Voor decentrale overheden heeft dit verstrekkende gevolgen, zoals strengere termijnen voor de verlening van vergunningen of toegenomen kosten voor emissierechten.
In het kader van het REPowerEU-plan streeft de EU ernaar om in 2030 onafhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen uit Rusland. Het budget hiervoor wordt verhoogd met geld afkomstig van het Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkelingen (ELFPO) en het Nationale Herstel en Veerkracht plan. Zie voor meer informatie over REPowerEU dit nieuwsbericht van Kenniscentrum Europa Decentraal.
Met het doel om de overstap naar groene energie te versnellen is er in de Raad op 19 december een akkoord bereikt over wijzigingen in de Richtlijn hernieuwbare energie, die onderdeel uitmaakt van het REPowerEU plan. Deze wijziging richt zich onder meer op het versnellen van de procedures voor vergunningverlening voor duurzame energie, wat voor decentrale overheden erg relevant is. Er zijn namelijk maximumtermijnen voor de vergunningsprocedures voor deze projecten vastgelegd. Voor apparatuur voor zonne-energie mag de vergunningsprocedure bijvoorbeeld niet langer dan drie maanden duren. Als de bevoegde instantie binnen de termijn niet antwoordt, wordt dit gezien als stilzwijgende instemming met dit project.
Om de periode tot de Richtlijn Hernieuwbare Energie gewijzigd is te overbruggen, is er een Noodverordening in werking getreden op grond van artikel 122 VWEU om gedurende achttien maanden alle vergunningsprocedures voor duurzame energie te versnellen. De Noodverordening bepaalt dat centrales voor hernieuwbare energie verondersteld worden van algemeen belang te zijn, waardoor vergunningsprocedures versimpeld kunnen worden. Ook wordt de toepassing van regels uit de Vogel- en Habitatrichtlijn gespecificeerd met het doel om vertragingen in de vergunningsverlening van projecten voor duurzame energie te voorkomen. De verordening is op 30 december in werking getreden.
In een akkoord van 18 december over wetsvoorstellen van het Fit for 55-pakket tussen de Raad en het Parlement is besloten om het EU-emissiehandelssysteem (ETS) verder aan te scherpen. Hierin is een doelstelling van 62% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 2005 vastgelegd. Verder worden emissierechten verlaagd en het jaarlijkse verminderingspercentage verhoogd met 4.3% voor de komende jaren. De Europese Commissie onderzoekt de mogelijkheden om ook afvalverbranding door de gemeente onder het emissiehandelssysteem te scharen, wat zou betekenen dat voor de gemeentelijke afvalverbranding meer kosten gemaakt moeten worden. Verder wordt er in 2027 een afzonderlijk ETS voor gebouwen en brandstof voor wegvervoer opgesteld; bij uitzonderlijk hoge energieprijzen treedt het systeem een jaar later in werking, in 2028. Een deel van de opbrengsten van de veiling van emissierechten in dit systeem is bestemd voor kleine ondernemingen en kwetsbare gezinnen door middel van een speciaal sociaal klimaatfonds.
In hetzelfde akkoord hebben het Parlement en de Raad ingestemd met een voorstel van de Commissie om een sociaal klimaatfonds in te richten ter waarde van maximaal 65 miljard euro tussen 2026 en 2032. Dit fonds zal worden gefinancierd door de verkoop van emissierechten en heeft tot doel om de gevolgen van koolstofbeprijzing voor kleine ondernemingen en de kwetsbaardere burgers te beperken. Lidstaten kunnen met dit doel maatregelen nemen door een sociaal klimaatplan bij de Commissie in te dienen met alle voorgenomen maatregelen. Van deze maatregelen financieren de lidstaten dan een kwart mee uit hun eigen begroting. De Europese Rekenkamer gaf in een opinie echter aan dat het onduidelijk is wanneer de inkomsten uit dit fonds beschikbaar zijn en of zij voldoende zijn voor de gestelde doelen van het fonds.
EU-herstelplan: voorlopig akkoord over REPowerEU, Europese Raad
REPowerEU: Raad bereikt akkoord over versnelde vergunningsregels voor hernieuwbare bronnen, Europese Raad
Fit for 55: Raad en Parlement voorlopig akkoord over EU-emissiehandelssysteem en Sociaal Klimaatfonds, Europese Raad
Energie, Kenniscentrum Europa Decentraal
]]>De strategie werd samen met de Farm-to-Fork-strategie op 20 mei 2020 gepubliceerd. Beide strategieën stonden oorspronkelijk gepland om halverwege maart gepresenteerd te worden, maar werden vanwege de COVID-19-uitbraak tijdelijk uitgesteld. De virusuitbraak en -crisis hebben het belang van biodiversiteit en gezonde ecosystemen volgens de Commissie des te meer onderstreept.
De Commissie wijst erop dat het risico van het uitbreken van ziekten toeneemt naarmate er meer natuur verdwijnt en ecosystemen uit balans raken. Het is volgens haar daarom essentieel om de biodiversiteit te beschermen en te herstellen om zo infectieziekten te helpen voorkomen. Ook is biodiversiteit op andere gezondheidsvlakken van groot belang, zoals het zuiveren van water en lucht.
Daarnaast is een gezonde natuur cruciaal voor de economie. De helft van het wereldwijde BNP is afhankelijk van de natuur. Zo is de natuur direct nodig voor vele economische activiteiten, zoals de bouw, landbouw en voedselproductie. De strategie zal daarmee een centraal onderdeel zijn van het herstelplan van de EU.
De Commissie stelt voor om een ambitieus EU-natuurbeschermings- en -herstelplan te ontwikkelen. Het netwerk van beschermde gebieden moet hiervoor worden uitgebreid en verbeterd.
