Europees beleid – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Mon, 27 May 2024 15:13:22 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Europees beleid – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 EU-geld te traag teruggevorderd, volgens Rekenkamer https://europadecentraal.nl/nieuws/eu-geld-te-traag-teruggevorderd-volgens-rekenkamer/ Mon, 27 May 2024 07:55:22 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100748 De Europese Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar hoe EU-geld wordt uitgegeven en ontdekte dat er in de periode 2014-2022 in totaal 14 miljard euro verkeerd werd uitgegeven, zogenaamde onregelmatige uitgaven. Het rapport laat zien dat het terugvorderen van landbouwgelden sowieso traag verloopt. Hoewel de Commissie onregelmatige uitgaven snel en nauwkeurig registreert, duurt het terugkrijgen van deze middelen vaak te lang.

Invorderen

In 2022 werd 4,2% van de EU-begroting onjuist besteed; een stijging met 1,2% ten opzichte van het jaar daarvoor. Het gaat dan vooral om betalingen door de Commissie aan uitvoerende organisaties of begunstigden die zich niet aan de financieringseisen van de EU hielden. De Commissie moet dan verzoeken om (gedeeltelijke) terugbetaling: invorderen. Als dat niet gebeurt, bestaat het risico dat geld lichtzinnig uitgegeven blijft worden waardoor de reputatie van de EU schade oploopt.

Wie geeft welk geld uit op de EU-begroting? Beheersvormen

Niet al het geld in de EU-begroting wordt rechtstreeks door de Commissie uitgegeven. Meestal gebeurt dit juist gezamenlijk met de EU-lidstaten. Er zijn drie vormen te onderscheiden: direct beheer, gedeeld beheer en indirect beheer.

  1. Direct beheer: de Commissie beheert de financiering rechtstreeks en geeft het geld zelf uit. Dit geldt voor ongeveer 20% van de EU-begroting. Bijvoorbeeld het Europese fonds LIFE, voor milieu en klimaat. De Commissie is verantwoordelijk voor alle stappen van de uitvoering, van de oproepen tot het indienen van voorstellen tot de beoordeling van het eindresultaat en de eindbetaling.
  2. Gedeeld beheer: gelden worden gezamenlijk met nationale autoriteiten in EU-lidstaten beheerd, bijvoorbeeld financiering voor boeren uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
  3. Indirect beheer: in 10% van de gevallen zijn middelen in beheer gegeven van internationale partnerorganisaties of andere autoriteiten binnen of buiten de EU. Dan gaat het bijvoorbeeld om instanties van de Verenigde Naties (VN) of de Europese Investeringsbank (EIB).  

De verantwoordelijkheden van de Commissie verschillen per beheersvorm. Bij gedeeld beheer delegeert de Commissie de taak van het vaststellen en registreren van onregelmatige uitgaven en het invorderen van middelen aan de lidstaten, maar draagt ze zelf de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan. Bij direct en indirect beheer doet de Commissie dit allemaal zelf.

Landbouwuitgaven: lage invorderingspercentages

Aangezien slechts 20 % van de begroting direct door de Europese Commissie wordt beheerd, kan het soms moeilijk zijn om fouten te voorkomen en geld in te vorderen, aldus de auditors van de Rekenkamer. Bij gedeeld beheer in het kader van landbouw zijn de invorderingspercentages over het algemeen lager dan bij direct of indirect beheer. Daarnaast bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten.

Direct en indirect beheer: trage invordering

Wanneer de Commissie de gelden wel direct of indirect beheert, is het grootste probleem de lange duur tussen het ontdekken van een financiële fout en het indienen van een invorderingsopdracht. De Rekenkamer rapporteert dat het meestal 14 tot 23 maanden duurt na het einde van de gesubsidieerde activiteit voordat ook maar een verzoek tot terugbetaling wordt ingediend. Het daadwerkelijke invorderen van het geld laat daarna nog eens 3 tot 5 maanden op zich wachten. Uiteindelijk wordt 1 tot 8% van de gelden kwijtgescholden.

Aanbevelingen

De auditors pleiten ervoor om de fouten sneller vast te stellen, maar vooral ook de tijd voor het inleiden van invorderingsprocedures te verkorten. Dit kan door betere planning van controles voor extern optreden en de analyse van de financiële impact van structureel onregelmatige uitgaven.

De Rekenkamer stelt daarnaast voor om lidstaten meer te stimuleren om landbouwgelden in te vorderen. Bijvoorbeeld door het terugbrengen van een maatregel uit de vorige periode, die is afgeschaft, die voorschreef dat lidstaten de helft van het niet binnen vier tot acht jaar teruggevorderde geld aan de EU moesten terugbetalen.

Tot slot roept de Rekenkamer de Commissie op om elk jaar volledige informatie te verstrekken over onregelmatige uitgeven en hoe deze te corrigeren. Nu is deze informatie niet altijd volledig en consistent.

Bron

Invordering van verkeerd uitgegeven EU-geld duurt te lang, Europese Rekenkamer

]]>
De Dienstenwet en het cannabisgedoogbeleid: gescheiden werelden maar innig verbonden https://europadecentraal.nl/nieuws/de-dienstenwet-en-het-cannabisgedoogbeleid-gescheiden-werelden-maar-innig-verbonden/ Mon, 06 May 2024 15:56:01 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100528 In december 2023 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak over het cannabisgedoogbeleid in de gemeente Roermond. Op de toekenning van schaarse vergunningen zijn zowel de Dienstenrichtlijn als de Dienstenwet van toepassing. Maar geldt dat ook voor gedoogverklaringen en horecavergunningen voor coffeeshops?

 Annemarie Drahmann

Wij spraken met Annemarie Drahmann en Demy Jongkind, beiden verbonden aan de afdeling Staats- en Bestuursrecht van de Rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden. Annemarie is universitair hoofddocent staats- en bestuursrecht en schreef op verzoek van de burgemeester van de gemeente Roermond een expertopinie in de procedure voor de Raad van State. Demy is promovenda bij de afdeling staats- en bestuursrecht en doet onderzoek naar netwerksubsidies, waarvan de verdeling van schaarse rechten (subsidies) een onderdeel is. Samen schreven zij een annotatie bij de uitspraak van de Raad van State in de Gemeentestem, een juridisch vakblad.

Kunnen jullie omschrijven wat de feiten waren waarover de Raad van State uitspraak deed?

Demy Jongkind

Demy Jongkind geeft een samenvatting: “Er wordt al sinds jaar en dag door de burgemeester van Roermond een exploitatievergunning en gedoog-verklaring aan de exploitant van de coffeeshops Sky en Skunk verleend. Dit zijn twee coffeeshops in de binnenstad van Roermond. Zij moeten beschikken over enerzijds een exploitatievergunning voor een horeca-inrichting op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening en anderzijds een gedoogverklaring die ziet op het verbod in de Opiumwet om softdrugs te verkopen. In 2020 besloot de burgemeester van de gemeente Roermond tot een vernieuwing van het gemeentelijke coffeeshopbeleid. De burgemeester was inmiddels bekend met de Vlaardingen-uitspraak uit 2016 waarin de Raad van State oordeelde dat bij het verdelen van schaarse vergunningen mededingingsruimte moet worden geboden aan partijen die in aanmerking willen komen voor een dergelijke schaarse vergunning. Omdat er in Roermond maar twee coffeeshops zijn toegestaan, was de burgemeester voornemens om op termijn ook andere exploitanten een kans te geven op een exploitatievergunning voor een van de coffeeshops.

Om het nieuwe beleid zorgvuldig uit te voeren zijn de exploitatievergunningen nog één keer aan Sky en Skunk verleend, maar slechts voor de duur van vijf jaar. De exploitanten van de coffeeshops meenden echter dat de vergunningen en verklaringen voor onbepaalde tijd geldig zouden moeten zijn en dienden bezwaar in, dat werd afgewezen. Vervolgens stapten ze naar de rechtbank, die hen gelijk gaf. De burgemeester ging vervolgens in hoger beroep bij de Raad van State.”

Hoe zijn jullie betrokken geraakt bij deze procedure?

