Fondsen – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Wed, 10 Jul 2024 12:42:30 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Fondsen – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Hoe worden de EFRO-prioriteiten binnen mijn landsdeel vastgesteld? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-worden-de-efro-prioriteiten-binnen-mijn-landsdeel-vastgesteld-europa-decentraal/ Wed, 10 Jul 2024 12:42:30 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=58167 Antwoord in het kort

De Europese Commissie legt de kaders en prioriteiten voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) vast. Binnen de Europees vastgestelde prioriteiten kiest elke lidstaat zijn eigen specifieke nationale prioriteiten. Nederland is verdeeld in vier landsdelen, waar managementautoriteiten invulling geven aan de Nederlandse EFRO-prioriteiten in regionale programma’s. De thema’s per landsdeel kunnen verschillen, maar ook de uitwerking van hetzelfde thema kan per regio anders zijn.

Wat is het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)?

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) draagt bij aan het wegnemen van regionale verschillen in de Europese Unie en het verkleinen van de achterstand van minder ontwikkelde regio’s. Dit doet het fonds door het bevorderen van innovatie en slimme economische transformatie: de digitale transitie en de transitie naar een koolstofneutrale economie. Ook heeft EFRO als doel het vergroten van de mobiliteit binnen Europa en een socialer en inclusiever Europa.

Deze vraag heeft betrekking op de nationale EFRO programma’s, ook wel ‘landsdelige programma’s’ genoemd. Er zijn ook international programma’s, namelijk Interreg. Hiervoor gelden andere procedures.

De vaststelling van de prioriteiten van EFRO gaat op drie niveaus. Het overkoepelende kader komt vanuit de EU. De Europese aanwijzingen voor de landsdelige programma’s worden daarna op nationaal niveau omgezet in een partnerschapsovereenkomst. Op basis van deze overeenkomst gaan de vier landsdelen in Nederland aan de slag en stellen een eigen Operationeel Programma op.

1. EU-niveau: de verordening gemeenschappelijke bepalingen

De kaders en regels voor de EFRO-programma’s zijn vastgelegd in twee verordeningen:

  1. Verordening 2021/1060 houdende gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening). Dit document legt de gezamenlijke regels en voorwaarden neer voor acht fondsen zoals EFRO, maar ook het Europees Sociaal Fonds + en het Just Transition Fund (JTF).
  2. Verordening 2021/1058 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds (de EFRO en CF-Verordening).

De Europese EFRO-prioriteiten voor de programmaperiode 2021-2027 zijn:

  • Een concurrerend en slimmer Europa;
  • Een groenere, koolstofarme overgang naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa;
  • Een meer verbonden Europa door betere mobiliteit;
  • Een socialer en inclusiever Europa dat dichter bij de burger staat.

Binnen de Europese EFRO-prioriteiten kiest elke lidstaat zijn eigen nationale prioriteiten. Wel heeft de EU richtlijnen voorgesteld voor het percentage middelen dat minimaal voor bepaalde doelen wordt ingezet, afhankelijk van of het gebied geklassificeerd wordt als een meer of minder ontwikkelde regio, of een overgangsregio. Nederland heeft deze percentages zijn ook vastgelegd in de nationale afspraken (zie hieronder).

  • ten minste 85% van de EFRO-middelen moet ingezet worden voor een slimmer en groener Europa (art.4 lid 6 sub a Verordening (EU) 2021/1058);
  • minstens 30% van de Europese EFRO-gelden zijn bedoeld voor de klimaatdoelstellingen (groener Europa);
  • minimaal 8% van de gelden moet ingezet worden voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 11.2)

2. Nationaal niveau: de Partnerschapsovereenkomst

Totstandkoming

De nationale prioritering van onder andere EFRO-middelen wordt vastgelegd in een zogenaamde Partnerschapsovereenkomst (PO). Zo’n overeenkomst wordt voor de programmaperiode van 7 jaar door de lidstaat opgesteld in samenspraak met lokale en regionale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties, en in dialoog met de Europese Commissie (art. 8 GB-Verordening). In de Partnerschapsovereenkomst staan de door de lidstaat geselecteerde prioriteiten omschreven en is een lijst opgenomen met de uit te voeren nationale en regionale operationele programma’s (OP’s).

Bij het opstellen van de partnerschapsovereenkomst moeten ook aanbevelingen vanuit Europa in aanmerking worden genomen, de zogenaamde ‘landspecifieke aanbevelingen’ van de Raad. Dit zijn adviezen voor de lidstaat aan de hand van macro-economische kansen en bedreigingen in dat land. In de landspecifieke aanbevelingen voor Nederland van 2020, de laatste aanbevelingen die zijn meegenomen bij het opstellen de huidige partnerschapsovereenkomst, was er bijvoorbeeld aandacht voor het verhogen van publieke en private investeringen in innovatie, onderzoek en ontwikkeling.

Partnerschapsovereenkomst 2021-2027

In de partnerschapovereenkomst voor Nederland 2021-2027 is afgesproken dat EFRO-middelen in Nederland met name worden ingezet op de prioriteiten:

  • een competitiever en slimmer Europa. Sleutelwoorden hierbij zijn innovatie, economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit;
  • een groener, veerkrachtig en koolstofarm Europa. Hier gaat het om zaken als een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en risicobeheersing, duurzame stedelijke mobiliteit;  
  • Europa dichterbij de burgers. Deze doelstelling geldt alleen voor de vier grote steden in West-Nederland. Hier gaat het vooral om duurzame stedelijke ontwikkeling: inwoners van bepaalde vooraf aangewezen buurten die economisch opzicht achterblijven in staat stellen om mee te komen met de grote transities.

De eerste twee overkoepelende prioriteiten gelden dus voor alle vier de landsdelen, namelijk een slimmere regio en een groenere regio. Deze worden per regio overigens wel op een andere manier ingevuld. De derde prioriteit geldt alleen voor de vier grote steden in regio West.

Nationaal wordt vastgelegd welk type uitgaven in aanmerking komen voor steun vanuit EFRO (de subsidiabiliteitsregels). In Nederland gebeurt dit via de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (REES).

3. Landsdeelniveau: de regionale programma’s en RIS3

De verdere uitwerking van de nationale doelstellingen gebeurt in Nederland in vier landsdelen (Noord, Oost, Zuid en West), elk via hun eigen beheer- of managementautoriteit. De landsdelen stellen hun eigen regionale programma’s op. De input van decentrale overheden, kennisinstellingen en het bedrijfsleven uit de regio wordt meegenomen.