Biodiversiteit doet het beter in beschermde gebieden. Om de biodiversiteit van de EU te herstellen moet het huidige netwerk van beschermde en strikt beschermde gebieden daarom worden uitgebreid. De Commissie stelt voor om het aantal beschermde gebieden te verhogen naar minimaal 30%. Dit percentage wordt zowel gesteld voor de gebieden op het land als in de zee. Op dit moment is 25% van de Europese gebieden op het land beschermd, waaronder 18% door Natura 2000 en 11% van de gebieden op zee, waaronder 8% onder Natura 2000. Eenderde van de beschermde gebieden zou vervolgens strikt beschermd moeten worden. Zowel 10% van de Europese gebieden op het land en 10% van de gebieden in de zee zouden dus speciale zorg moeten krijgen. Op dit moment is dat respectievelijk 3% en 1 %. Hier vallen bijvoorbeeld koolstofrijke ecosystemen onder, zoals de resterende Europese oerbossen, veengebieden en zeegrasweiden. Deze streefcijfers zouden moeten gelden voor de EU als geheel, maar kunnen bijvoorbeeld worden uitgesplitst naar geografische regio’s. Het uiteindelijke aanwijzen van de gebieden zal onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen. Met het stellen van streefpercentages van beschermde gebieden wijkt de Commissie af van de voorgaande biodiversiteitsstrategie waar slechts op de realisatie van het Natura 2000-netwerk en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen werd gewezen.
Tevens wil de Commissie een echt coherent en veerkrachtig trans-Europees natuurnetwerk realiseren. Daarvoor is het integreren van ecologische corridors van belang. Dit voorkomt genetische isolatie en maakt de migratie van soorten mogelijk. De investeringen in groene en blauwe infrastructuur en grensoverschrijdende samenwerking moet hiervoor worden bevorderd en ondersteund, aldus de Commissie. Die Commissie zou met het realiseren van het trans-Europese natuurnetwerk kunnen verwijzen naar de reeds bestaande trans-Europese netwerken; namelijk transport, energie en telecommunicatie. Deze netwerken worden gebruikt als instrument om op deze gebieden grensoverschrijdende netwerken aan te leggen, systemen te integreren en samenwerking te bevorderen.
De huidige bescherming van gebieden is volgens de Commissie onvolledig geweest, de restauratie minimaal en de uitvoering en handhaving van de Europese wetgeving ontoereikend. Lidstaten hebben tot eind 2023 de tijd om vooruitgang te laten zien bij het aanwijzen van beschermde gebieden en bij de integratie van ecologische corridors. In 2020 zal de Commissie met het Europees Milieuagentschap richtsnoeren presenteren over het selecteren en prioriteren van soorten en habitats. Tegen 2023 zal de Commissie beoordelen of er krachtigere maatregelen, zoals EU-wetgeving, nodig zijn.
Op het gebied van de Habitat- en Vogelrichtlijn zal de handhaving zich richten op het voltooien van de Natura 2000-netwerken, het effectieve beheer van gebieden, soorten en habitats met dalende tendensen, en bepalingen inzake soortbeschermingen.
De Commissie zal in 2021 bindende EU-doelstellingen voor natuurherstel indienen. Dit geldt zowel voor beschermde gebieden als voor landbouw- en plattelandsgebieden, kusten en stedelijke ruimtes. Hiervoor moet bijvoorbeeld bodemafdekking worden beperkt en de vervuiling en invasieve uitheemse soorten worden aangepakt. Hiervoor zal eerst een effectenbeoordeling plaatsvinden waarbij wordt gekeken naar onder welke voorwaarde de doelstellingen moeten worden gehaald en wat de meest effectieve maatregelen zijn om deze te bereiken. Ook wordt er gekeken naar de mogelijkheden om de ecosystemen van de EU in kaart te brengen, te beoordelen en te bereiken.
In de strategie gaat de Commissie in op verschillende sectoren, gebieden en ecosystemen. Hieronder volgen de onderwerpen die raken aan het beleid van Nederlandse decentrale overheden:
De Commissie geeft prioriteit aan hernieuwbare energiesoorten die ook rekening houden met andere diversiteitsdoelstellingen, zoals boerderijen met zonnepanelen die zorgen voor een biodiversiteitsvriendelijke bodembedekking, en duurzame bio-energie.
De Commissie zet in op de overgang naar geavanceerde biobrandstoffen op basis van residuen en niet-herbruikbaar en niet-recyclebaar afval. Het gebruik van hele bomen en voedsel- en voedergewassen voor energieproductie moeten tot een minimum worden beperkt. In 2021 zal de Commissie nieuwe richtsnoeren opstellen over nieuwe duurzaamheidscriteria voor biomassa.
De bodem wordt door allerlei factoren aangetast en woestijnvorming is een groeiende bedreiging in de EU. Om de bodemecosystemen te herstellen zal de Commissie in 2021 de EU-bodemstrategie actualiseren. Bodemverontreiniging en herstel zullen ook worden behandeld in het ‘Zero Pollution’-actieplan dat in 2021 zal worden gepresenteerd. Bodemafdekking en het herstel van brownfields worden behandeld in de strategie voor een duurzame gebouwde omgeving. Daarnaast zal Horizon Europe zich ook richten op het ontwikkelen van oplossingen voor het herstel van de bodemgezondheid.
Gezien de belangrijke sociaaleconomische functie die bossen vervullen zet de Commissie in op duurzaam bosbeheer en moet de biodiversiteit in bossen worden hersteld en in stand gehouden. Zo moet de hoeveelheid bossen worden vergroot en de kwaliteit en weerbaarheid worden verbeterd. Tegen 2030 moeten er ten minste 3 miljard extra bomen in de EU geplant worden in vergelijking met de huidige prognoses. Ook moet het aandeel van bosgebieden dat valt onder beheerplannen worden uitgebreid tot alle beheerde openbare bossen en moet het een groter aandeel particuliere bossen omvatten. Daarnaast zal om de conditie van bossen te monitoren het ‘Forest Information System for Europe’ verder worden ontwikkeld.
Deze ambities zullen worden uitgewerkt in de EU-bosstrategie die in 2021 wordt gepresenteerd. Ook zal de Commissie richtsnoeren presenteren voor biodiversiteitsvriendelijke bebossing, herbebossing en duurzaam bosbeheer. De ambities zullen worden ondersteund door het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de cohesiefondsen en het nieuwe ‘European Urban Greening Platform’ dat samen met steden wordt opgericht.