Annemarie Drahmann legt uit: “Ambtenaren van de gemeente Roermond namen contact met mij op. De rechtbank Limburg had hen in het ongelijk gesteld. Ik had in 2019 een artikel in het NJB geschreven waarin ik betoogde dat een gedoogverklaring voor een coffeeshop een schaars recht is, maar dat het transparant verdelen van dat recht lastig was geworden omdat diezelfde Raad van State in 2019 had geoordeeld dat gedoogverklaringen geen appellabele besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zijn. Hierdoor kon tegen een gedoogverklaring in beginsel niet meer bij de bestuursrechter worden opgekomen. De rechtbank Limburg oordeelde in de Roermondse zaak dat een gedoogverklaring geen schaarse vergunning was en dat ook de exploitatievergunningen niet schaars waren en daarom op grond van de Dienstenwet voor onbepaalde tijd verleend hadden moeten worden.

De rechtbank Limburg oordeelde in de Roermondse zaak dat een gedoogverklaring geen schaarse vergunning was […]

De gemeente Roermond nam naar aanleiding van mijn publicatie contact met mij op met de vraag of ik een onafhankelijke expert opinie zou willen schrijven waarin ik mijn visie op deze rechtsontwikkeling uiteen zette. Na het schrijven van deze opinie ben ik niet verder bij de zaak betrokken geweest. Na de uitspraak heb ik samen met mijn promovenda Demy Jongkind de bijdrage in de Gemeentestem geschreven. Die bijdrage gaat voor een belangrijk deel over de vraag waar de Raad van State nog geen antwoord op geeft, namelijk moeten vergunningen voor coffeeshops nu transparant verdeeld worden?”

Is het niet een vreemde constructie, een horecavergunning met een gedoogverklaring? Geeft dat geen verwarring?

Demy vertelt: “Eén van de hamvragen voor de Raad van State was inderdaad: wat is de onderlinge relatie tussen een horecavergunning en een gedoogverklaring? De rechtbank koppelde de schaarsheid van de gedoogverklaring los van de horecavergunning, waardoor de Dienstenwet niet van toepassing zou zijn op de gedoogverklaring, maar wel op de exploitatievergunning. Volgens de rechtbank had de exploitatievergunning daarom voor onbepaalde tijd moeten worden verleend. Als er geen dwingende reden van algemeen belang is op grond waarvan een beperkte duur gerechtvaardigd is of het aantal vergunningen beperkt is, dan moet je in principe vergunningen voor onbepaalde tijd verstrekken. Nu de Dienstenwet en Dienstenrichtlijn zijn gebaseerd op Unierechtelijke vrijheden, kunnen coffeeshophouders zich volgens de rechtbank ten aanzien van de verkoop van softdrugs niet beroepen op Unierechtelijke vrijheden en dus ook niet op daarop gebaseerde regelingen. De regelingen zijn slechts van toepassing op schaarse vergunningen en een gedoogverklaring is geen vergunning, aldus de rechtbank.”

De rechtbank koppelde de schaarsheid van de gedoogverklaring los van de horecavergunning, waardoor de Dienstenwet niet van toepassing zou zijn op de gedoogverklaring, maar wel op de exploitatievergunning.

Annemarie vult aan: “De rechtbank verwees daarbij onder meer naar de uitspraak van het Hof van Justitie en de Raad van State in de zaak-Josemans. Volgens mij is het echter niet goed mogelijk en ook niet wenselijk om dat strikte onderscheid te maken. Ook bij het verlenen van een exploitatievergunning wordt rekenschap gegeven van het feit dat het een coffeeshop betreft. In de praktijk worden de horecavergunning en de gedoogverklaring soms zelfs in één document samengevoegd waarbij niet duidelijk is welk voorschrift op welke toestemming ziet. Dit was ook in Roermond het geval. De uitspraak uit 2019 over de appellabiliteit van gedoogverklaringen, zou tot gevolg kunnen hebben dat als je als exploitant van een coffeeshop de horecavergunning zou willen betwisten je naar de bestuursrechter zou moeten gaan, maar voor de gedoogverklaring zou je een handhavingsprocedure moeten uitlokken of naar de civiele rechter moeten gaan.

De rechtbankuitspraak was koren op de molen van de twee Roermondse coffeeshops dus?

Annemarie en Demy vullen elkaar aan: “ja, dat klopt. De horecavergunning gaat alleen over het horecadeel van de activiteiten. Zonder aanvullende gedoogverklaring mag je natuurlijk geen coffeeshop runnen, want de verkoop van softdrugs is verboden op grond van de Opiumwet. De rechtbank oordeelt daarbij dat exploitatievergunningen voor legale horeca-activiteiten niet zijn gelimiteerd, zodat zij niet schaars zijn. De duur van de vergunningen mocht daarom gelet op de Dienstenwet niet worden beperkt.

Zonder aanvullende gedoogverklaring mag je natuurlijk geen coffeeshop runnen, want de verkoop van softdrugs is verboden op grond van de Opiumwet.

De gedoogverklaring had volgens de rechtbank geen bestuursrechtelijke relevantie in die zin dat gedoogverklaringen niet onderworpen kunnen worden aan de regels die gelden voor schaarse vergunningen. De rechtbank behandelde de exploitatievergunning en de gedoogverklaring dus echt als twee gescheiden werelden.”

Maar daar dacht de Raad van State dus uiteindelijk anders over?

Annemarie: “Ja, maar daar was wel wat voor nodig, zelfs meer dan deze uitspraak van de Raad van State: op dezelfde dag deed de Raad van State nog een uitspraak, waarin de Raad van State terugkwam op de eerdere jurisprudentielijn waaruit volgde dat een gedoogverklaring geen appellabel besluit is waartegen bezwaar en beroep open staat. De Raad van State oordeelde in de andere uitspraak dat tegen een gedoogverklaring voor een coffeeshop toch bezwaar en (hoger) beroep kan worden ingesteld, omdat het moeten afwachten van een handhavingsprocedure onevenredig bezwarend voor de exploitant is. Daarmee is de rechtsbescherming voor coffeeshophouders dus verbeterd en dat is een goede stap. Door dit oordeel kon de Raad van State in de Roermondse casus vervolgens een inhoudelijk oordeel geven.

Demy: “De Raad van State oordeelt dat bij het verlenen van een horecavergunning relevant is om wat voor soort horeca het gaat. Een nachtclub is immers ook niet hetzelfde als een theehuis. En het was duidelijk dat het hier om een coffeeshop ging en wat voor effecten op de leefomgeving dat met zich mee kan brengen. De Raad van State oordeelde daarom dat zowel het aantal als de duur van de exploitatievergunningen beperkt mocht worden. De Raad van State relateert dit aan het feit dat de handhaving van de openbare orde een legitiem belang is op grond waarvan je als gemeente beperkingen mag opleggen op grond van de Dienstenwet: het is een dwingende reden van algemeen belang.”

Annemarie: “Ja, daaruit volgt dus al dat je in principe de vergunning voor bepaalde tijd kan verstrekken. Die bepaalde tijd maakt het mogelijk dat een gemeente na het verlopen van de geldigheidstermijn denkt: dit valt tegen qua overlast, dus ik ga helemaal geen vergunningen meer verstrekken als ik het op deze manier vijf jaar heb geprobeerd en daarna blijkt dat de openbare orde wordt verstoord. Een zogenoemd nulbeleid. Of dat je de coffeeshop op een andere locatie wil. Of met strengere regels. Op deze manier hebben gemeenten beleidsruimte om te schaven: wat wil ik wel en niet?”

En de Dienstenwet, is die horde ook genomen?