Aan de basis van het opstellen van een programma ligt de regionale innovatiestrategie (RIS3). De RIS3-strategie benoemt kennisspecialisaties van het landsdeel en zet uiteen wat de kwaliteiten, kansen en uitdagingen zijn. Daarmee geeft het een onderbouwde prioritering voor investeringen in innovatie waar Europese gelden aan zullen bijdragen. De RIS3 wordt niet alleen als uitgangspunt gebruikt voor het verdelen van EFRO-gelden maar is ook een leidraad voor middelen uit andere Europese fondsen zoals het Just Transition Fund (JTF) of I3 (het Interregionaal Innovatie Investeringsinstrument).

De uitwerking per landsdeel

De uitwerking van de prioriteiten voor de besteding van EFRO-gelden zijn per regio verschillend, maar vertoont ook overeenkomsten.

  • In Noord-Nederland worden de prioriteiten uitgezet over vier thema’s: circulaire economie, groene energie, digitalisering en gezondheid.
  • Oost-Nederland richt zich enerzijds op hernieuwbare energie en slimme energiesystemen. Anderzijds benoemt de regio de volgende specifieke focusgebieden voor innovatie en de invoering van geavanceerde technologieën:
    • prevention & MedTech (op het snijvlak van Health, food en tech)
    • sustainability & foodtech (het snijvlak van Tech, food en materials)
    • manufacturing & MaterialTech (Cleantech, materials en tech)
  • Zuid-Nederland identificeert vijf prioritaire thema’s, namelijk gezondheid, landbouw en voeding, energie, klimaat en grondstoffen.
  • West-Nederland kent zes specifieke doelstellingen: innovatie, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, energiesystemen, circulaire economie en duurzame stedelijke ontwikkeling. Deze laatste prioriteit geldt, zoals gezegd, alleen voor vooraf aangewezen buurten in de vier grote steden.

Voor meer informatie over de specifieke mogelijkheden in uw landsdeel adviseren wij om contact op te nemen met de aanspreekpunten bij de managementautoriteit van uw regio.

Meer informatie:

EFRO, EU fondsenwijzer, Kenniscentrum Europa Decentraal


]]>
Raadpleging: Culturele Hoofdstad van Europa https://europadecentraal.nl/nieuws/raadpleging-culturele-hoofdstad-van-europa/ Mon, 01 Jul 2024 07:17:05 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101407 De Europese Commissie is benieuwd wat u van het initiatief ‘Culturele Hoofdstad van Europa’ vindt. Er is daarom een raadpleging geopend voor de tussentijdse evaluatie van dit initiatief.

Culturele hoofdstad

Sinds 1985 worden elk jaar twee Europese steden verkozen tot Europese Culturele Hoofdstad. Het programma Culturele Hoofdsteden is bedoeld om de rijkdom en diversiteit van Europese culturen te laten zien. Het initiatief stelt cultuur centraal in Europese steden, draagt bij aan het stimuleren van de culturele ontwikkeling in steden en viert de gemeenschappelijke kenmerken van Europeanen, aldus de Europese Commissie. Verder is het initiatief Culturele Hoofdsteden van Europa bedoeld om Europese burgers meer het gevoel te geven dat ze deel uitmaken van een gemeenschappelijke culturele ruimte.

Decentrale relevantie

In 1987, 2001 en 2018 leverde Nederland met Amsterdam, Rotterdam en Leeuwarden een culturele hoofdstad. Dit brengt meerdere voordelen met zich mee. Zo krijg het toerisme een boost en wordt de stad ook internationaal op de kaart gezet. Nederland kan in 2033 weer een culturele hoofdstad aanwijzen.

Raadpleging

Het doel van de raadpleging is om feedback te ontvangen voor een positieve verdere ontwikkeling en afstemming van het initiatief. U kunt tot 24 september 2024 reageren.

Bron

Culturele Hoofdstad van Europa, Europese Commissie

]]>
Wat betekent ‘TRL-niveau’ bij de aanvraag voor financiële ondersteuning uit een Europees fonds? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wat-betekent-trl-niveau-bij-de-aanvraag-voor-financiele-ondersteuning-uit-een-europees-fonds/ Thu, 27 Jun 2024 12:46:34 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=76627 Antwoord in het kort

‘TRL’ staat voor ‘technology readiness level’. Dit concept wordt gebruikt om aan te geven hoe ver een product of dienst staat in het ontwikkelingsproces. Er zijn negen stadia van ontwikkeling waar een product of dienst zich in kan bevinden: van TRL 1 tot TRL 9. De Europese Unie maakt gebruik van deze TRL-niveaus om inzicht te krijgen in welk project in aanmerking komt voor een bepaald fonds of subsidie. Voorbeelden van Europese fondsen die gebruik maken van het TRL-niveau zijn Horizon Europe of het Interregionaal innovatie investeringsinstrument (I3).

Wat betekent TRL in de context van Europese fondsen?

De EU bevordert het onderzoek en de ontwikkeling van producten en diensten door financiële steun te bieden: via fondsen, door subsidies of leningen. In sommige gevallen is financiering uit een Europees fonds alleen toegankelijk voor producten en diensten in een bepaalde ontwikkelingsfase. Om hier zicht op te krijgen kan de EU in de aanvraagprocedure het gewenste ‘technology readiness level’ (TRL) .

Het TRL-niveau verwijst naar het concrete ontwikkelingsniveau van een project. Er zijn negen niveaus van vooruitgang waarin een nieuw project zich in kan bevinden. Hoe hoger het getal, hoe verder gevorderd het product is in het proces van totstandkoming. Deze informatie helpt de EU om de meerwaarde en de risico’s van een investering in te schatten.

Welke TRL-niveaus bestaan er?

De negen TRL-niveaus zijn als volgt:

TRL 1: Fundamenteel onderzoekBasisprincipes van een innovatie of productontwikkeling worden onderzocht (bv door deskresearch).
TRL 2: Toegepast onderzoekDe ondernemer of onderzoeker bakent af wat hij of zij wil onderzoeken. De definitie van het technologisch concept wordt bepaald. Vervolgens onderzoekt men de praktische toepasbaarheid van dit concept.
TRL 3: Proof of conceptAan de hand van experimenteel onderzoek worden de hypotheses over het technologisch concept voor het eerst getoetst. Het bewijzen van de praktische haalbaarheid van het concept wordt ‘proof of concept’ genoemd.
TRL 4: Implementatie en test prototypeControle van de juistheid van de proof of concept door het testen van een grof prototype binnen een laboratorium. Daarnaast onderzoekt men de specifieke toepassing van de innovatie of productontwikkeling.
TRL 5: Validatie van het prototypeEen verfijnde versie van het prototype wordt uitgetest binnen een relevante omgeving.
TRL 6: Demonstratie in testomgevingHet prototype wordt uitgebreid getest in een relevante testomgeving die lijkt op de operationele omgeving. De operationele omgeving is de omgeving waar het prototype uiteindelijk zal worden gebruikt. De prestatie van het prototype hoeft niet optimaal te zijn, maar moet wel de werking van de innovatie demonstreren.
TRL 7: Demonstratie van het prototype en de operationele omgevingDe meerwaarde hiervan is enerzijds om inzicht te krijgen op welke gebieden het prototype nog aanpassingen nodig heeft. Anderzijds kan het dienen als bewijs dat het prototype (bijna) af is.
TRL 8: De innovatie of het product is volledig operationeelDit houdt in dat het de verwachtingen inlost en er geen verdere problemen mee zijn. In deze fase wordt gekeken hoe de innovatie of het product op de markt kan worden gebracht.
TRL 9: MarktintroductieDe innovatie of het product is zowel commercieel als technisch klaar om op de markt te worden gebracht.