De Commissie wil verder Europese steden en stedelijke gebieden vergroenen. De Commissie roept Europese steden met ten minste 20.000 inwoners op om tegen 2021 ambitieuze plannen voor stedelijke vergroening te ontwikkelen. Deze plannen moeten onder meer maatregelen en acties omvatten voor biodiverse stadsbossen, parken en tuinen, stadsboerderijen, groene daken en met bomen omzoomde straten tot stand te brengen. Een groot deel van de 3 miljard bomen moet bijvoorbeeld in steden worden geplant. Ook moeten hier plannen in staan om het gebruik van pesticiden en andere acties die de biodiversiteit schaden (zoals het gebruik van bladblazers en overmatig maaien) te beperken.
De Commissie zal in nauwe samenwerking met het Europese burgemeestersconvenant een nieuw EU-platform voor stedelijke vergroening: ‘Het Green City Accord’ ontwikkelen.
Invasieve uitheemse soorten kunnen de inspanning om de natuur te beschermen en herstellen ondermijnen. Daarnaast brengen deze soorten risico’s mee voor de natuur en de gezondheid. De implementatie van de Europese verordening over invasieve uitheemse soorten is daarom van belang. Daarnaast wil de EU het aantal van soorten dat op rode lijst van bedreigde soorten staat en die worden bedreigd door invasieve uitheemse soorten met 50% verminderen.
Bepaalde landbouwpraktijken zijn een belangrijke reden voor de achteruitgang van de biodiversiteit. De biodiversiteitsstrategie werkt op dit gebied nauw samen met de recent gepubliceerde Farm-2-Fork-strategie. In ons artikel over de Farm-to-Fork-strategie gaan we verder in op doelstellingen op het gebied van landbouw en pesticiden.
Vervuiling is een grote oorzaak voor het verlies van biodiversiteit. De Commissie wil de druk op de biodiversiteit die ontstaat door het vrijkomen van nutriënten, pesticiden, geneesmiddelen, zware chemicaliën, stedelijk en industrieel afvalwater en plastic verminderen. De ambitie van de EU is nul verontreiniging en een gifvrij milieu. Hiervoor zal de Commissie in 2021 de ‘Zero pollution’-strategie en een nieuwe duurzaamheidsstrategie inzake chemische stoffen presenteren.
Om de vervuiling door nutriënten te beperken zal de Commissie in 2022 een geïntegreerd nutriëntenbeheerplan presenteren. Deze zal onder andere inzetten op duurzaam nutriëntenbeheer en evenwichtige bemesting. Ook de recent gepresenteerde Farm-2-Fork-strategie gaat nader in op de aanpak van vervuiling door middel van pesticiden en kunstmest.
De uitvoering van het Europese wetgevingskader van water blijft volgens de Commissie achter. De handhaving moet daarom worden opgevoerd. Ook zijn er meer inspanningen nodig om het zoetwaterecosystemen te herstellen. De Commissie stelt voor om tegen 2030 minstens 25.000 km aan rivieren in de EU weer vrij te laten stromen. In 2021 zal de Commissie technische ondersteuning en begeleiding aan de lidstaten bieden om gebieden te identificeren en middelen te mobiliseren.
Daarnaast moeten de autoriteiten van de lidstaten de vergunning voor de winning van wateronttrekking herzien om de ecologische stromen te implementeren en om een goede toestand tegen 2027 te bereiken. De Commissie zal tegen 2023 zorgen voor technische ondersteuning van de lidstaten.
Om de doelstellingen uit de strategie te realiseren wil de Europese Commissie ten minste € 20 miljard per jaar vrijmaken om aan de natuur te besteden. Aangezien het herstellen van de natuur bijdraagt aan de klimaatmitigatie- en adaptatiedoelstellingen zou 25% van het Europese budget voor klimaatactie aan biodiversiteit en natuurontwikkeling moeten worden besteed.
Daarnaast wil de Commissie ervoor zorgen dat de kosten van verlies aan biodiversiteit worden weerspiegeld in prijzen en belastingen en beslissingen. Zo zou de belastingdruk moeten worden verlegd van arbeid naar vervuiling. Ook de principes ‘de gebruiker betaalt’ en ‘vervuiler betaalt’ moeten worden toegepast, en de ecologische voetafdruk van producten en organisaties moeten worden gemeten. In 2021 zal de Commissie methoden en criteria ontwikkelen om de waarde van biodiversiteit en duurzaamheid uit te kunnen drukken.
EU Biodiversity Strategy for 2030, Europese Commissie
Europese Green Deal: de weg naar klimaatneutraliteit, Kenniscentrum Europa Decentraal
Green Deal in het werkprogramma 2020, Kenniscentrum Europa Decentraal
De voorgestelde structurele aanpak stelt zowel een een aanpak van de bron als herstelmaatregelen voor. Ongeveer de helft van het bedrag wordt dan ook uitgetrokken voor natuurherstel, zodat de doelstellingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn worden behaald.
Het hoofddoel van het kabinet is het realiseren en behouden van een gunstige landelijke staat van instandhouding (SVI) van stikstofgevoelige soorten en habitats onder de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Samen met de Vogelrichtlijn (2009/147/EG) zorgt de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) voor de instandhouding van aangewezen beschermingszones, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. De flora en fauna in deze Natura 2000-gebieden moeten worden beschermd door lidstaten. Hiervoor kunnen instandhoudingsmaatregelen worden getroffen, waarbij elk Natura 2000-gebied in stand moet worden gehouden afhankelijk van de flora en fauna in dat gebied.
Om bovenstaande doelen te behalen legt het kabinet een streefwaarde vast: in 2030 dient de stikstofdepositie in ten minste 50 procent van de hectares met stikstofgevoelige natuur onder de kritische depositiewaarden zijn gebracht. Vervolgens moet deze staat worden behouden.