Annemarie: “Ja en nee. Het is duidelijk dat de Dienstenwet van toepassing is op exploitatievergunningen en ook voor exploitatievergunningen voor coffeeshops. Het is ook duidelijk dat deze beperkt mogen worden vanwege een dwingende reden van algemeen belang. De gemeente Roermond had duidelijk in beleid uiteen gezet waarom het maximumaantal coffeeshops op twee was gesteld: minimalisering van de straathandel in cannabis en daarmee gepaard gaande criminaliteit, maar ook in breder verband: handhaving van de openbare orde, openbare veiligheid en de volksgezondheid. Dat zijn in principe legitieme redenen om beperkingen op te leggen of specifieke eisen te stellen. Uit de beleidsregel bleek dus dat de vergunningplicht voor horecabedrijven waarin cannabisproducten worden verkocht in het bijzonder gericht was op het voorkomen van overlast die coffeeshops plegen te veroorzaken. Ook niet onbelangrijk: de Raad van State stelde ook vast dat de maatregelen, de beperking van het aantal vergunningen is toegestaan. De Raad van State heeft echter ook geoordeeld dat er ook nog een tweede grondslag in de Dienstenwet is om de geldigheidsduur van de vergunning te beperken, namelijk dat het aantal vergunningen beperkt is. En die overweging roept nog wel wat vragen op, want betekent dat dan ook dat er mededingingsruimte moet worden geboden? Daar geeft de uitspraak nog geen definitief antwoord op.”

En wat denken jullie: moet er vanaf nu mededingingsruimte geboden gaan worden?

Annemarie: “Dat blijkt niet uit deze uitspraak en het is moeilijk hierop antwoord te geven. Aan de ene kant kan worden gesteld dat de hoofdregel is dat op grond van de Dienstenwet- en richtlijn bij schaarse vergunningen gelijke kansen en dus mededingingsruimte moet worden geboden. Dat pleit ervoor om dat ook bij coffeeshops te gaan doen, zoals Roermond van plan is.

Als burgemeesters dat goed kunnen onderbouwen, hebben we hier misschien wel de eerste uitzondering op de mededingingsplicht, maar dat is nu nog koffiedik kijken.

Aan de andere kant heb ik ook begrepen dat sommige gemeenten vrezen voor openbare orde risico’s als de exploitant iedere paar jaar wijzigt. Zeker nu er nog sprake is van de achterdeurproblematiek. Ook is de vraag wat de effecten op het inmiddels gestarte experiment gesloten coffeeshopketen zijn als daarin nu wijzigingen in de sector worden aangebracht. Als burgemeesters dat goed kunnen onderbouwen, hebben we hier misschien wel de eerste uitzondering op de mededingingsplicht, maar dat is nu nog koffiedik kijken.”

Tot slot: wat raden jullie gemeenten aan die hetzelfde willen als de gemeente Roermond?

Demy: “Een belangrijke juridische horde is nu genomen door de Raad van State: uit de uitspraak volgt dat er een legitieme mogelijkheid voor gemeenten is om zowel het aantal vergunningen voor coffeeshops te beperken en ook de geldigheidsduur van de vergunningen.”

Annemarie: “Maar het is niet vrijblijvend. Het succes valt of staat met proactief beleid, dus met een goede voorbereiding. Je moet lokale regelgeving hebben voor je horecabeleid en voor je cannabisbeleid en dat moet op elkaar afgestemd zijn, maar op grond van beide is het stellen van beperkingen aan coffeeshops mogelijk. Ook moet er een goede motivering zijn, bijvoorbeeld handhaving van de openbare orde of de volksgezondheid. Het maximaal aantal vergunningen moet in het beleid staan, net als de periode waarvoor vergunningen worden verstrekt, de eisen die aan de vergunninghouder worden opgelegd en bijvoorbeeld ook de procedure voor vernieuwing van de vergunning en de gedoogverklaring. Vergeet ook het afwegingskader voor verstrekking van vergunningen niet. Je moet bij het bepalen van de vergunningstermijn bijvoorbeeld afwegen wat de terugverdientijd van de investering is. Maar ook nadenken over bijzondere voorwaarden: wat voor overlast verwacht ik als gemeente van dit type horeca en vind ik dat nog acceptabel?”

Demy: “Het lijkt daarnaast wel beter om de horecavergunning en de gedoogverklaring uit elkaar te trekken, door er twee separate besluiten van te maken, die door coffeeshophouders alleen in combinatie kunnen worden aangevraagd, met een afgestemde procedure en die bij voorkeur een gelijke geldigheidstermijn bevatten.”

Annemarie: “Zo is dan in een keer duidelijk voor de ondernemer welke voorschriften zijn gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening en welke op de Opiumwet. Beide wetten hebben immers een andere achtergrond: de een ziet op de effecten op de leefomgeving van de inrichting en de ander op de regulering van de verkoop van de softdrugs.”

Meer informatie

]]>
Financiële aspecten EU https://europadecentraal.nl/onderwerp/europese-unie/organisatie/financiele-aspecten-eu/ Fri, 25 Jan 2013 16:01:28 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=4997 De Europese Unie kent financiële aspecten die impact hebben op decentrale overheden. Hierbij kan niet altijd direct gerelateerd worden aan Europees recht of beleid. Besluitvorming van de Europese Unie kan echter soms wel financiële consequenties met zich mee brengen voor decentrale overheden, bijvoorbeeld bij de implementatie van Europees recht of beleid op decentraal niveau, wat administratieve lasten met zich mee kan brengen. Op deze pagina leest u meer hierover en over de richtlijn betalingsachterstand, schatkistbankieren, de wet Houdbare Overheidsfinanciën (wet HOF) en het meerjarig financieel kader (MFK).

Financiële aspecten VWEU

Om te kijken hoe financiële structuren van de Europese Unie Europeesrechtelijk zouden kunnen doorwerken op decentraal niveau, is het nodig om te begrijpen hoe het economisch en monetair beleid van de Unie en van de institutionele en financiële bepalingen uit het VWEU (Verdrag betreffende de Werking van de EU) in elkaar zitten.

Economisch en monetair beleid

Het economisch en monetair beleid van de Europese Unie wordt geregeld in artikel 120 tot en met 144 van het VWEU. Het economisch beleid dat lidstaten uitvoeren moet bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU (artikel 120 VWEU). Bij de uitvoering van het monetair beleid van de Unie spelen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en de Europese Centrale Bank (ECB) een centrale rol (artikel 127 en verder VWEU). Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat de nationale wetgeving verenigbaar is met de Verdragen en met de statuten van het ESCB en de ECB.

Nederland

Voor Nederland ligt hier een belangrijke rol voor het Ministerie van Financiën. Zo heeft het Ministerie een rol bij de uitvoering van afspraken in het kader van de Economisch Monetaire Unie (EMU, het mechanisme waarmee eurolanden hun begrotingsbeleid coördineren) en de weergave van de EMU-schulden en het EMU-saldo van Nederland. Bij de EMU-schuld en het EMU-saldo worden ook uitstaande leningen, inkomsten, uitgaven en onderlinge schulden van de Rijksoverheid, sociale fondsen en van lokale overheden meegerekend.

Institutionele en financiële bepalingen VWEU

De rol en de taken van Europese instellingen zoals de Europese Centrale Bank en de Rekenkamer worden respectievelijk in artikel 282 en 285 VWEU omschreven. Artikel 310 en verder VWEU geven financiële bepalingen en gaan nader in op wat de eigen (financiële) middelen van de Europese Unie inhouden en hoe de Europese Unie tot vaststelling van een meerjarig financieel kader komt. Daarnaast wordt beschreven hoe de jaarlijkse EU-begroting tot stand komt en hoe de uitvoering hiervan loopt. De Europese Commissie voert de begroting in samenwerking met de lidstaten, maar onder eigen verantwoordelijkheid uit. Ook aangaande het financieel management van de EU-begroting in Nederland en de rechtmatigheid van de EU-bestedingen in Nederland speelt het ministerie van Financiën een belangrijke rol.

Structuurfondsen

Via de begroting geeft de EU ook geld uit aan de Europese structuur– en investeringsfondsen (ESIF). Via deze fondsen wordt financiële ondersteuning geboden. Decentrale overheden kunnen onder voorwaarden voor sommige van deze financiële middelen in aanmerking komen. Meer achtergrondinformatie hierover leest u onder Regionaal beleid en fondsen. Bekijk welke Europese fondsen en subsidies er beschikbaar zijn op bepaalde onderwerpen en welke oproepen voor het doen van aanvragen openstaan in de EU-fondsenwijzer.