Welke Europese fondsen gebruiken de TRL-niveaus?

Onder de fondsen die hiervan gebruik maken zijn het Interregionaal Innovatie Investeringsinstrument (I3), EFRO en Horizon Europe.

Interregionaal innovatie investeringsinstrument

Het Interregionaal innovatie investeringsinstrument (I3) maakt deel uit van het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling (EFRO). Dit fonds heeft als doel om regio’s te laten ontwikkelen aan de hand van een groene en digitale transitie. Specifiek kenmerkt I3 zich door het financieel ondersteunen van de marktintroductie en uitbreiding van producten of diensten. I3 investeert in twee  onderdelen hiervan.

Enerzijds investeert I3 in de verbetering van waardeketens in de minder ontwikkelde regio’s. Een waardeketen omvat alle activiteiten die noodzakelijk zijn om een product of dienst bij een klant te leveren. Anderzijds ondersteunt I3 interregionale samenwerkingen in innovatie van producten of diensten. Alleen sectoren en activiteiten waarin regio’s gespecialiseerd zijn komen in aanmerking. Deze sectoren en activiteiten staan vermeld in de Regionale Innovatiestrategie (RIS). In Nederland hebben het noorden, oosten, zuiden en westen van het land elk zo’n regionale innovatiestrategie. De focus van I3 op het ondersteunen van de marktintroductie en het uitbreiden van producten of diensten heeft als gevolg dat innovatie in een vergevorderd stadium van productontwikkeling moet zitten, namelijk producten of diensten met een TRL-niveau van zes tot negen.

EFRO

Er zijn ook onderdelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die zich op andere TRL-niveaus richten. Dit kan per onderdeel en regio verschillen. Voor meer informatie kunt u de terecht op de website van de managementautoriteit van dit fonds in uw regio. Links naar de managementautoriteiten zijn te vinden op deze pagina.

Horizon Europe

Horizon Europe ondersteunt financieel onderzoek en innovatie binnen de EU. Het is een kaderprogramma dat bestaat uit drie pijlers, elke pijler richt zich op andere TRL-niveaus. 

De eerste pijler legt de focus op de ontwikkeling van excellente wetenschappen. Hier is het doel om kennis en vaardigheden te verbeteren. Daarom is men binnen deze pijler op zoek naar projecten die een TRL niveau hebben van één tot en met drie. Met andere woorden: projecten in de ontdekkingsfase en het begin van de ontwikkelingsfase van wetenschappelijk onderzoek. Onder de eerste pijler valt de Europese onderzoeksraad (ERC), Marie Skłodowska-Curie Acties (MSCA) en onderzoeksinfrastructuren.

Via de tweede pijler zet Horizon Europe zich in voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen verbonden aan duurzame ontwikkeling. Ook wil men het concurrentievermogen van de EU verbeteren door onze technologische en industriële capaciteiten te verbeteren. Het gaat hierbij om diverse thema’s, van cultuur tot ruimtevaart. Een voorbeeld is ‘Research and Innovation Action’ (RIA) waar onder andere de verbetering van producten of diensten ondersteund worden. Deze projecten zullen dan getest worden in een bijna-operationele omgeving. Deze onderzoeksprojecten hebben een TRL-niveau van zes.

De derde pijler van Horizon Europe gaat over innovatie. Hierbij is er ruimte voor partnerschappen tussen bedrijven, onderzoeksinstellingen en hoger onderwijs. Een voorbeeld is de Europese Innovatieraad (EIC) die gebruik maakt van een ruim spectrum aan TRL-niveaus zoals:

  • De EIC ‘pathfinder’ wil technologieën in de vroege ontwikkelingsfase ondersteunen. Bijgevolg moet het TRL-niveau van de innovatie tussen één en vier liggen.
  • De EIC ‘transitie’ ondersteunt de ontwikkeling en controle van een nieuwe technologie in een laboratorium of een relevante omgeving. Het TRL-niveau is hierbij tussen vier en zes.
  • De EIC ‘accelerator’ helpt midden- en kleinbedrijf, startups en kleine midcaps bij de evolutie van late onderzoeksactiviteiten tot marktintroductie. Het TRL-niveau ligt tussen acht en negen.

Meer informatie:

EU-Fondsenwijzer, Kenniscentrum Europa decentraal

]]>
Hoe kunnen Europese fondsen worden ingezet in de strijd tegen energiearmoede? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-kunnen-europese-fondsen-worden-ingezet-in-de-strijd-tegen-energiearmoede/ Tue, 25 Jun 2024 13:50:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=88987 Antwoord in het kort

Er zijn mogelijkheden vanuit de Europese Unie die een bijdrage kunnen leveren aan het bestrijden van energiearmoede. Deze maatregelen zijn echter vooral indirect van aard. Dit wil zeggen dat er geen Europese subsidies beschikbaar zijn voor het direct verlichten van lasten bij burgers en/of bedrijven.

Wel zijn er mogelijkheden binnen de Europese fondsen en programma’s die voorzien in acties gericht op energie-efficiëntie en hernieuwbare energie waardoor energiearmoede zoveel mogelijk voorkomen moet worden. Directe maatregelen gericht op de bestrijding van energiearmoede dienen vooral op nationaal niveau geregeld te worden. Zie hiervoor de praktijkvraag over verduurzaming van woningen.

Energiearmoede

Energiearmoede is een situatie waarin huishoudens geen of een verminderde toegang hebben tot essentiële energiediensten en -producten. Dit geldt zowel in het geval de energierekening relatief een zo groot deel van het inkomen van de consument uitmaakt dat de gezondheid en het welzijn van de consument eronder lijden, als in een situatie waarin het energieverbruik zodanig verminderd moet worden dat die gevolgen zich voordoen.