Omdat de landelijke staat van instandhouding regionaal verschilt, net als de schadelijkheid van de stikstofdepositie en het effect van nationale bronmaatregelen, wordt er ingezet op een gebiedsgerichte aanpak. Op die manier moeten de meest effectieve (herstel)maatregelen worden genomen. De uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak betreft een gezamenlijke inzet van het Rijk en provincies in samenspraak met andere decentrale overheden, natuurbeheerders en maatschappelijke partners.
Ondanks de voorgestelde maatregelen om de stikstofbelasting te verlagen kan de stikstofdepositie voor bepaalde gebieden een knelpunt blijven. Het kabinet meldt dat in dat geval er aparte aanvullende maatregelen komen. Deze worden in samenwerking met de provincie opgesteld.
Naast het verbeteren van de landelijke staat van instandhouding moeten de investeringen en maatregelen ruimte creëren voor onder meer woningbouw, infrastructuur, defensie, waterveiligheid en de energietransitie. Voor vergunningverlening kan stikstof vanwege regionale omstandigheden nog een beperkende factor blijven. Het kabinet kijkt daarom naar het uitbreiden van mogelijkheden voor vergunningverlening. Het verleasen van stikstofruimte zou volgens de brief binnenkort al tot de mogelijkheden behoren. Hiermee kan aan activiteiten met een tijdelijke en relatief beperkte stikstofdepositie een vergunning worden verleend. Ook wordt er bekeken of projecten met tijdelijke kleine stikstofdeposities mogelijk kunnen worden gemaakt.
Het kabinet treft zowel maatregelen die gericht zijn op structurele stikstofreductie als maatregelen ten behoeve van natuurbehoud en -herstel.
Er wordt bijna € 3 miljard uitgetrokken voor maatregelen gericht op natuurbehoud en -herstel. Deze maatregelen leiden tot een langdurige aanpak die erop gericht is de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen. Daarnaast moeten de maatregelen de natuur en biodiversiteit verbeteren. De maatregelen betreffen onder andere het versnellen van natuurherstel, het verbeteren van de waterkwaliteit en kwantiteit in en rondom natuurgebieden, het verhogen van de natuurbeheervergoeding, het versneld verwerven en inrichten van gronden ten behoeve van het Natuurnetwerk Nederland en het aanplanten van nieuw bos ter compensatie van bomenkap als gevolg van Natura 2000-beheerplannen.
Verschillende voorgestelde bronmaatregelen zijn toepassing op de landbouwsector. Deze is immers voor 40% verantwoordelijk voor de totale stikstofdepositie. Het betreft hierbij de volgende maatregelen:
Verder is er € 1 miljard beschikbaar gesteld voor de landelijke beëindigingsmaatregel. Locaties met de hoogste stikstofdepositie zullen als eerste in aanmerking voor een subsidie komen.
Ook zijn er verschillende bronmaatregelen voorgesteld die betrekking hebben op de mobiliteitssector. Het kabinet zet met name in op het verminderen van de emissie van voertuigen. Zo wil het kabinet bijvoorbeeld elektrisch taxiën stimuleren, en komt er een innovatieregeling voor pilots met zero-emissie mobiele werktuigen in de bouwsector. Er wordt daarnaast rekening gehouden met de emissiedaling door de verdere aanscherpingen Europese emissienormen voor nieuwe voertuigen (Verordening 2019/631).
Onder de Richtlijn Industriële Emissies is het voor industriële installaties verplicht te investeren in Best Beschikbare Technieken (BBT). Het kabinet bekijkt welke mogelijkheden er zijn om de BBT-aanpak voor vergunningplichtige industriële installaties verder te optimaliseren om aanvullende kosteneffectieve stikstofreductie te realiseren. Op onze website vindt u meer informatie over de richtlijn industriële emissies.
Het beschikbaar gestelde bedrag van € 5 miljard komt bovenop reeds aangekondigde financiële middelen. In februari maakte minister Schouten bijvoorbeeld bekend dat er € 125 miljoen beschikbaar kwam voor het oprichten van een natuurbank om de vergunningsverlening voor nieuwe projecten op gang te brengen. Ook werd er al € 125 miljoen uitgetrokken voor natuurherstel en -verbetering.
De minister liet zich ook uit over de problematiek inzake beweiden en bemesten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in mei 2019 dat de categoriale uitzondering in de provinciale verordening voor bemesten niet is toegestaan. Sindsdien is het ministerie bezig met het uitwerken van een praktisch voorstel om beweiden en bemesten juridisch mogelijk te maken.
De minister stelt in de brief dat beweiden en bemesten noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en benadrukt dat dit niet vergunningsplichtig wordt. De provincies bekrachtigden dit standpunt eerder deze maand.
Voortgang Stikstofproblematiek: structurele aanpak, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Natuurbank: compensatienatuur voor projecten met groot openbaar belang, Kenniscentrum Europa Decentraal
Overheid presenteert eerste oplossingen in aanpakken stikstofproblematiek, Kenniscentrum Europa Decentraal
Stikstofproblematiek: eerste oplossingen kabinet, Kenniscentrum Europa Decentraal
Einduitspraak: pas niet verenigbaar met de habitatrichtlijn, Kenniscentrum Europa Decentraal
Het kabinet stelt € 125 miljoen beschikbaar voor het oprichten van een natuurbank. Hiermee wordt natuur aangelegd die negatieve effecten van andere projecten op natuurgebieden kunnen compenseren. Zo worden stikstofgevoelige habitats aangelegd en op bestaande plekken uitgebreid. Hiermee ontstaat compensatienatuur waar projecten van groot openbaar belang een beroep op kunnen doen, wanneer zij gebruik willen maken van de ADC-toets. Daarnaast draagt het uitbreiden en aanleggen van habitats volgens het kabinet bij aan het robuuster en toekomstbestendiger maken van de natuur aangezien het versnippering voorkomt.
Habitatrichtlijn
De Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG) stelt eisen aan plannen en projecten die significante gevolgen kunnen hebben voor Natura-2000 gebieden. Artikel 6 van de Habitatrichtlijn vereist dat er voor elk plan of project met significante gevolgen voor het natuurgebied een passende beoordeling wordt opgesteld. Daarin wordt beoordeeld of er sprake is van verslechtering of aantasting van de habitat, of verstoring van de leefgebieden van plant- en diersoorten in het gebied als gevolg van de activiteiten.