Meerjarig financieel kader

De langetermijnbegroting van de Europese Unie wordt ook wel het meerjarig financieel kader (MFK) genoemd. Over een periode van doorgaans zeven jaar worden maximumbedragen vastgesteld voor de diverse begrotingen van de EU. Het gaat hierbij zowel om de totale uitgaven van de Unie als voor de verschillende actiegebieden. Het MFK voor de periode 2021-2027 bedraagt € 1,211 miljard. Het wettelijk kader van het huidige MFK is Verordening 2020/2093. Naast het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 is er voor de periode 2021-2024 het tijdelijk herstelinstrument NextGenerationEU met een begroting van € 806,9 miljard om de gevolgen van de coronacrisis op te vangen. 

Het MFK wordt gefinancierd uit de jaarlijkse bijdrage van elke lidstaat op basis van het percentage van hun bruto nationaal inkomen. Daarnaast komt een percentage van alle btw-opbrengsten van de lidstaten ten goede aan het MFK. Ook vloeien de douanetarieven die lidstaten heffen op import uit landen buiten de EU naar het MFK. Tot slot wordt sinds 1 januari 2021 een bijdrage betaald op basis van niet-gerecycled plastic afval. De verdeling van financiële middelen binnen het MFK weerspiegelt de politieke prioriteiten van de EU. Het waarborgt de begrotingsdiscipline van de EU: vooraf staat vast hoeveel financiële middelen beschikbaar zijn voor een bepaalde doelstelling. Dit zorgt voor het vereenvoudigen van de goedkeuring van de jaarlijkse EU-begroting en maakt Europese financiering beter voorspelbaar.

Waaraan wordt het meerjarig financieel kader besteed?

Gezamenlijk bepalen de lidstaten waar de Europese middelen voor bestemd worden. De Europese Commissie is eindverantwoordelijk voor de uiteindelijke toewijzing van deze middelen. De Europese Unie besteedt via het MFK middelen aan investeringen in economie en werkgelegenheid, landbouw- en plattelandsontwikkeling, klimaat en het verminderen van welvaartsverschillen tussen Europese regio’s. Daarnaast wordt een klein deel uitgegeven aan ontwikkelingssamenwerking, veiligheid (zowel binnen als buiten de EU) en migratie. Deze thema’s lopen als een rode draad door zowel het MFK als door de Europese fondsen. Voor de periode 2021-2027 komt ruim 50% van het MFK en NextGenerationEU ten goede aan modernisering van de EU, met thema’s als onderzoek en innovatie, eerlijke klimaat- en digitale transitie en herstel en veerkracht. 30% wordt besteed aan de bestrijding van de klimaatverandering. De uiteindelijke verdeling van middelen over de verschillende pijlers komt tot stand door onderhandelingen tussen de Europese Commissie, de Europese Raad en het Europees Parlement. De lidstaten ontvangen met 90% van de Europese uitgaven het grootste deel van het budget uit het MFK.

NextGenerationEU

NextGenerationEU is het tijdelijke herstelinstrument dat is opgezet in reactie op de coronacrisis. De begroting van € 806,9 miljard zal voornamelijk in 2021-2023 worden besteed. Dit gebeurt in de vorm van subsidies en leningen, die worden verdeeld over de lidstaten. Om het geld bijeen te krijgen, gaat de Commissie leningen aan op de kapitaalmarkten. Het grootste deel van de middelen van NextGenerationEU, € 723,8 miljard is voorzien voor de Faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, RRF). Deze faciliteit geeft financiële steun aan overheidsinvesteringen maar ook aan groene en digitale projecten. Lidstaten moeten bij de Commissie een plan indienen om steun uit de faciliteit te ontvangen. Nederland kan aanspraak maken op een totaal van € 4,7 miljard aan subsidie. Het Nederlandse plan richt zich tussen 2022 en 2026 op de groene en digitale transities, versterking van de woning- en arbeidsmarkt, verbetering van de volksgezondheidssector, paraatheid voor (nieuwe) pandemieën, de bestrijding van witwaspraktijken en agressieve fiscale planning en meer.

Schatkistbankieren

Een andere manier waarop de EU financiële gevolgen heeft voor decentrale overheden is door schatkistbankieren, wat gedaan wordt om de schuld van de Europese Monetaire Unie (EMU) te verlagen. Schatkistbankieren houdt in dat de tegoeden van decentrale overheden worden aangehouden in de Nederlandse schatkist. Decentrale overheden zijn in 2013 gaan schatkistbankieren, toen het Begrotingsakkoord 2014 werd afgesproken. Op grond van de wet verplicht schatkistbankieren zijn alle decentrale overheden (provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen in de vorm van een openbaar lichaam) verplicht om hun overtollige middelen in de schatkist aan te houden. Op grond van de ministeriële regeling schatkistbankieren decentrale overheden is er daarnaast de rekening-courantovereenkomst die iedere decentrale overheid heeft met de Staat der Nederlanden. De regeling bevat ook de verplichting voor decentrale overheden om een nieuwe bankrekening te openen bij een of meerdere banken, zodat die bankrekening gekoppeld kan worden aan de schatkist. Het gaat om een ‘verplichte deelname aan schatkistbankieren zonder leenfaciliteit’. Decentrale overheden zijn niet vrij om hun middelen buiten de centrale overheid uit te zetten. Wel behouden ze de vrijheid om van andere partijen dan de centrale overheid te lenen. Door het verplichte schatkistbankieren hoeft de Nederlandse staat minder geld te lenen op de financiële markten en daalt de staatsschuld en de EMU-schuld. Een neveneffect is dat de risico’s die decentrale overheden lopen met hun tegoeden worden geminimaliseerd.

Wet HOF

De Europese afspraken ten aanzien van begrotingsdiscipline zijn in Nederland opgenomen in de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet HOF). In de Wet HOF worden de Europese normen verankerd voor de hoogte van de overheidsschuld en de jaarlijkse groei van de overheidsschuld. Dit betekent een maximaal toegestaan structureel tekort van de collectieve sector (EMU-saldo) van 0,5% van het bruto binnenlands product (BBP). De grens voor het feitelijk tekort is 3% van het BBP. De overheidsschuld mag niet hoger zijn dan 60% van het BBP. Ook de uitgangspunten van het Nederlands begrotingsbeleid zijn in de Wet HOF vastgelegd. Het gaat daarbij onder andere om de strikte scheiding tussen inkomsten en uitgaven, door middel van het hanteren van vaste uitgavenplafonds (kaders) en het principe van automatische stabilisatie aan de inkomstenkant van de begroting.

Richtlijn betalingsachterstand

In 2013 is de gewijzigde Richtlijn Betalingsachterstand bij Handelstransacties (2011/7) in nationale wetgeving geïmplementeerd. (Decentrale) overheden hebben een voorbeeldfunctie bij betalingsverplichtingen. In Nederland zijn de bepalingen die implementatie behoefden opgenomen in afdeling 10 en 11 van titel 1 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De richtlijn is van toepassing op alle typen betalingen die worden gedaan ter vergoeding van handelstransacties tussen overheidsdiensten en ondernemingen of tussen ondernemingen onderling.

Belangrijkste bepalingen richtlijn

Een schuldeiser kan bij te late betaling aanspraak maken op een standaardbedrag van € 40,-. Een aanmaning of ingebrekestelling is niet vereist. Ook hoeft niet aangetoond te worden dat hij deze kosten daadwerkelijk gemaakt heeft. De maximale betaaltermijn voor overheidsinstanties bedraagt dertig dagen, net als de maximale verificatieperiode. Deze periode betreft de termijn waarbinnen de schuldenaar de ontvangen prestatie kan aanvaarden, dan wel beoordelen of deze aan de overeenkomst beantwoordt. Wil een (decentrale) overheid bij een aanbesteding een langere termijn voor verificatie of aanvaarding hanteren, dan moet dit in de overeenkomst en de aanbestedingsdocumenten zijn opgenomen. Een langere termijn dan dertig dagen is denkbaar bij bijzonder complexe contracten, of wanneer meer dan dertig dagen vereist is om te kunnen bepalen of een specifieke prestatie aan de overeenkomst beantwoordt.