Omdat er op Europees niveau nog geen officiële definitie bestaat van energiearmoede, is de exacte omvang van dit probleem tot op heden lastig te duiden. In 2022 had bijna 10% van de bevolking in de Europese Unie te kampen met energiearmoede. In Nederland betrof het aantal huishoudens met problemen met de energierekening in 2022 ruim zes honderd duizend.

Veilige, duurzame en betaalbare energie

De EU wil energiearmoede aanpakken en kwetsbare consumenten beschermen. Om dit te bewerkstellingen is het begrip energiearmoede dan ook verworden tot een prioriteit binnen de verschillende pakketten aan maatregelen om alle Europeanen te voorzien van veilige, duurzame en betaalbare energie. Het in 2019 gepresenteerde pakket ‟schone energie voor alle Europeanen” stelde onder andere verschillende richtlijnen en verordeningen op het gebied van energievoorziening voor. Te denken valt aan de richtlijnen voor energieprestaties van gebouwen, hernieuwbare energie en energiebesparing.

Daarnaast publiceerde de Commissie in 2020 een aanbeveling aan de lidstaten om energiearmoede gerichter aan te pakken. Hierin werd onder andere opgeroepen om het monitoren van energiearmoede te verbeteren en de beschikbare financiële middelen vanuit de EU beter te benutten.

In aanvulling op deze aanbeveling is in de zomer van 2021 het “Fit for 55“-pakket aangenomen, waaronder  specifieke maatregelen voor het in kaart brengen van de belangrijkste oorzaken van energiearmoede. Dit zijn onder andere de hoge energieprijzen, een laag inkomen en slechte energie-efficiënte gebouwen en apparaten. Hierbij wordt eveneens gekeken naar structurele oplossingen voor het bestrijden van deze vorm van armoede. In het najaar van 2021 kwam de Commissie met de mededeling “Aanpak van de stijgende energieprijzen: een instrumentarium voor actie en steun“, waarin zij een reeks initiatieven op korte en middellange termijn opsomt die op nationaal niveau kunnen worden genomen om de meest kwetsbare consumenten te ondersteunen.

De Commissie heeft ook een Coördinatiegroep energiearmoede en kwetsbare consumenten opgericht. Het Besluit 2022/589 uit april 2022 dient hierbij als uitgangspunt en biedt EU-lidstaten de ruimte om beste praktijken uit te wisselen en de coördinatie van beleidsmaatregelen ter ondersteuning van kwetsbare en energiearme huishoudens te verbeteren.

Europese fondsen en programma’s

Het thema energiearmoede staat dus hoog op de agenda binnen de Europese Unie. Er is veel Europese wet- en regelgeving (in de maak) die direct dan wel indirect raken aan energiearmoede. Voor het energie-efficiënt maken van woningen of het overschakelen op alternatieve brandstoffen om de energietransitie te versnellen zijn flinke investeringen nodig. Om lidstaten hierbij te helpen stelt de EU via verschillende fondsen en programma’s middelen beschikbaar om een bijdrage te leveren aan de grote opgaven waar zij voor staan en zo energiearmoede terug te dringen. Deze fondsen en programma’s zijn echter bedoeld als indirecte steun ter bestrijding van energiearmoede en kunnen niet gebruikt worden voor een directe lastenverlichting van bijvoorbeeld de energierekening van de consument.

Hieronder wordt ingegaan op de Europese fondsen en programma’s die ingezet kunnen worden om energiearmoede helpen te voorkomen:

EFRO

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is bedoeld voor het wegnemen van regionale verschillen in de Europese Unie en het verkleinen van de achterstand van minder ontwikkelde regio’s. In Nederland gebeurt dit voornamelijk door in te zetten op de bevordering van innovatie en slimme economische transformatie. De digitale en groene transitie dienen dan ook centraal te staan bij de projecten die worden ingediend. Het soort maatregelen dat in aanmerking kan komen voor financiering verschilt van het bevorderen van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie tot het ontwikkelen van nieuwe energiesystemen en het gebruik van circulaire materialen.

Het aanvragen van middelen uit dit programma loopt in Nederland via de vier managementautoriteiten (Kansen voor West, Samenwerkingsverband Noord Nederland, EFRO Oost en Stimulus). Voor meer informatie over dit specifieke programma kunt u ook terecht bij onze EU-fondsenwijzer.

LIFE

LIFE is het Europese subsidieprogramma dat een bijdrage levert aan het milieu en energie- en klimaatbeleid. Het richt zich onder andere op de transitie naar een circulaire economie, milieubescherming en de verbetering van biodiversiteit, maar biedt eveneens mogelijkheden voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Binnen het sub-programma Transitie naar schone energie bestaan er verschillende oproepen om projecten in te dienen gericht op capaciteitsopbouw en verspreiding van kennis, vaardigheden, innovatieve technieken, methoden en oplossingen om de energietransitie te helpen verwezenlijken.

Voor meer informatie over dit specifieke programma kunt u ook terecht bij onze EU-fondsenwijzer.

Energy Poverty Advisory Hub (EPAH)

Naast de mogelijkheden die voortvloeien uit de Europese fondsen en programma’s, kunnen decentrale overheden ook gebruik maken van de diensten van de Energy Poverty Advisory Hub (EPAH). Deze organisatie is het belangrijkste EU-initiatief om energiearmoede uit te bannen en een rechtvaardige energietransitie van Europese lokale overheden te versnellen.

De EPAH helpt decentrale overheden onder andere door het opzetten van projecten ter bestrijding van energiearmoede. Hiervoor hebben zij in 2022 en 2023 verschillende oproepen gelanceerd. Ook bieden ze online cursussen aan. Hier leest u meer over dit initiatief.

Sociaal Klimaatfonds

De overstap naar een klimaatneutraal Europa en de hiermee gepaarde gevolgen staan centraal in het beleid van de Europese Commissie. Als onderdeel van haar inspanningen om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn, is de EU van plan verdere eisen in te voeren om onder andere de emissies in de bouw- en transportsector te verminderen. Deze regels zullen burgers en bedrijven ertoe aanzetten om te investeren in alternatieve energiebronnen, betere isolatie en schoon vervoer. Om kwetsbare huishoudens en kleine bedrijven tijdens deze overgang te ondersteunen heeft de EU een Sociaal Klimaatfonds opgericht voor de periode 2026 tot 2032 (Richtlijn 2023/95 tot oprichting van een Sociaal Klimaatfonds).

Het Sociaal Klimaatfonds moet de energietransitie voor iedereen toegankelijk maken en onder andere financiering bieden voor maatregelen gericht op het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen, manieren om verwarmings- en koelingsinstallaties koolstofvrij te maken en de invoering van emissievrije mobiliteit. De begroting tot 2032 bedraagt 65 miljard euro en de financiering komt vooral uit externe bronnen, met name inkomsten uit de emissiehandel.