In Nederland moet er in het kader van de Wet natuurbescherming een vergunning worden aangevraagd voor activiteiten met gevolgen voor een Natura-2000 gebied. Vergunningsverlening wordt gedaan op grond van een passende beoordeling. De provincie is in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor het verlenen van de vergunning.
In Nederland zijn er ongeveer 160 Natura 2000-gebieden. In een groot gedeelte van deze gebieden is er sprake van overbelasting door stikstofneerslag. De bouw van nieuwe woningen en wegen draagt deels bij aan de stikstofuitstoot. Bij verlening van toestemming aan projecten die bijdragen aan de stikstofdepositie in Natura-2000 gebieden moet er dus kunnen worden gewaarborgd dat de totale hoeveelheid stikstofneerslag geen bedreiging vormt om te voldoen aan de verplichting van de Habitatrichtlijn. Eerder werd de passende beoordeling voor activiteiten met mogelijk extra stikstofdepositie verzorgd door het PAS. Deze is door de Afdeling onverbindend verklaard.
Voor toestemmingsverlening voor activiteiten in een Natura-2000 gebied zijn er verschillende opties, zoals intern en extern salderen, de ecologische beoordeling en de ADC-toets.
Natuurbank en de ADC-toets
Wanneer een plan of project negatieve gevolgen heeft voor een natuurgebied dan kan dit toch doorgang vinden als het de zogenoemde ADC-toets doorstaat. In dit geval moet(en) er:
Door het aanleggen van de natuurbank wordt er compensatienatuur ‘op voorraad’ aangelegd. Deze compensatienatuur kan vervolgens worden ingezet voor het derde onderdeel van de ADC-toets; het treffen van compensatiemaatregelen. De negatieve effecten die aan de natuurgebieden worden toegebracht, worden namelijk gecompenseerd met natuurbank.
Realisatie
Het kabinet werkt de natuurbank op korte termijn nader uit met de provincies en terreinbeherende organisaties en zal deze daarna wettelijk verankeren. Zodra de compensatienatuur is geborgd kunnen projecten een beroep doen op de natuurbank. Volgens de brief van minister Schouten zal dit enkele jaren in beslag nemen.
Compensatiemaatregelen mogen worden getroffen onder de voorwaarde dat de verwachte voordelen vast staan ten tijde van de passende beoordeling, zoals is aangegeven door de Afdeling in de PAS-uitspraak. Daarom kan er dus pas een beroep op de natuurbank worden gedaan als de compensatienatuur geborgd is.
Projecten in het kader van rijksinfra- en waterveiligheid, en defensieprojecten die een veiligheidsbelang vertegenwoordigen krijgen voorrang op de voorraad uit de compensatienatuur.
Regionale natuurbank
De natuurbank is een initiatief van de Rijksoverheid. Het kabinet nodigt daarom provincies en gemeenten uit om soortgelijke regionale natuurbanken op te zetten of aan te sluiten bij de natuurbank.
Verder is er € 125 miljoen beschikbaar gesteld voor natuurherstel en -verbetering. Voor elk Natura-2000 gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Door onder andere de stikstofdepositie ligt Nederland niet op koers bij het bereiken van deze instandhoudingsdoelstellingen. Met het beschikbaar gestelde geld zullen terreinbeherende organisaties in samenspraak met provincies maatregelen nemen die bijdragen aan het verminderen van de stikstofgevoeligheid van de natuur. Minister Schouten noemt in haar brief voorbeelden, zoals hydrologische maatregelen in en rondom natuurgebieden, het versneld inrichten van reeds verworven natuurgronden en het verwerven van zogenoemde ‘sleutelhectares’ om versnippering van natuur tegen te gaan.
Kamerbrief voortgang stikstofproblematiek: maatregelen natuur, Rijksoverheid
Overheid presenteert eerste oplossingen in aanpakken stikstofproblematiek, Kenniscentrum Europa Decentraal
Stikstofproblematiek: eerste oplossingen kabinet, Kenniscentrum Europa Decentraal
Einduitspraak: pas niet verenigbaar met de habitatrichtlijn, Kenniscentrum Europa Decentraal
In de PAS-uitspraak van 29 mei jl. heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het PAS niet voldeed aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). In een Kamerbrief van 13 november heeft het kabinet een aantal voorlopige oplossingen voor de stikstofproblematiek gepresenteerd. Hierin gaf het kabinet ook aan de mogelijkheid van een generieke drempelwaarde te willen verkennen, zoals deze ook in het PAS bestond. Door middel van een drempelwaarde hoeven projecten onder de drempel geen passende beoordeling uit te voeren, zoals vereist door artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
Lid 1 en 2 van Artikel 6 de Habitatrichtlijn bevatten verplichtingen voor de lidstaten tot bescherming van Natura 2000-gebieden. In lid 1 wordt bepaald dat de lidstaten actief instandhoudingsmaatregelen moeten treffen om de kwalitatieve status van beschermde gebieden te bewaren. Lid 2 bevat een verplichting om te voorkomen dat de kwaliteit van de beschermde gebieden achteruit gaat – door bijvoorbeeld te veel stikstof-depositie. In afwijking van deze verplichtingen kunnen projecten met significante gevolgen voor beschermde gebieden onder bepaalde voorwaarden eventueel doorgang vinden onder lid 3 en 4 van dit artikel.
Wanneer een project significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied, moet hiervoor een passende beoordeling worden uitgevoerd. Met deze passende beoordeling moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een project op de Natura 2000-gebieden. Als een dergelijk project negatieve gevolgen heeft mag hiervoor pas door de overheid toestemming voor worden verleend wanneer er zekerheid is dat dit project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast. Deze beoordeling gebeurt in Nederland door de provincies als bevoegd gezag.