De richtlijn stelt de wettelijke handelsrente vast. Overheidsinstanties kunnen, in tegenstelling tot ondernemingen, contractueel niet naar beneden afwijken van de wettelijke handelsrente. Zij kunnen enkel een hogere handelsrente overeenkomen. In geval van te late betaling kunnen schuldeisers van overheidsinstanties dan ook ten minste aanspraak maken op vergoeding van de wettelijke handelsrente

Gevolgen decentrale overheden

De in de Wet HOF vastgelegde normen raken ook decentrale overheden, omdat de schulden en financieringstekorten van gemeenten, provincies en waterschappen meetellen in de overheidsschuld van Nederland. Alle decentrale overheden samen krijgen een plafond voor het totale EMU-tekort van gemeenten, provincies en waterschappen in een jaar. Dat plafond wordt volgens de wet na bestuurlijk overleg voor een bepaalde periode overeengekomen.

]]>
Werknemers met een tijdelijk contract hebben net als werknemers met een vast contract recht op uitleg over ontslagredenen https://europadecentraal.nl/eurrest/werknemers-met-een-tijdelijk-contract-hebben-net-als-werknemers-met-een-vast-contract-recht-op-uitleg-over-ontslagredenen/ Fri, 23 Feb 2024 14:26:46 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=eurrest&p=99450 Introductie

De Richtlijn 1999/70/EG (Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd) stelt EU-brede eisen aan arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Deze Richtlijn werd in 1999 in het leven geroepen om uitvoering te geven aan een raamovereenkomst tussen Europese verbanden van werkgevers- en werknemersorganisaties.

In zaak C-715/20, ECLI:EU:C:2024:139, K.L. tegen X sp. z o.o., verduidelijkt het Hof de rechten die voortvloeien uit de Raamovereenkomst, waaronder het recht van werknemers met een arbeidscontract voor bepaalde tijd om niet gediscrimineerd te worden ten opzichte van werknemers met een vaste arbeidsrelatie. Dat recht in clausule 4 van de Raamovereenkomst.

Zaak

HvJ EU 20 februari 2024, C-715/20, ECLI:EU:C:2024:139 K.L. tegen X sp. z o.o.

Beleidsdossier en thematiek

Europees recht en beleid

Werkgelegenheid en sociaal beleid

Feiten

Een werknemer (onder initialen K.L., hierna KL) heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd met een werkgever, onder pseudoniem X. Dit contract gold voor de periode van 1 november 2019 tot en met 31 juli 2022. Op 31 augustus 2020, dus nog tijdens de looptijd van de overeenkomst, zegt X, de werkgever, het contract eenzijdig op en doet dat zonder opgave van redenen.

KL heeft bij de Poolse nationale rechter, de ‘Sąd Rejonowy dla Krakowa – Nowej Huty w Krakowie’ (rechter in eerste aanleg Krakau – Nowa Huta, Polen, hierna: de verwijzende rechter), een vordering tot schadevergoeding ingesteld op grond van het Poolse ‘Arbeidswetboek’ met het argument dat zijn ontslag onrechtmatig was. X voert daarentegen aan dat hij KL rechtmatig heeft ontslagen, overeenkomstig de geldende Poolse bepalingen van arbeidsrecht.

Naar Pools recht onderzoekt een rechter, die wordt gevraagd om naar een beëindiging van een overeenkomst voor bepaalde tijd te kijken, de redenen van dat ontslag niet. De werknemer heeft ook geen recht op vergoeding wegens het ontbreken van een rechtvaardiging van dat ontslag. Daarmee wordt een dergelijke werknemer de bescherming ontzegd die voortvloeit uit artikel 30 van het EU-Handvest van de grondrechten. Die bepaling luidt als volgt: “Iedere werknemer heeft overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken recht op bescherming tegen iedere vorm van kennelijk onredelijk ontslag.”

KL stelt ten eerste, dat de verklaring van X vormfouten bevatte die gebreken opleverden waaraan een recht op schadevergoeding kon worden ontleend  (op grond van artikel 50, § 3, van het Poolse Arbeidswetboek). Ten tweede voert hij aan dat, zelfs als dat Arbeidswetboek geen verplichting aan werkgevers oplegt om de redenen voor de beëindiging mee te delen bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, het ontbreken van die vermelding het non-discriminatiebeginsel schendt. Dat beginsel is vormgegeven in het EU-recht en het Poolse recht omdat de verplichting om redenen aan te geven wél bestaat bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.

De verwijzende rechter merkt op dat de ‘Trybunał Konstytucyjny’ (het Grondwettelijk Hof van Polen) in 2008 een arrest heeft gewezen dat betrekking had op de verenigbaarheid van artikel 30, § 4, van het Arbeidswetboek met de ‘Konstytucja Rzeczypospolitej Polskiej’ (Grondwet van de Republiek Polen). Het Hof kwam tot de conclusie dat artikel 30, § 4, van het Arbeidswetboek niet in strijd was met de Poolse Grondwet.

Een derde Pools rechtscollege, de ‘Sąd Najwyższy’ (de hoogste Poolse rechter in burgerlijke en strafzaken) wees echter in 2019 een arrest waarin het zijn twijfels uitte over de juiste tenuitvoerlegging van clausule 4 van de Raamovereenkomst in het Poolse recht. Daarmee rijzen ook vragen over de verenigbaarheid van de relevante bepalingen in het Poolse Arbeidswetboek met het Unierecht. Toch heeft de Sąd Najwyższy erop gewezen dat een organisatie die geen overheidsorgaan is, zoals een particuliere werkgever, niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de onjuiste omzetting van Richtlijn 1999/70 in het Poolse recht. Deze hoogste rechterlijke instantie mocht daarom artikel 30, § 4, van het Arbeidswetboek zelf niet buiten toepassing laten in de zaak die tot het genoemde arrest heeft geleid. Een Richtlijn heeft geen horizontale rechtstreekse werking en schept dus geen rechten en plichten tussen particulieren, zoals een particuliere werkgever en een werknemer.

De verwijzende rechter vraagt zich af of op welke basis er rechtmatig onderscheid mag worden gemaakt bij arbeidsverhoudingen. In een eerder arrest van het Hof in de zaak Cresco Investigation (C‑193/17, EU:C:2019:43), was er sprake van onderscheid op grond van godsdienst. In een andere zaak, DI (C‑441/14, EU:C:2016:278), was sprake van onderscheid op basis van leeftijd. Die beide gronden voor onderscheid zijn vermeld in het Handvest van de EU-Grondrechten, terwijl de aard van de arbeidsverhouding (en dus ook of die voor bepaalde of onbepaalde tijd is aangegaan) daarin niet is vermeld als grondslag voor het maken van rechtmatig onderscheid. Artikel 21 lid 1 van dat Handvest bepaalt echter dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten in de arbeidsrechtelijke sfeer.

Rechtsvragen

De verwijzende rechter heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna het Hof) de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1) Moeten artikel 1 van richtlijn [1999/70] en de clausules 1 en 4 van [de Raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die slechts in het geval van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd voorziet in de verplichting van de werkgever om de beslissing tot beëindiging van een arbeidsovereenkomst schriftelijk te motiveren en die aldus de redenen voor de beëindiging van overeenkomsten voor onbepaalde tijd aan rechterlijke toetsing onderwerpt, terwijl een dergelijke verplichting voor de werkgever (namelijk de vermelding van de redenen voor de beëindiging) niet bestaat in het geval van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (waardoor enkel de conformiteit van de beëindiging met de bepalingen inzake de beëindiging van overeenkomsten aan rechterlijke toetsing is onderworpen)?

2) Kunnen partijen in een geding tussen particulieren zich beroepen op clausule 4 van [de raamovereenkomst] en het algemene Unierechtelijke beginsel van non-discriminatie (artikel 21 van het [Handvest]), en hebben deze bepalingen derhalve horizontale werking?”

Uitspraak van het Hof

Het Hof herformuleert de vraag van de verwijzende rechter en stelt dat met name naar clausule 4 van de Raamovereenkomst moet worden gekeken. Die is van toepassing op alle werknemers die tegen betaling arbeid verrichten in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever. Dat is ook de situatie in de procedure tussen KL en X. Uit clausule 4 vloeit voort dat deze procedure geen betrekking heeft op de keuze als zodanig om contracten voor bepaalde tijd te sluiten in plaats van contracten voor onbepaalde tijd, maar op discriminatie die voortkomt uit gesloten contracten voor bepaalde en voor onbepaalde tijd.