Meer informatie:

EU-fondsenwijzer, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Consultatie LIFE (programma voor het milieu en klimaatactie) https://europadecentraal.nl/nieuws/consultatie-life-programma-voor-het-milieu-en-klimaatactie/ Mon, 03 Jun 2024 07:49:50 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100922 De Europese Commissie heeft een raadpleging geopend voor het LIFE programma 2021-2027. De Commissie wil graag input verzamelen van alle belanghebbenden voor de tussentijdse evaluatie van het programma.

LIFE

Het LIFE-programma financiert projecten op het gebied van milieu, klimaat en energie. De specifieke doelstellingen van het programma dat vanaf 2021 loopt en in 2027 eindigt, zijn om bij te dragen aan een verschuiving naar een schone, circulaire, energie-efficiënte, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie.

Feedback

Met de tussentijdse evaluatie wordt er gekeken naar de uitvoering van het programma in de periode 2021-2024 en worden de resultaten van de eerste gefinancierde activiteiten geanalyseerd. Op basis van de evaluatie worden er conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan om het programma in de toekomst te verbeteren.

Bronnen

LIFE programme 2021-2027 – Mid-term evaluation – General survey, Europese Commissie

LIFE (programma voor het milieu en klimaatactie), Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
EU-geld te traag teruggevorderd, volgens Rekenkamer https://europadecentraal.nl/nieuws/eu-geld-te-traag-teruggevorderd-volgens-rekenkamer/ Mon, 27 May 2024 07:55:22 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100748 De Europese Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar hoe EU-geld wordt uitgegeven en ontdekte dat er in de periode 2014-2022 in totaal 14 miljard euro verkeerd werd uitgegeven, zogenaamde onregelmatige uitgaven. Het rapport laat zien dat het terugvorderen van landbouwgelden sowieso traag verloopt. Hoewel de Commissie onregelmatige uitgaven snel en nauwkeurig registreert, duurt het terugkrijgen van deze middelen vaak te lang.

Invorderen

In 2022 werd 4,2% van de EU-begroting onjuist besteed; een stijging met 1,2% ten opzichte van het jaar daarvoor. Het gaat dan vooral om betalingen door de Commissie aan uitvoerende organisaties of begunstigden die zich niet aan de financieringseisen van de EU hielden. De Commissie moet dan verzoeken om (gedeeltelijke) terugbetaling: invorderen. Als dat niet gebeurt, bestaat het risico dat geld lichtzinnig uitgegeven blijft worden waardoor de reputatie van de EU schade oploopt.

Wie geeft welk geld uit op de EU-begroting? Beheersvormen

Niet al het geld in de EU-begroting wordt rechtstreeks door de Commissie uitgegeven. Meestal gebeurt dit juist gezamenlijk met de EU-lidstaten. Er zijn drie vormen te onderscheiden: direct beheer, gedeeld beheer en indirect beheer.

  1. Direct beheer: de Commissie beheert de financiering rechtstreeks en geeft het geld zelf uit. Dit geldt voor ongeveer 20% van de EU-begroting. Bijvoorbeeld het Europese fonds LIFE, voor milieu en klimaat. De Commissie is verantwoordelijk voor alle stappen van de uitvoering, van de oproepen tot het indienen van voorstellen tot de beoordeling van het eindresultaat en de eindbetaling.
  2. Gedeeld beheer: gelden worden gezamenlijk met nationale autoriteiten in EU-lidstaten beheerd, bijvoorbeeld financiering voor boeren uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
  3. Indirect beheer: in 10% van de gevallen zijn middelen in beheer gegeven van internationale partnerorganisaties of andere autoriteiten binnen of buiten de EU. Dan gaat het bijvoorbeeld om instanties van de Verenigde Naties (VN) of de Europese Investeringsbank (EIB).  

De verantwoordelijkheden van de Commissie verschillen per beheersvorm. Bij gedeeld beheer delegeert de Commissie de taak van het vaststellen en registreren van onregelmatige uitgaven en het invorderen van middelen aan de lidstaten, maar draagt ze zelf de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan. Bij direct en indirect beheer doet de Commissie dit allemaal zelf.

Landbouwuitgaven: lage invorderingspercentages

Aangezien slechts 20 % van de begroting direct door de Europese Commissie wordt beheerd, kan het soms moeilijk zijn om fouten te voorkomen en geld in te vorderen, aldus de auditors van de Rekenkamer. Bij gedeeld beheer in het kader van landbouw zijn de invorderingspercentages over het algemeen lager dan bij direct of indirect beheer. Daarnaast bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten.

Direct en indirect beheer: trage invordering

Wanneer de Commissie de gelden wel direct of indirect beheert, is het grootste probleem de lange duur tussen het ontdekken van een financiële fout en het indienen van een invorderingsopdracht. De Rekenkamer rapporteert dat het meestal 14 tot 23 maanden duurt na het einde van de gesubsidieerde activiteit voordat ook maar een verzoek tot terugbetaling wordt ingediend. Het daadwerkelijke invorderen van het geld laat daarna nog eens 3 tot 5 maanden op zich wachten. Uiteindelijk wordt 1 tot 8% van de gelden kwijtgescholden.

Aanbevelingen

De auditors pleiten ervoor om de fouten sneller vast te stellen, maar vooral ook de tijd voor het inleiden van invorderingsprocedures te verkorten. Dit kan door betere planning van controles voor extern optreden en de analyse van de financiële impact van structureel onregelmatige uitgaven.

De Rekenkamer stelt daarnaast voor om lidstaten meer te stimuleren om landbouwgelden in te vorderen. Bijvoorbeeld door het terugbrengen van een maatregel uit de vorige periode, die is afgeschaft, die voorschreef dat lidstaten de helft van het niet binnen vier tot acht jaar teruggevorderde geld aan de EU moesten terugbetalen.

Tot slot roept de Rekenkamer de Commissie op om elk jaar volledige informatie te verstrekken over onregelmatige uitgeven en hoe deze te corrigeren. Nu is deze informatie niet altijd volledig en consistent.

Bron

Invordering van verkeerd uitgegeven EU-geld duurt te lang, Europese Rekenkamer

]]>
€7.3 miljard beschikbaar voor nieuw werkprogramma Horizon Europe https://europadecentraal.nl/nieuws/e7-3-miljard-beschikbaar-voor-nieuw-werkprogramma-horizon-europe/ Mon, 06 May 2024 09:21:33 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100631 Het Horizon Europe programma is bestemd voor onderzoek en innovatie. Het doel van het Horizon Europe programma is om de Europese markt te laten groeien en competitiever te maken in het licht van mondiale uitdagingen. Op 17 april heeft de Europese Commissie een amendement aangenomen om het werkprogramma van Horizon Europe meer te richten op de groene en digitale transitie.