Lid 3 van de Habitatrichtlijn kent dus een verplichting tot mitigerende maatregelen. Dit zijn maatregelen gericht op de bescherming van een specifiek Natura 2000-gebied of een specifieke verzameling van deze gebieden. Een mitigerende maatregel beperkt de invloed van de stikstofuitstoot van een project op een specifiek Natura 2000-gebied. Meer informatie hierover vindt u in dit artikel.
Lid 4 van de Habitatrichtlijn kent de mogelijkheid tot compenserende maatregelen. Projecten waarvoor mitigerende maatregelen geen optie zijn kunnen om dwingende reden van groot openbaar belang doorgang vinden als:
Het verschil met de maatregelen uit lid 3 is dat de compenserende maatregelen niet per se ten goede hoeven te komen van een specifiek Natura 2000-gebied, maar gericht zijn op de algehele samenhang van de Natura 2000-gebieden.
In het licht van het bovenstaande stelt de Raad van State dat de mogelijkheden voor een generieke drempelwaarde via zowel lid 3 als lid 4 beperkt zijn. Er wordt echter wel een alternatieve benadering aangedragen.
De Afdeling stelt dat de ruimte voor het creëren van een generieke drempelwaarde in het kader van lid 3 zeer beperkt is. Voordat een generieke drempelwaarde mag worden ingevoerd moet wetenschappelijk vaststaan dat de daartoe genomen mitigerende maatregelen het gewenste effect hebben. Dat vereist een uitgebreide wetenschappelijke onderbouwing.
De compensatie voor een drempelwaarde in het kader van lid 4 zou kunnen worden geboden met aanvullende maatregelen naast de maatregelen die al voorzien waren. Hierover moet wel eerst overleg met de Commissie worden gepleegd. Echter, voor deze maatregelen zal, naast bewaring van de gehele samenhang van Natura 2000-gebieden, gelden dat zij moeten leiden tot de instandhoudingsdoelstellingen van artikel 6, lid 1. Daarbij zal eveneens een grondige wetenschappelijk gefundeerde motivering nodig zijn. Om deze redenen zet de Afdeling vraagtekens bij de effectiviteit van een generieke drempelwaarde binnen de kaders van lid 4.
De Afdeling stelt dat in de huidige situatie, waarin de kritische depositiewaarde in veel gebieden (aanzienlijk) is overschreden, een niet-generieke drempelwaarde slechts mogelijk is middels compenserende of mitigerende maatregelen indien:
De drempelwaarden moeten zo worden ingesteld dat vaststaat dat de projecten die daarmee worden vrijgesteld de instandhouding van een gebied of algehele samenhang van Natura 2000 niet in het geding brengen. Omdat de stand van verschillende Natura 2000-gebieden sterk uiteen loopt is hiervoor dus een gebiedsgerichte aanpak nodig.
Daarnaast stelt het Hof dat een drempelwaarde vooral uitkomst kan bieden voor sectoren die slechts een geringe stikstofdepositie teweeg brengen. Hierbij verwijst de Afdeling naar de bouwsector – een sector van groot openbaar belang die slechts 0,6% bijdraagt aan de volledige stikstofdepositie. Dit zou overigens niet een sectorbrede vrijstelling betekenen, maar alleen voor projecten binnen die sector waarvan de stikstofuitstoot onder de drempelwaarde valt.
Advies naar aanleiding van verzoek om voorlichting met betrekking tot de instelling van een drempelwaarde voor geringe stikstofdeposities van 20 november 2019, Afdeling advies van de Raad van State
Stikstofproblematiek: eerste oplossingen kabinet, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa Decentraal
Stand van zaken rondom de PAS uitspraak, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa Decentraal
Kamerbrief met reactie op uitspraak Raad van State over Programma Aanpak stikstof, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Einduitspraak: PAS niet verenigbaar met Habitatrichtlijn, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa Decentraal
Kortetermijnoplossingen PAS-problematiek voor overheden gepresenteerd, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa Decentraal
Nadat de Raad van State heeft geoordeeld dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer gebruikt mag worden voor vergunningverlening is er een Adviescollege Stikstofproblematiek ingericht door het kabinet. Dit college heeft op korte termijn (tot eind 2020) advies gegeven om tot een nieuwe aanpak van stikstofreductie te komen. Het kabinet heeft onlangs, in samenspraak met het IPO, VNG en de UvW, deze aanpak gepresenteerd.
In de nieuwe aanpak wil het kabinet gaan kijken naar gebiedsgerichte oplossingen. Alle gebieden zijn immers verschillend ingericht, waarbij de aanpak om de reductie aan te pakken ook per gebied zou moeten verschillen. Om dit te doen gaat het kabinet in gesprek met de interbestuurlijke partners.
Het kabinet gaat de Commissarissen van de Koning vragen tijdens de eerste fase te fungeren als Rijksheren. Zij moeten zorgen voor een proces waarbij de belangen van alle overheden en sectoren in het oog worden gehouden. Hun taak wordt om de gebiedsgerichte aanpak te faciliteren. Na de eerste fase wordt er gekeken naar de rol van de Rijksheren in het verdere proces.
[su_spoiler title=”Wat zijn Rijksheren?” icon=”caret” class=”.normalweight”]Rijksheren worden ingesteld door de Rijksoverheid en fungeren dan ook als rijksorgaan. Ze worden ingesteld wanneer er zich een crisissituatie voordoet en de communicatie tussen de regio en het Rijk lastig ‘op gang komt’. Ze kunnen na hun aanstelling de wettelijke vertegenwoordiger van een minister op bepaalde gebieden zijn. In dit geval dus de gebiedsgerichte aanpak. Meer informatie, en een aantal voorstellen tot wijzigingen, zijn te vinden in dit kamerstuk.[/su_spoiler]
De toestemmingsverlening voor projecten door middel van saldering komt per 11 oktober weer op gang. De provincies hebben het nieuwe beleidskader voor de verlening van vergunningen gepubliceerd. Hiermee kan de vergunningsverlening voor projecten, die in principe sinds 29 mei stil lag, weer op gang komen. Echter, op moment van schrijven zijn deze regels opgeschort door de provincies Overijssel, Gelderland, Drenthe en eerder al Friesland. Het is nog niet bekend hoe dit zich verder zal ontwikkelen.