Vervolgvraag is of een wettelijke regeling (30, § 4, van het Poolse Arbeidswetboek) te zien is als een ‘arbeidsvoorwaarde’ in de zin van clausule 4 van de Raamovereenkomst. Daarvoor moet worden aangeknoopt bij de term ‘dienstverband’ uit artikel 4. Die term is eerder door het Hof geïnterpreteerd. Daaronder vallen in ieder geval de volgende onderdelen van de verhouding tussen werkgever en werknemer:

  • de bescherming die een werknemer heeft bij onrechtmatig ontslag (arrest van 17 maart 2021, Consulmarketing, C‑652/19, EU:C:2021:208,);
  • de regels over de vaststelling van de opzegtermijn in geval van opzegging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (arrest van 25 juli 2018, Vernaza Ayovi, C‑96/17, EU:C:2018:603);
  • de regels over de vergoeding die aan de werknemer wordt toegekend vanwege de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst, omdat die vergoeding wordt betaald door de arbeidsverhouding die tussen hen is ontstaan (wat ook volgt uit het laatstgenoemde arrest).

Vervolgvraag is of een wettelijke regeling een arbeidsvoorwaarde is in de zin van de kaderovereenkomst. Als er namelijk wel in wettelijke voorwaarden kan worden gediscrimineerd, is dat in strijd met de doelstelling van clausule 4 van de Raamovereenkomst. Artikel 30, § 4, van het Poolse Arbeidswetboek valt daarmee onder het begrip ‘arbeidsvoorwaarden’. Dat is zo omdat het een regeling is over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst bij ontslag en de bestaansreden van die regeling is gelegen in de arbeidsverhouding die is ontstaan tussen een werknemer en zijn werkgever.

Verder is het non-discriminatiebeginsel niet alleen opgenomen in clausule 4 van de Raamovereenkomst. Die bepaling moet worden gezien als een specifieke uitdrukking van het onderliggende fundamentele gelijkheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de grondbeginselen van het Unierecht. Dit bepaalde het Hof al eerder in zijn arrest van 19 oktober 2023, Lufthansa CityLine, (C‑660/20, EU:C:2023:789). In dat arrest bepaalde het Hof ook dat dat beginsel niet restrictief mag worden uitgelegd.

Clausule 4 heeft volgens het Hof rechtstreekse werking. Onderzocht moet dan ook worden of de Poolse wettelijke regeling neerkomt op een minder gunstige behandeling van tijdelijke werknemers dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst. Als dat zo is, dan rijst de vraag of dat verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Eerste vraag is dan of tijdelijke werknemers en werknemers in vaste dienst vergelijkbaar zijn.

De Poolse wettelijke regeling is vrij algemeen van karakter, constateer het Hof. Deze regelt in alle gevallen de voorlichting die een werkgever moet geven aan ontslagen werknemers, namelijk wat de redenen voor de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst is. De regeling is daarbij van toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die vergelijkbaar kunnen zijn met werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het is aan de verwijzende rechter of de tijdelijke overeenkomst van KL vergelijkbaar is met die van werknemers die tijdens dezelfde periode met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst waren bij X.

Vervolgens constateert het Hof dat de Poolse wettelijke regeling neerkomt op een minder gunstige behandeling van tijdelijke werknemers. Aan de werknemer met een tijdelijk contract wordt informatie ontzegd die belangrijk is om te beoordelen of het ontslag onrechtmatig is en te overwegen om eventueel een zaak aanhangig te maken bij een rechterlijke instantie. Een werknemer met een vast contract krijgt die informatie wel. Dat verschil in behandeling benadeelt de werknemer met een tijdelijk contract. Die is bijna gedwongen om bij de rechter zijn ontslag aan te vechten waarbij die informatie alsnog kan worden verkregen doordat de rechter het vrijgeven daarvan kan gelasten. Die werknemer staat daarbij echter wel op een achterstand omdat die niet vooraf beschikt over de relevante informatie die juist beslissend kan zijn voor zijn keuze om te procederen of niet. Ook juist de druk die daarvan uitgaat om te procederen zonder alle relevante feiten te hebben, pakt discriminerend uit.

Daarna onderzoekt het Hof of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor de Poolse wettelijke regeling. Het feit dat het onderscheid is vastgesteld in een wettelijke regeling doet daarbij niet ter zake.

Het verschil in behandeling kan alleen worden gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria. Alleen dan kan worden nagegaan of het verschil voorziet in een werkelijke behoefte en passend en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel. De Poolse regering beroept zich echter op de verschillende sociaaleconomische functies van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en voor onbepaalde tijd. Het slechtere niveau van bescherming van werknemers brengt met zich mee dat flexibele arbeid gunstiger wordt voor werkgever en werknemer.

Die redenen vormen volgens het Hof geen precieze en concrete gegevens die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde. Het onderscheid dat de Poolse wetgeving maakt, is te algemeen en abstract omdat het alleen gebaseerd is op de duur van het dienstverband zelf. Met die gegevens kan dus niet worden verzekerd dat het verschil in behandeling voorziet in een werkelijke behoefte op grond van publieke belangen. Als dat abstracte verschil voldoende zou zijn voor een rechtvaardiging, dan zou clausule 4 van de Raamovereenkomst zinloos worden. Ook is de ongunstige behandeling van tijdelijke werknemers niet passend en noodzakelijk voor het nastreven van de doeleinden die de Poolse regering daarmee wil bereiken, namelijk meer werkgelegenheid.

Een verplichting om ook tijdelijke werknemers de redenen van ontslag mee te delen staat volgens het Hof niet in de weg aan een flexibele arbeidsmarkt. Het weglaten van de plicht om de reden of redenen voor het ontslag schriftelijk mede te delen aan de werknemer, is niet toegestaan. Er kan niet worden aangenomen dat alleen die plicht de flexibiliteit van de arbeidsmarkt aanzienlijk beïnvloedt.

De slotvraag is of de verwijzende rechter uitvoering moet geven aan clausule 4 van de Raamovereenkomst. De vraag is of deze rechtstreekse werking heeft in het geschil tussen KL en X. In principe moet een bepaling van nationaal recht die strijdig is met een richtlijnbepaling buiten toepassing worden gelaten in een rechtsgeding. De nationale rechter moet daarbij in een geding tussen particulieren rechtsbescherming verzekeren en de volle werking van bepalingen van Europees recht waarborgen. Daarbij moet het nationale recht richtlijnconform worden uitgelegd.

Als het gaat om een geding tussen particulieren, moet bij de toepassing van verplichtingen uit een richtlijn op nationale bepalingen het gehele nationale recht in beschouwing genomen worden om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met doel van de richtlijn.

Als dat niet mogelijk is, dan vereist het beginsel van voorrang van EU-recht dat een nationale rechter een bepaling van nationaal niveau buiten toepassing laat wanneer deze in strijd is met Unierechtelijke bepalingen die rechtstreekse werking hebben. Maar dat kan niet in alle gevallen. Een richtlijnbepaling kan niet door een particulier tegenover een andere particulier worden ingeroepen voor een nationale rechter. Een nationale rechter mag niet op grond van een richtlijnbepaling, zelfs al is die duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk, een daarmee strijdige bepaling van nationaal recht buiten toepassing laten als daardoor een extra verplichting wordt opgelegd aan een particulier.