Er is een ongebruikte €1.4 van miljard uit 2023 beschikbaar, wat nu opnieuw wordt ingezet in het nieuwe werkprogramma. In totaal is het Horizon-budget voor 2024 € 7.3 miljard. De Commissie wil dit geld inzetten voor onderzoeks- en innovatieprogramma’s die betrekking hebben op de groene en digitale transities.

EU missies

De zogenaamde EU missies vormen een belangrijk onderdeel van het Horizon-programma. Hieruit vloeien vijf concrete doelen:

  • ten minste 150 Europese regio’s en gemeenschappen ondersteunen om klimaatbestendig te worden;
  • in samenwerking met het ‘Europe’s Beating Cancer Plan’ de levens van meer dan drie miljoen mensen verbeteren door het voorkomen, genezen en omgaan met kanker;
  • oceanen en andere wateren herstellen;
  • een gezonde bodem met behulp van 100 en ‘living labs’  en ‘lighthouses’.

Onder deze doelstellingen zijn ook nieuwe subdoelen vastgesteld. Zo wil de Commissie bijvoorbeeld 25.000 km aan vrij stromende rivieren herstellen, wat valt onder de waterdoelstelling van de Missies. Daarnaast is het doel gesteld om minstens 100 klimaatneutrale en slimme steden in de EU te hebben. Lees meer op de website van de EU missies.

Nieuwe Europese Bauhaus

Naast investeringen, komt ook het geld van de Nieuwe Europese Bauhaus-prijs (NEB) uit het Horizon fonds. Deze prijs is bedoeld om aandacht te vestigen op projecten die duurzaamheid en inclusie combineren met esthetiek. Vaak zit er een lokale component aan deze projecten, waardoor decentrale initiatieven bij uitstek geschikt zijn. Jaarlijks worden er zes NEB-prijzen uitgereikt. In 2024 ging één hiervan naar het Amsterdam Set Community Gardens-project.

EU fondsen

Het aanvragen van Europese fondsen kan een uitdaging zijn. Om decentrale overheden op weg te helpen, geeft KED fondsentips. Met deze tips krijgt u antwoorden op de meest gestelde vragen.

Hiernaast heeft KED ook een verzameling aan projectvoorbeelden waarin Europese fondsen zijn ingezet. Zo maakte het project Rural van de gemeente Lingewaard gebruik van de voorganger van  Horizon Europe, namelijk Horizon 2020.

Bronnen

Press corner, Europese Commissie

EU missions in Horizon Europe, Europese Commissie (ENG)

]]>
ESF+ call ter waarde van €23 miljoen geopend https://europadecentraal.nl/nieuws/esf-call-ter-waarde-van-e23-miljoen-geopend/ Mon, 29 Apr 2024 07:11:43 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100423 De Europese Commissie heeft een call – een oproep om aanspraak te maken op een fonds – van €23 miljoen geopend voor projecten die langdurige werklozen de arbeidsmarkt ophelpen. Deze oproep wordt gefinancierd via het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) in het kader van het initiatief Sociale Innovatie+. Hiermee wil de Commissie lidstaten helpen met het aanpakken van langdurige werkloosheid, onder meer door mensen te helpen bij het verminderen van hun afstand tot de arbeidsmarkt.

Doel van het fonds en de oproep

Het ESF+ is één van de belangrijkste fondsen waarmee de EU in haar burgers en arbeidsmarkt investeert. Het doel is om meer werkgelegenheid en eerlijke arbeidskansen te creëren, doormiddel van activerend arbeidsmarktbeleid gericht op ‘beter werk’, oftewel werk met een grote sociale impact zoals het leraarschap of installatietechniek.

Binnen het ESF+ richt het initiatief Sociale Innovatie zich op het ontwikkelen en overbrengen van innovatieve oplossingen op het gebied van bijvoorbeeld werkgelegenheid en sociale inclusie.

Met de oproep wil de Commissie de rol van sociale-economieorganisaties versterken. Dit zijn organisaties die investeren in initiatieven met een duidelijk sociaal doeleinde en veelal non-profit zijn. Deze organisaties hebben al bewezen dat ze in staat zijn om mensen te ondersteunen die de negatieve sociale en economische impact van langdurige werkloosheid ervaren.

Volgende stappen

Organisaties hebben tot 30 september 2024 de tijd om hun voorstellen in te dienen bij de Commissie. Een voorstel moet aan twee eisen voldoen. Ten eerste moeten organisaties uit ten minste twee verschillende landen betrokken zijn bij het project. Ten tweede mag het project tot maximaal 36 maanden duren. Wanneer het projectvoorstel aan deze eisen voldoet komt de organisatie in aanmerking voor een subsidie van 1 tot 3 miljoen euro.

Op 18 mei aanstaande is er onlinesessie waarin geïnteresseerden vragen kunnen stellen over deze call. Ook zal er binnenkort een matchmakingsessie worden georganiseerd om nieuwe partnerschappen mogelijk te maken. Informatie over deze sessies kunt u vinden op de webpagina van de oproep.

KED helpt bij Europese fondsen

Het aanvragen van Europese fondsen kan een uitdaging zijn. Om decentrale overheden op weg te helpen, geeft KED fondsentips. Met deze tips krijgt u antwoorden op de meest gestelde vragen.

Daarnaast spreekt KED ook regelmatig mensen die meewerken met projecten die gebruik maken van Europese financiering. Op deze manier halen we de tips van ervaringsdeskundigen op. Deze kunt lezen op onze webpagina over praktijkvoorbeelden.

Bron

Opening Call ESF+ – Persbericht Commissie

Subsidies en Regelingen: ESF+ – Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

]]>
EuropaPact Fryslân brengt Friesland inzicht in Europese kansen https://europadecentraal.nl/nieuws/europapact-fryslan-brengt-friesland-inzicht-in-europese-kansen/ Mon, 08 Apr 2024 09:03:36 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100081 Onder het motto ‘meer Europa in Friesland en meer Friesland in Europa’ verenigt EuropaPact Fryslân Friese overheden en kennisinstellingen en biedt gratis advies aan Friese partijen die overwegen om hun projecten te realiseren met steun van de Europese Unie. Het EuropaPact heeft diepgaande kennis in huis van Europese projecten, oproepen en aanbestedingen en streeft ernaar om Friesland verder te brengen door middel van Europese mogelijkheden. KED sprak met Anne Henk Bloemhoff, programmasecretaris bij het EuropaPact.