Voor toestemmingsverlening zijn verschillende opties, zoals intern en extern salderen. Maar ook de ADC-toets of de ecologische beoordeling moet hiervoor kunnen worden ingezet.
Het kabinet meldt dat er per 11 oktober weer intern gesaldeerd kan worden; de provincies hebben hier dus onlangs nieuwe beleidsregels voor vastgesteld. Wanneer projecten aantoonbaar per saldo geen stikstof uitstoten of de uitstoot geen invloed heeft op een Natura 2000-gebied, kan er weer een vergunning verkregen worden. Hierbij kan worden gekozen voor zowel intern als extern salderen, waarbij onder andere de AERIUS Calculator kan worden gebruikt om de uitstoot te bepalen.
De reactie van het kabinet en de beleidsregels van de provincie melden dat er een generiek afromingspercentage van 30% moet worden gerealiseerd. Wanneer er dus door middel van salderen nieuwe ruimte ontstaat om stikstof uit te stoten, moet hiervan minstens 30% worden afgeroomd. Op deze manier wordt er gegarandeerd dat er zonder twijfel een stikstofreductie plaatsvindt. Het kabinet neemt hierin het advies van het Adviescollege van Remkes over. Die stelde dat er ‘in alle gevallen afroming van de gerealiseerde reductie moet plaatsvinden’, om overbelaste gebieden verder te helpen herstellen.
Van belang te vermelden is dat het extern salderen in de landbouw momenteel nog niet mogelijk is. Hiervoor is een wetswijziging nodig, die op korte termijn zal worden ingediend. De provincies hebben de minister verzocht om in gesprek te gaan over hoe extern salderen met dier- en fosfaatrechten moet worden ingericht.
Een lange tijd was de enige manier om alsnog toestemming te krijgen voor de doorgang van projecten – sinds dit niet meer mogelijk is met het PAS – de zogenaamde ADC-toets. Deze toets behelst het volgende:
Deze ADC-toets is gebaseerd op en terug te vinden in artikel 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn.
De ecologische beoordeling is een andere manier om toestemming te verkrijgen voor een project. Door middel van een dergelijke toets moet worden aangetoond dat de uitstoot van een project niet leidt tot aantasting van Natura 2000-gebieden. Hierbij kan worden gedacht aan projecten die maar kort extra depositie veroorzaken.
Nieuwe beleidsregels intern en extern salderen, Bij12
Kamerbrief over aanpak stikstofproblematiek, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Kortetermijnoplossingen PAS-problematiek voor overheden gepresenteerd, Kenniscentrum Europa Decentraal
Stand van zaken rondom de PAS-uitspraak, Kenniscentrum Europa Decentraal
De Europese Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43) stamt uit 1992 en zorgt samen met de Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 74/409) voor bescherming en instandhouding van natuur. Waar de Vogelrichtlijn erop is gericht om in het wild levende vogels in Europa te beschermen, ziet de Habitatrichtlijn erop om de flora en fauna te beschermen. Om de vogels, flora en fauna te beschermen zijn er ‘speciale beschermingszones’ aangewezen; de Natura 2000-gebieden. Deze moeten een geïntegreerd Europees netwerk van beschermde gebieden gaan vormen. In Nederland zijn er ongeveer 160 Natura 2000-gebieden. De richtlijnen zijn verwerkt in- en worden geïmplementeerd via de Wet Natuurbescherming.
Uit artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn volgt dat er, voor elk project dat niet nodig is voor of verband houdt met het beheer van een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling moet worden gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. In Nederland werd die passende beoordeling verzorgd door het PAS.
Door middel van het PAS kon er, kort gezegd, toestemming worden verleend voor projecten die mogelijk extra stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden, dankzij compensatiemaatregelen in de toekomst. De Afdeling heeft nu onder andere echter geoordeeld dat de verwachte positieve gevolgen van deze maatregelen al moeten vaststaan wanneer de aanvraag wordt beoordeeld.
Het kabinet concludeert naar aanleiding van de uitspraak in de Kamerbrief van 11 juni het volgende: ‘Dit betekent dat vergunningen en andere toestemmingsbesluiten niet konden worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling van het PAS. Vergunningen op basis van het PAS waartegen beroep is ingesteld zullen worden vernietigd’.
De gevolgen van de PAS-uitspraak zijn veelomvattend. Een inventarisatie die is bijgevoegd bij de Kamerbrief van minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevat een lijst met 19.000 projecten waar decentrale overheden bij betrokken zijn, die worden geraakt door deze uitspraak. Omdat de passende beoordeling van het PAS is komen te vervallen, wordt ook de doorgang van activiteiten die vanwege lage stikstofuitstoot voorheen alleen gemeld hoefden te worden onzeker. Hiervoor – het betreft 3300 projecten – moet nu opnieuw een toestemmingsbesluit komen.
Het kabinet wordt in het PAS-dossier bijgestaan door een Adviescollege Stikstofproblematiek en voert regelmatig bestuurlijk overleg met de VNG, het IPO en de UvW. Dit adviescollege wordt geleid door de heer Remkes en de Kamerbrief stelt dat het uiteindelijke advies wordt verwacht in week 39 (volgende week). Het kabinet heeft toegezegd om, zodra het is verschenen, samen met de overige interbestuurlijke partners hierover zo snel mogelijk een standpunt in te nemen.
Een lange tijd was de enige manier om alsnog toestemming te krijgen voor de doorgang van projecten – sinds dit niet meer mogelijk is met de PAS – de zogenaamde ADC-toets. Deze toets behelst het volgende:
Deze ADC-toets is gebaseerd op en terug te vinden in artikel 6 lid 4 van de Habitatrichtlijn.