Aan de ene kant is het zo dat het Hof de rechtstreekse werking heeft toegekend aan clausule 4, punt 1, van de Raamovereenkomst. Die kan dus door particulieren voor de nationale rechter worden ingeroepen tegen de staat en andere overheidsorganen. Aan de andere kant gaat het hier om een geschil tussen particulieren. In dat geval kan het Unierecht de nationale rechter er niet toe verplichten om artikel 30, § 4, van het Poolse Arbeidswetboek buiten toepassing te laten. Die bepaling vormt de precisering en concrete invulling van de arbeidsvoorwaarden waarop met name clausule 4 van de Raamovereenkomst van toepassing is. Met die bepaling uit het Arbeidswetboek brengt Polen dus EU-recht ten uitvoer in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest van de EU-grondrechten. Daarbij moet Polen garanderen dat EU-rechten doeltreffend kunnen worden afgedwongen. Indirect wordt door deze Poolse regeling juist die toegang tot de rechter beperkt, doordat een getroffen werknemer informatie wordt ontzegd die belangrijk is om te beoordelen of zijn ontslag eventueel onrechtmatig is en om eventueel een rechtszaak te beginnen om dat ontslag aan te vechten. Daarmee is de Poolse regeling in strijd met artikel 47 van het Handvest van EU-Grondrechten. De verwijzende rechter is daarom verplicht om artikel 30, § 4, van het Arbeidswetboek buiten toepassing laten voor zover dit nodig is om de volle werking van de bepaling van het Handvest te waarborgen.

Decentrale relevantie

De verplichtingen uit de Raamovereenkomst en de Richtlijn gelden in principe ook voor decentrale overheden. Ook voor hen geldt dus dat zij in principe werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gelijk moeten behandelen als werknemers met een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Het moet wel gaan om vergelijkbare arbeid en er kan een beroep worden gedaan op uitzonderingsgronden, mits objectief, noodzakelijk en proportioneel.

]]>
Interview met raadslid Gerdien Knikker: “Wij hebben als gemeente echt iets te bieden aan Europa en ook zeker wat te halen.” https://europadecentraal.nl/nieuws/interview-met-raadslid-gerdien-knikker/ Fri, 03 Nov 2023 13:40:31 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=97952 Gemeentelijke vraagstukken zijn lang niet altijd zo lokaal als ze in eerste instantie lijken wanneer er op de achtergrond Europese regelgeving in het spel is. Andere gemeenten in Europa zijn waarschijnlijk met precies dezelfde problemen, vragen en oplossingen bezig. Maar hoe weet je als raadslid of het wiel elders al rolt, terwijl je het zelf nog moet uitvinden? KED ging daarover in gesprek met Gerdien Knikker, fractievoorzitter van D66 in de gemeenteraad van Haarlemmermeer. Zij is onlangs lid geworden van het Europese netwerk voor lokale en regionale raadsleden.

Europese netwerken voor lokale en regionale raadsleden

In 2021 zijn er twee Europese netwerken opgericht die lokale volksvertegenwoordigers in Europa met elkaar verbinden: Het Europese netwerk voor lokale en regionale raadsleden van het Comité van de Regio’s (CvdR) en het “Building Europe with Local Councillors” (BELC) netwerk van de Europese Commissie (EC).

Deze netwerken zijn nauw aan elkaar verwant en gebruiken hetzelfde online platform: Futurum. Ze hebben een eigen subgroep, maar ook een gedeelde groep voor beide netwerken. In deze groepen wordt informatie gedeeld (zoals nieuws, briefings, evenementen en ‘best practices’) maar je kunt er je Europese collega’s ook om advies vragen. Het wordt aangemoedigd om van beide netwerken lid te worden, zodat je toegang hebt tot alle groepen en informatie.

Hoewel de netwerken veelal overeenkomstige doelstellingen hebben, verschillen ze in hun oorsprong en lidmaatschap-procedure. Het BELC-netwerk is opgezet om lokale en regionale volksvertegenwoordigers te helpen bij het agenderen en bespreken van EU-gerelateerde onderwerpen in hun gemeenschap. Het lidmaatschap gaat gepaard met een aantal toezeggingen en moet vooraf worden goedgekeurd door de gemeenteraad. Het lidmaatschap van het CvdR-netwerk is daarentegen zelfstandig aan te vragen voor raadsleden. Dit netwerk is opgezet om het werk van het Comité van de Regio’s breder te delen met lokale en regionale volksvertegenwoordigers.

Hoe ben je in aanraking gekomen met het Europese netwerk voor lokale en regionale raadsleden?

“Dit is mijn tweede periode in de gemeenteraad van Haarlemmermeer en ik houd me bezig met de portefeuille regionale samenwerking. Bij veel grote vraagstukken hangt het onderwerp en alles wat met Europa te maken heeft een beetje boven de markt. Ik merkte dat dit een blinde vlek is voor veel mensen en dacht: er gebeurt zo veel! Hoe kunnen wij als raadsleden nu wat beter zicht krijgen op wat er uit Europa komt aan beleid? Maar ook, waar kunnen wij van elkaar leren? Ik ben zoekende als raadslid hoe we elkaar meer kunnen vinden en versterken.

Ik heb me een aantal jaar geleden al een keer verdiept in de vraag of iets voor raadsleden bestond op Europees niveau, maar toen kwam ik niet veel verder. Je krijgt natuurlijk via je eigen politieke partij wel het een en ander mee over Europees beleid, maar het is toch handig als je een centraal overzicht hebt. Zo werd ik dit voorjaar door RENEW geattendeerd op het project van het Europese Comité van de Regio’s.”

Bij veel grote vraagstukken hangt het onderwerp en alles wat met Europa te maken heeft een beetje boven de markt.

Hoe verliep die lidmaatschapsaanvraag?

“Nou, dat heeft maanden geduurd. Ik dacht ook: dat gaat wel weer op zijn Europees. Vlak voor de zomer kreeg ik bericht dat ik dat ik was toegelaten als lid en dat ik toegang kreeg tot het platform. Het staat nog een beetje in de kinderschoenen voor mijn gevoel, maar geeft wel meer zicht op wat er in Europa speelt en hoe we van elkaar kunnen leren. Tot nu toe is het vooral veel informatie delen over relevante EU-beleidsontwikkelingen en je krijgt de mogelijkheid om digitaal deel te nemen aan interessante discussieforums. De eerste keer dat ik dit deed, viel ik gelijk met mijn neus in de boter; de voertaal was Frans in een slecht verstaanbaar zaaltje. Daar kon ik helemaal niets mee.  

Je bent lid voor de gehele raadsperiode, dus hopelijk is er daarmee ook voldoende tijd om erachter te komen wat het netwerk precies kan betekenen. Het is nu nog een beetje puzzelen welke informatie wel of niet nuttig is voor mijn raadswerk. En er is geen roadmap om het allemaal wat toegankelijker te maken.”

Heb je bepaalde voornemens over wat je uit het netwerk wil halen voor de gemeente?

“Wat ik heel belangrijk vind, is hoe we ontwikkelingen vanuit de EU concreet kunnen vertalen naar gemeentelijk niveau. Wat heeft onze gemiddelde inwoner daaraan? Die vraag moeten we kunnen beantwoorden. Tijdens het afgelopen VNG Congres was er een heel mooi voorbeeld van de gemeente Groningen die vanuit het Making City project met allerlei maatschappelijke partners bezig is om twee PED’s (Positive Energy Districts) te realiseren door het lokale energiesysteem aan te passen. Dit is een mooi project dat laat zien hoe verschillende steden in Europa de grote maatschappelijke energie-opgave aanpakken en hoe ze leren van elkaar. Dat is eigenlijk waar ik ook heel erg naar op zoek ben. Wat kunnen wij leren van wat er in Brussel en andere Europese gemeenten speelt? Het antwoord is voor verschillende lokale portefeuilles, zeker op het gebied van klimaat en Energie, heel interessant. Vooral als je meer te weten kunt komen over gemeenten die een beetje dezelfde grootte hebben als Haarlemmermeer. Ik hoop dus veel kennis en mooie voorbeelden op te halen die ik dan weer hier kan implementeren. En in Haarlemmermeer laten we als gemeente bijvoorbeeld zien hoe we op Schiphol Trade Park werken met een virtueel stroomnet om netcongestie tegen te gaan. Zo’n Smart Energy Hub is ook een mooie best practice wat mij betreft!”

Zijn er concrete vraagstukken in Haarlemmermeer waar je kennis voor wilt ophalen?

“Ja, de energietransitie is natuurlijk sowieso wel een hele grote uitdaging, vooral wat betreft de participatie rondom die transitie. Wij hebben hier in de gemeente natuurlijk ook grote opgaven als het gaat om energieopwekking, schaarse gronden, en lokaal draagvlak. Op die onderwerpen zie ik in Europa heel veel beweging, ook in andere gemeenten.