Internationale positionering

Binnen de provincie Fryslân bestond al enkele jaren een wens om meer met Europa te doen, vertelt Bloemhoff. “Ondanks de bekendheid met regionale en nationale kansen, leek Europa nog ver weg. In 2018 werd Leeuwarden culturele hoofdstad van Europa. Dat was voor Leeuwarden fantastisch, maar ook voor de hele provincie. We stonden in de schijnwerpers en ineens proefden we dat we meer konden dan we deden.” Om vooruitstrevender te zijn en internationaal meer impact te hebben, hebben de provincie, de 18 Friese gemeenten en kennisinstellingen de handen ineengeslagen. Dit resulteerde in 2022 in de oprichting van EuropaPact Fryslân (voor die tijd bekend onder de naam ‘Friese Projectenmachine’), met als doel Friesland internationaal te positioneren en de kennis over Europese projecten te vergroten.

We zien waar de interesse van de mensen ligt en waar de bottlenecks zijn

Werkwijze van het EuropaPact

Het EuropaPact Fryslân loopt over een periode van zes jaar tot 2027 en heeft momenteel een team van zeven medewerkers. Het biedt advies en ondersteuning aan partijen die geïnteresseerd zijn in deelname aan Europese projecten: ondernemers, overheden, kennisinstellingen. De provincie, gemeenten en kennisinstellingen dragen financieel bij aan het Europapact.

Bloemhoff benadrukt de financiële en maatschappelijke potentie van een groter inzicht in Europese kansen en het leggen van internationale verbindingen. Het streven van de hele provincie is om tegen 2027 130 miljoen euro aan financiering binnen te halen, waarbij het Europapact als katalysator fungeert. “We zien waar de interesse van de mensen ligt en waar de bottlenecks zijn. Soms is dat niet zozeer de kennis over Europa, maar eerder praktisch, bijvoorbeeld een netwerk. Daar kunnen wij aan bijdragen.”

Aangeboden diensten

EuropaPact Fryslân biedt verschillende diensten aan, waaronder het faciliteren van netwerken, het geven van advies en trainingen en het ondersteunen van initiatieven met vouchers. Zo zijn er vouchers beschikbaar voor het inhuren van experts en het schrijven van subsidieaanvragen. Deze diensten hebben als doel projectideeën te versterken en toegang tot Europese financiering te vergemakkelijken.

Bloemhoff: “Mijn ervaring is dat het, als je met een Europees project bezig gaat, het pittigste is om te komen met een zo concreet mogelijk concept voor je project. Daar gaat veel tijd in zitten.” Daarom biedt het Europapact vouchers van € 2.500, waarmee het mogelijk wordt om een expert in te huren die een aantal uur kan ‘meelopen’ en adviseren over het concept.

Kansrijke projecten kunnen daarnaast aanspraak maken op een voucher van € 15.000. Daarmee kunnen ze een expert inhuren om de projectaanvraag te schrijven. Ook zijn er vouchers voor deelname aan een Europees netwerk en voor de inhuur van een projectontwikkelaar bij grootschalige projecten (flagship-projecten).

De uitdagingen waar Europa voor staat, daar staan wij ook voor.

Prioriteiten

Hoewel alle onderwerpen bespreekbaar zijn, richt EuropaPact Fryslân zich vooral op thema’s die aansluiten bij de regionale prioriteiten in de RIS3-strategie (‘Research and Innovation strategy for smart specialisation’) voor Noord-Nederland. Het Europapact is inmiddels betrokken bij zo’n 70 projecten in verschillende fasen van de projectontwikkeling. “De ene aanvraag is al heel ver en komt bij ons voor de puntjes op de i. Bij andere aanvragen moet je meerdere malen samenzitten, gaat het misschien wel mis en probeer je het nog een keer.”

Mindset

Het Europapact denkt graag mee met projectideeën. Bloemhoff geeft het voorbeeld van iemand die met een plan komt voor een nieuw fietspad. “Dan leggen wij uit dat het fietspad op zich geen Europees project is. Maar misschien is er een Europees project van te maken, bijvoorbeeld als onderdeel van een groter initiatief met Europese partners om inwoners bewust te maken van het belang van beweging. Als je kunt uitleggen dat de aanleg van een fietssnelweg daar een essentieel onderdeel van uitmaakt, omdat het bijdraagt aan preventie van ziekte en daarmee een betere gezondheid in de regio stimuleert, dan komt dat fietspad wellicht toch wel in aanmerking om gefinancierd te worden vanuit Europa. Die mindset, daar moeten wij mensen van overtuigen en de hele provincie in meenemen.”

Bloemhoff benadrukt wel dat het voor projectpartners belangrijk is om kritisch te zijn: “Deelnemen aan een Europees project moet je alleen doen als het aansluit bij wat je nodig hebt en als het iets toevoegt aan waar je zelf al mee bezig bent. Anders heb je er geen draagvlak of energie voor. Maar, in 99% van de gevallen heeft er wat nodig is in Friesland raakvlakken met Europa. De uitdagingen waar Europa voor staat, daar staan wij ook voor.“

Kansen – nu en in de toekomst

Het netwerk binnen Friesland is dankzij het Europapact sterker geworden, denkt Bloemhoff. “Als binnen de ene gemeente iemand met een idee komt, maar de gemeente vindt het niet voor hen, kan het idee door een andere gemeente worden opgepakt. Dat netwerk bestond hiervoor zo niet.” Bloemhoff is tevreden met hoe het nu gaat, maar benadrukt dat het een proces van lange adem is: “Als je ervaring wilt opdoen, ben je zo een paar jaar verder.”

EuropaPact Fryslân ziet verder kansen in het vergroten van de Friese betrokkenheid bij minder bekende Europese programma’s. Bloemhoff:  “Er komen best veel aanvragen voor Interreg Noordwest-Europa of Interreg Noordzee. Maar er zijn nog zoveel andere mogelijkheden, bijvoorbeeld Interreg A, LIFE of Horizon Europe. Of Digital Europe, Creative Europe. Het zou tof zijn als daar wat meer op gebeurt. Maar met ons erbij hoeven mensen het in elk geval niet meer allemaal alleen te doen.”

]]>
“Interreg Deutschland-Nederland is laagdrempelig en dat willen we zo houden.” – Interview met provincie Overijssel https://europadecentraal.nl/nieuws/interreg-deutschland-nederland-is-laagdrempelig-en-dat-willen-we-zo-houden-interview-met-provincie-overijssel/ Mon, 15 Apr 2024 12:30:39 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100219 Anne Fleur Weusthuis en Jacques van Steenbergen zijn programmamanagers voor Interreg Deutschland-Nederland bij de Provincie Overijssel. Ze zijn onder meer betrokken bij de beoordeling van projectaanvragen. Genoeg reden voor KED om met hen in gesprek te gaan, want hoe werkt het beheer van het fonds en waar letten ze op bij een aanvraag?