Sinds 15 september is daarnaast de AERIUS-calculator weer beschikbaar. In de calculator zijn de onderdelen die betrekkingen hadden op de Programmatische Aanpak Stikstof verwijderd. Met de calculator kan worden berekend hoeveel stikstofdepositie er wordt veroorzaakt door een project. Wanneer een project geen toename van stikstofdepositie veroorzaakt, kan dat ook met deze calculator worden aangetoond. Indien dat het geval is, dan kunnen deze projecten ook doorgang vinden. Daarnaast kunnen de resultaten van de calculator ook worden gebruikt om vergunningen aan te vragen op basis van het zogenaamde intern salderen. Intern salderen houdt in dat er binnen hetzelfde project op een andere plaats maatregelen worden getroffen om de depositie te compenseren. De calculator maakt inzichtelijk of interne saldering tot de mogelijkheden behoort.
Over de nog nader op te stellen beleidsregels voor vergunningsverlening op basis van intern salderen dienen nog nadere afspraken te worden gemaakt. Dit zal gebeuren zodra het bovengenoemde advies van het Adviescollege is gepubliceerd. Het uitgangspunt hierbij is, aldus de minister, dat er in elk geval geen toename van de depositie van stikstof plaats vindt.
De minister verwacht uiterlijk in oktober uitsluitsel te kunnen geven over de beleidsregels. Hier voegt de minister aan toe dat ze zich ervoor wil inzetten dat projecten die op langere termijn juist een positief effect hebben op de stikstofdepositie, zoals windmolenparken, maar op de korte termijn een negatief effect hebben, gewoon uitgevoerd zullen kunnen worden.
Stand van zakenbrief met inventarisatie projecten die mogelijk gevolgen ondervinden van de PAS-uitspraak, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Einduitspraak: PAS niet verenigbaar met de Habitatrichtlijn, Kenniscentrum Europa Decentraal
Kamerbrief met reactie op uitspraak Raad van State over Programma Aanpak Stikstof, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is een programma dat onderdeel uitmaakt van het Nederlandse beleid om stikstof terug te dringen. Het PAS geeft een beoordelingskader voor activiteiten die een stikstofneerslag kunnen veroorzaken in beschermde gebieden (de Natura2000-gebieden). Wanneer een activiteit op grond van het PAS goedkeuring krijgt, betekent dit dat de natuur in het beschermde gebied niet bedreigd wordt door de activiteit. Het PAS is hierdoor een belangrijke factor bij de verlening van vele vergunningen, zoals voor de uitbreiding van veehouderijen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) stelde een jaar geleden, in mei 2018, een aantal prejudiciële vragen met betrekking tot het PAS en de Europese Habitatrichtlijn (richtlijn 92/43/EEG). Er bestond enige twijfel over de verenigbaarheid van het PAS met de Habitatrichtlijn. Het PAS geeft namelijk een algemeen beoordelingskader, terwijl in de Habitatrichtlijn in artikel 6 lid 2 en 3 gesproken wordt over een ‘passende beoordeling’ en dit dus een individuele beoordeling lijkt te vereisen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vervolgens (kort samengevat) de volgende vragen aan het Europese Hof van Justitie gesteld:
In november 2018 oordeelde het Europese Hof dat alleen onder strenge voorwaarden het PAS verenigbaar is met de Habitatrichtlijn, waarbij de nationale rechter een grondige toetsing van de wetenschappelijke kwaliteit van een beoordeling dient toe te passen.
Naar aanleiding van de antwoorden van het Europese Hof verscheen er een Kamerbrief met het Nederlandse standpunt ten aanzien van de voortzetting van het PAS. Uit deze Kamerbrief volgde dat de provincies en de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hadden vastgesteld dat het verlenen van toestemming onder het kader van PAS kon worden voortgezet. Het standpunt was dat de uitspraak van het Europese Hof zich hier niet tegen verzette. Tevens volgde uit de Europese uitspraak het belang van de uitvoering van bron- en herstelmaatregelen. Ook die onderdelen van het PAS konden worden voortgezet, zo bleek uit de Kamerbrief.
Na de beantwoording van de vragen door het Hof hield de Raad van State op 14 februari 2019 een zitting waarbij de partijen opnieuw aan het woord kwamen en de antwoorden van het Europese Hof uitvoerig werden besproken. De conclusie van de Afdeling luidt in het kort dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die het Europese Hof daaraan heeft gesteld waaronder eisen betreffende wetenschappelijke deugdelijkheid van de beoordeling. De verwachte voordelen van de herstelmaatregelen, de PAS-bronmaatregelen en de autonome ontwikkelingen stonden namelijk niet vast ten tijde van de passende beoordeling en konden daarom niet worden betrokken bij deze beoordeling.
De Afdeling zet vervolgens de gevolgen van deze uitspraak uiteen voor besluiten en regelgeving waar de passende beoordeling van het PAS aan ten grondslag ligt. Zo stelt de Afdeling dat vergunningen die zijn verleend met toepassing van het beoordelingskader van het PAS en die in rechte onaantastbaar zijn geworden, nog steeds gelden. Activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken en zonder vergunning zijn uitgevoerd zijn echter nog wel vergunningsplichtig. Ten aanzien van bestemmingsplannen stelt de Afdeling dat haar uitspraak mogelijk gevolgen heeft wanneer de beroepsprocedure nog niet is afgerond, wanneer er gronden naar voren zijn gebracht over de toepassing van artikel 19j Nbw/artikel 2.8 Wnb en waarbij is afgezien van het maken van een passende beoordeling.
Voor de vergunningen die aan de orde zijn in deze zaak geldt dat bij de verlening ervan geen verwijzing naar de passende beoordeling gemaakt kon worden. Het college van gedeputeerde staten dient daarom nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen. Hierbij dienen de gevolgen van de activiteiten opnieuw in kaart te worden gebracht en moet er opnieuw gekeken worden of een passende beoordeling vereist is.
Arrest van de ABRvS, 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1764, Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
Europees Hof van Justitie: PAS alleen onder strenge voorwaarden verenigbaar met de Habitatrichtlijn, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa Decentraal
Is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) verenigbaar met de Habitatrichtlijn? A-G Kokott uit twijfels in conclusie, EUrrest Kenniscentrum Europa Decentraal