkheden van samenwerking aan. Hieronder valt ook een Benelux grensoverschrijdende rechtspersoonlijkheid (welke organisaties juridische bevoegdheid geeft), de meest flexibele en verregaande vorm voor samenwerking in Europa. Een aantal bestaande samenwerkingsverbanden werden met de inwerkingtreding van het Verdrag omgezet en nieuwe initiatieven worden in alle grensgebieden – met name door middel van evenementen – aangemoedigd en ondersteund.
Lees hier meer over de rol van het Benelux-Verdrag bij grensoverschrijdende samenwerking.
Ook de Europese Verordening betreffende Europese groepering voor territoriale samenwerking (1082/2006/EG) biedt de mogelijkheid een grensoverschrijdend lichaam op te richten met rechtspersoonlijkheid. Een Europese groepering voor territoriale samenwerking (ook wel: EGTS) is een juridisch instrument van de EU om grensoverschrijdende, transnationale of interregionale samenwerking tussen regionale of lokale overheden te vergemakkelijken.
In de praktijk treedt de EGTS op namens haar leden, die in speciale overeenkomsten het statuut vaststellen waarin de organisatie en de activiteiten van de EGTS beschreven staan. De organisatie bestaat uit ten minste twee delen: een vergadering, bestaande uit vertegenwoordigers van haar leden, en een directeur, die de EGTS vertegenwoordigt en die namens de EGTS handelt. De bevoegdheden van de EGTS blijven beperkt tot die van haar leden. Overheidsbevoegdheden zoals beleidsvorming en regelgevende bevoegdheden kunnen niet aan een EGTS worden overgedragen.
De EGTS-verordening is ontstaan nadat bleek dat lidstaten moeilijkheden ondervonden bij grensoverschrijdende samenwerking in het kader van de Europese structuurfondsprogramma’s. Bijzonder is dat de EGTS overheden voor het eerst de mogelijkheid biedt zich te verenigen in instanties uit verschillende landen, zonder dat daarvoor een internationale overeenkomst is getekend door de nationale parlementen.
Met name landen die nog geen partij zijn bij de Kaderovereenkomst van Madrid of die geen bilateraal akkoord hebben afgesloten, kunnen gebruikmaken van de verordening. In vergelijking met het Benelux-Verdrag, biedt de EGTS-verordening daarnaast meer duidelijkheid over welk recht van toepassing is voor een grensoverschrijdend samenwerkingsverband, namelijk dat van het land van de zetel. Anderzijds werd de voorwaarde gecreëerd dat de centrale overheid goedkeuring dient te verlenen voordat partners een samenwerkingsverband aangaan. Samenwerkingsverbanden die een samenwerking starten als EGTS zijn ook relatief beperkt in de thema’s waarop zij kunnen samenwerken. De EGTS-Verordening sluit namelijk een aantal onderwerpen voor samenwerking uit.
Een EGTS kan worden opgezet door partners in ten minste twee lidstaten (of een lidstaat en een of meer derde landen) die tot een of meer van de volgende categorieën behoren:
Voor meer informatie over hoe gemeenten gebruik kunnen maken van dit instrument, kunt u deze praktijkvraag raadplegen.
De nieuwste ontwikkeling op het gebied van GROS-wetgeving huist in de onderhandelingen over het Europees grensoverschrijdend mechanisme. De Europese Commissie heeft op 29 mei 2018 een Verordening (2018/0198/COD) betreffende een mechanisme om grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen voorgesteld. Deze Verordening moet ervoor zorgen dat lidstaten binnen een grensoverschrijdende regio nationale en regionale wetgeving kunnen aanpassen, om voor minder grensoverschrijdende juridische en administratieve belemmeringen te zorgen bij een samenwerking.
In oktober 2018 zijn de onderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Europese Raad en de Commissie over het mechanisme gestart. Sindsdien hebben de opeenvolgende voorzitters van de Europese Raad besloten nog geen prioriteit te geven aan het voorstel.
Het mechanisme is volgens artikel 1 van de voorgestelde Verordening een regeling waardoor de wettelijke bepalingen van een andere lidstaat in grensgebieden van eerste lidstaat worden toegepast, wanneer de wettelijke bepalingen van de eerste lidstaat juridisch een belemmering zouden vormen voor de uitvoering van een gezamenlijk project.
Het mechanisme is echter niet de enige manier om belemmeringen uit de weg te ruimen. Lidstaten kunnen volgens artikel 4 lid 1 en 2 ook kiezen voor bestaande wijzen om juridische belemmeringen te adresseren, of ze kunnen toetreden tot een informele of formele regeling die door lidstaten zelf is bedacht. Lidstaten moeten echter wel binnen een jaar beslissen welke route zij kiezen.
Bij de keuze voor het mechanisme stelt de Verordening een aantal verplichtingen. Zo worden lidstaten die het mechanisme in werking stellen volgens artikel 5 verplicht om grensoverschrijdende coördinatiepunten op te richten. Deze coördinatiepunten zijn verantwoordelijk voor de monitoring, voorbereiding en uitvoering van de verbintenissen en verklaringen, evenals het onderhouden van contact met de relevante instanties. Zij beoordelen ook het opstartdocument van de initiatiefnemer waarin de juridische belemmering wordt geschetst.
Lees hier meer over het grensoverschrijdend mechanisme.
In een kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok komt naar voren dat het kabinet het doel van de Verordening steunt, maar toch grotendeels kritisch is over de uitvoering. Op 24 december 2018 maakte het kabinet met deze brief haar mening over het mechanisme duidelijk: ‘Dit voorstel mag niet leiden tot aantasting van nationale competenties, en daarom zou een richtlijn beter geschikt zijn voor een dergelijk mechanisme dan een verordening.’ Verder bestaan er voor het kabinet nog onduidelijkheden omtrent de toepassingstermijn van eigen mechanismes en de reikwijdte van het begrip ‘juridische belemmering’.
Het advies van het Comité van de Regio’s over het voorstel is overwegend positief omdat het mechanisme zou kunnen bijdragen aan het benutten van het potentieel van grensregio’s en een eenduidig instrument biedt voor alle binnen- en buitengrenzen van de Unie.
De Grenseffectenrapportage van het ‘Institute for Transnational and Euregional cross border cooperation and Mobility’(ITEM) stelt dat de meerwaarde van dit mechanisme voor Benelux-landen in beginsel beperkt is. Deze conclusie berust op het feit dat er al veel grensinstrumenten zijn die in de loop der jaren grensoverschrijdende samenwerking verbeterd hebben. Maar al met al biedt het mechanisme een duidelijk en gestroomlijnde procedure (qua tijdschema en aanvraagproces), dat lokale overheden aanmoedigt om grensoverschrijdende kansen te benutten.
]]>