Interreg Deutschland-Nederland biedt financiering voor projecten in de grensregio. Het doel van het programma is om grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren en gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken. Het benutten van het groeipotentieel van de grensgebieden is hierbij ook van belang. Het Interreg programma is ontstaan als een sociaal initiatief. Toentertijd was het doel het bijeenbrengen van burgers. Inmiddels heeft het programma zich ontwikkeld tot een groen en innovatief initiatief. Van Steenbergen: “We proberen het steeds eenvoudiger te maken voor aanvragers. Het programma is erg laagdrempelig, dat is het altijd geweest en dat willen we ook zo houden. Zodat iedereen, van kleine verenigingen tot mkb bedrijven, universiteiten en overheden, een aanvraag voor financiering in kan dienen.”

Hoe is het Interreg-programma Deutschland-Nederland georganiseerd?

Anne Fleur Weusthuis

Weusthuis legt uit dat Overijssel een van de vijftien Interreg partners is. Het programma staat open voor Nederlandse projectpartners uit (delen van) de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Flevoland, Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg. In Duitsland gaat het om delen van de deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen.

De provincie Overijssel is nauw betrokken bij de ontwikkeling van het programma. De provincie Overijssel vertegenwoordigt, samen met de provincie Friesland, de acht deelnemende Nederlandse provincies in de begeleidingsgroep die het programma ontwikkelt.

Van Steenbergen: “We doen alles samen. De programmapartners beslissen gezamenlijk over de inhoud, het systeem en de besluitvoering. We zijn gericht op een ‘one stop shop’. Dat is een wat andere manier van organiseren dan de andere Interreg A programma’s.”

Daarnaast is de provincie betrokken bij het beoordelen van de ingediende projectvoorstellen. De provincie is zelf ook deelnemer aan het programma, zo is Overijssel nu leadpartner in twee projecten. Een van de projecten gaat over trechterbekers: archeologische vondsten die zowel in Nederland en Duitsland gedaan zijn. Het project heeft als doel om de kennis over trechterbekers samen te brengen en beter te verspreiden onder de inwoners.

Hoe loopt de aanvraagprocedure en waar letten jullie op tijdens de selectie?

Het is mogelijk om doorlopend projectaanvragen in te dienen. Projecten kunnen hierbij onder verschillende prioriteiten vallen. Wie het project beoordeelt is afhankelijk van welke prioriteit een project heeft. Aanvragers krijgen binnen 18 weken te horen of een project is goedgekeurd.

Weusthuis vertelt over de selectie: “We kijken vooral of het project voldoet aan de subsidievoorwaarden van het programma. Het is wezenlijk dat het project een sterke grensoverschrijdende component heeft. Maar ook dat andere organisaties een project kunnen repliceren. En dat er mogelijkheden zijn voor het voortzetten van de samenwerking tussen partners na afloop van het project.”

Jacques van Steenbergen

Van Steenbergen vult aan: “Het is belangrijk bij zulke projecten dat je het geleerde verspreidt in het grensgebied.” Zo was er het project Waterrobuuste Steden dat draaide om klimaatverandering en hoe dit steden in de grensregio treft, zoals wateroverlast en hittestress. De partners ontwikkelden drie pakketten met in totaal twaalf maatregelen, die ze deels uitvoerden – in duo’s, zodat de partners elkaar optimaal konden ondersteunen. “Aan het einde van het project maakten de partners een handboek waarmee ze andere overheden voorlichten over hoe je deze problematiek aanpakt. Daarmee stimuleer je de ontwikkeling van andere organisaties,” aldus Van Steenbergen.

De grensoverschrijdende component is daarnaast een aandachtspunt: “Wat is nu echt de meerwaarde van de samenwerking tussen de Nederlandse en Duitse partners? Je betrekt niet alleen een Duitse partij omdat je dan subsidie denkt te krijgen. We letten er nadrukkelijk op of de partners goed samenwerken, bijvoorbeeld op het gebied van personeel, op technisch en op financieel vlak.”

Dat is belangrijk bij zulke projecten: dat je het geleerde verspreidt in het grensgebied en daarmee de ontwikkeling van andere organisaties stimuleert.

Is de provincie Overijssel verder nog betrokken bij de projecten?

Weusthuis legt uit dat inhoudelijke experts bij de provincie beoordelen of het project aansluit bij het beleid van de provincie Overijssel. Dat is van belang omdat projecten ook in aanmerking kunnen komen voor cofinanciering vanuit de provincie. Weusthuis: “De cofinanciering kan aanzienlijk zijn. Hoe meer Overijsselse partners betrokken zijn bij het project, hoe meer de cofinanciering waarvoor het project in aanmerking komt. We zorgen ervoor dat wanneer we een project goedkeuren, de cofinanciering al definitief geregeld is.”

Hoe gaat de samenwerking tussen de Nederlandse en Duitse partners? Weten de partners elkaar goed te vinden?

Weusthuis stelt: “In onze beleving is de samenwerking goed. Veel partners hebben jarenlange ervaring met het Interreg programma. Dus mochten er projectpartners zijn die dat nog niet hebben, dan zijn er altijd wel een aantal ervaren partners bij het project betrokken om hen de weg te wijzen. Bovendien zijn de netwerken onderling sterk, dus de partners weten elkaar goed te vinden bij het schrijven van de projectaanvraag.” Daarnaast heeft Interreg Deutschland-Nederland vier regionale programmamanagementteams die ondersteunen bij het opstellen van een projectvoorstel, maar ook kunnen helpen met het leggen van contact met Duitse partners. Een goede samenwerking tussen de partners is niet alleen van belang bij het schrijven van de aanvraag, maar ook bij de uitvoering van het project.

Het is bij een interculturele samenwerking wel goed om rekening te houden met eventuele cultuurverschillen. Weusthuis legt uit dat het bijvoorbeeld zo kan zijn dat iets anders geregeld is bij de Duitse partner, waardoor het langer kan duren dan de Nederlandse partners van hun kant gewend zijn. Daarom is het extra van belang om op tijd te beginnen met het schrijven van een voorstel.

Bovendien zijn de netwerken onderling sterk, dus de partners weten elkaar goed te vinden bij het schrijven van de projectaanvraag.

De huidige periode loopt tot 2027. Hoe gaat het nu met het programma?

Van Steenbergen: “Er is nog veel geld ter beschikking in Nederland-Duitsland dus er zijn veel mogelijkheden voor goede ideeën en voor goede samenwerkingen in het kader van Interreg. Het hangt er natuurlijk vanaf hoe lang jouw project duurt en met welke thematiek het zich bezig houdt, maar zoals het er nu naar uitziet hebben wij in 2026 ook nog de middelen om nieuwe projecten binnen de voorwaarden goed te keuren.”

]]>