Ik ben ook gaan kijken wat we in Haarlemmermeer eigenlijk al doen met Europa. Vorig jaar hebben we als gemeente een start gemaakt en zijn er ambtenaren aangesteld die nu volop bezig zijn met het inventariseren van relevante Europese subsidies en/of cofinancieringsprojecten. Meer aandacht voor Europa is een goede zaak wat mij betreft. En ik hoop dat we daar de komende jaren ook meer inhoudelijke samenwerking kunnen vinden.”

Meer aandacht voor Europa is een goede zaak wat mij betreft. En ik hoop dat we daar de komende jaren ook meer inhoudelijke samenwerking kunnen vinden.

Building Europe for local councillors (BELC) is een ander netwerk voor raadsleden dat ongeveer hetzelfde lijkt te doen als het CvdR-netwerk. Heb jij daar ook van gehoord?

“Ja, ik ken dat netwerk, maar alleen vanuit de KED-nieuwsbrief (de Europese Ster). Toen dacht ik: er bestaat nóg een netwerk? Hoe weet ik hier niet van? Als je als raadslid begint, krijg je altijd een startpakket waar ook in staat welke samenwerkingen er allemaal bestaan. Maar het Europese stukje zit er niet standaard in bij de gemeente en Europese netwerken werden niet genoemd in die informatie. Je moet er zelf maar een beetje achter zien te komen.”

Speelt Europa dan niet op gemeentelijk niveau?

“Voordat ik raadslid werd in Haarlemmermeer heb ik 7 jaar in Den Haag gewerkt bij het Montesquieu Instituut. Europa was daar juist een belangrijk thema en zo kreeg ik er steeds meer affiniteit mee. Maar als je dan de lokale politiek in stapt, kom je erachter hoe ver weg Europa eigenlijk is; dat er geen helder beeld is van wat Europa doet en hoe wij onderdeel zijn van Europa als gemeente. Je verruilt als het ware de Europese bubbel voor de lokale bubbel.

Dus ik hoop eigenlijk vooral, door er wat meer aandacht aan te schenken en misschien wat best practices op te halen en te delen, dat we dit gesprek eens met elkaar kunnen voeren. We hebben bij raadsvoorstellen bijvoorbeeld altijd wel een paragraaf over de vraag ‘Wat betekent dit voor de Metropoolregio Amsterdam?’. Maar daarin zijn we heel erg gefocust op ontwikkelingen vanuit het Rijk en veel minder op Europese programma’s zoals het Horizon Europe programma bijvoorbeeld. De doorvertaling van Europese regelgeving komt natuurlijk ook vaak vanuit Rijksambtenaren. Als gemeente kom je gevoelsmatig pas kijken bij de uitvoering. De samenhang lokaal-regionaal-Europees verdient nog wel wat aandacht.”

Maar wordt Europa dan vooral als een probleem ervaren of juist als een kans?

“Eigenlijk Europa is gewoon een non-issue in de gemeente. Ik bedoel de keren dat wij het in de Raad erover hebben is nihil. Dat is eigenlijk wel wat ik wil, juist dat Europese ook wat dichterbij brengen. Natuurlijk zijn we allemaal onderdeel van Europa, maar de focus is lokaal en regionaal. Ik zie het daarom als een kans, meer grip op ontwikkelingen vanuit Europa en nuttige netwerkcontacten helpen onze gemeente vooruit.

Eigenlijk Europa is gewoon een non-issue in de gemeente.

Wij hebben denk ik als gemeente echt iets te bieden aan Europa en ook zeker wat te halen. De EU en de gemeenten moeten wel dichter bij elkaar komen in mijn beleving. Er zit nu nog heel veel ruimte tussen. Volgend jaar is het plan om als gemeente ook deel te nemen aan de Europese week van regio’s en steden. Ik ben heel blij met de inzet van onze burgemeester op dit vlak, ook zij vindt het namelijk heel belangrijk dat we als Haarlemmermeer de kansen pakken die Europa ons te bieden heeft.”

Meer informatie

]]>
Raad bereikt akkoord over hervorming elektriciteitsmarkt https://europadecentraal.nl/nieuws/raad-bereikt-akkoord-over-hervorming-elektriciteitsmarkt/ Fri, 20 Oct 2023 13:57:43 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=97731 De opzet van de Europese elektriciteitsmarkt wordt hervormd, daarover heeft de Raad van Ministers van de Europese Unie een akkoord bereikt. Het doel daarvan is om de elektriciteitsprijzen minder afhankelijk te maken van de markt voor fossiele brandstoffen, aangezien deze nogal wisselvallig kan zijn. Hiermee wil de Raad zorgen voor een meer stabiliteit meer en bescherming van de consument.

Hervorming als antwoord op de energiecrisis

De EU-brede energiecrisis van 2022 heeft een groot effect gehad op de elektriciteitsmarkt. De elektriciteitsprijs is nu voornamelijk gebaseerd op de kosten van fossiele brandstoffen, die vanwege de oorlog in Oekraïne enorm snel zijn gestegen. Om consumenten bij te staan hebben veel overheden verschillende maatregelen getroffen, zoals het verstrekken van subsidies of het opschorten van de btw-verplichting. Dat zijn echter kortetermijnoplossingen. Om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen is een hervorming van de EU-elektriciteitsmarkt noodzakelijk.

Beoogde veranderingen

De eerste concrete doelstelling van de hervormingen die de Raad beoogt, is het faciliteren van een stabielere elektriciteitsmarkt. Om dit in gang te zetten besloot de Raad dat de lidstaten zogenoemde stroomafnameovereenkomsten gaan bevorderen. Dit zijn directe overeenkomsten tussen een stroomleverancier en een afnemer die voor een langere periode worden afgesloten. Wanneer hier overheidsmiddelen mee gemoeid zijn moet er standaard gekozen worden voor tweerichtingscontracten. Die houden in dat de producent de elektriciteit verkoopt voor een prijs die met de overheid is overeengekomen. Valt de effectieve marktprijs lager uit, dan betaalt de overheid het verschil. Valt de prijs hoger uit, dan moet de producent het verschil terugbetalen aan de consument.

Verder moet de hervorming leiden tot gemakkelijkere inzet van staatssteun op lange termijn om betaalbare energie te kunnen garanderen. Daarnaast zijn de bepalingen die gaan over consumentenbescherming verder verduidelijkt en zijn de mogelijkheden voor het reguleren van prijzen tijdens een crisis uitgebreid.

Decentrale relevantie

De energiecrisis in 2022 was niet alleen belastend voor de consument, maar ook voor veel decentrale overheden die hun inwoners op meerdere manieren ondersteunden. De hervorming voorziet in meer langetermijnoplossingen, waardoor gemeenten straks ook beter kunnen bijdragen aan de bestaanszekerheid van hun inwoners. Door de elektriciteitsmarkt op een grotere schaal te stabiliseren zal er minder sprake zijn van plotselinge fluctuaties die een beroep doen op de crisisrespons van decentrale overheden.

Vervolgstappen

Het akkoord dat nu is bereikt in de Raad zal gebruikt worden als vertrekpunt voor onderhandelingen met het Europees Parlement over de definitieve tekst. Zowel de Raad als het Parlement moeten formeel nog instemmen voordat de hervormingen doorgevoerd kunnen worden.

Bronnen

Hervorming opzet elektriciteitsmarkt: Raad bereikt akkoordRaad van de EU
Hervorming van de elektriciteitsmarkt– Raad van de EU

Meer informatie

Ondersteuning van economie door invloed Russische invasie: Commissie stelt tijdelijk staatssteuncrisiskader vastKenniscentrum Europa Decentraal
Toolkit Energiearmoede: waar moeten gemeenten op letten? – Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Voorstel verordening voor digitale informatie-uitwisseling in terrorismezaken aangenomen https://europadecentraal.nl/nieuws/voorstel-verordening-voor-digitale-informatie-uitwisseling-in-terrorismezaken-aangenomen/ Fri, 22 Sep 2023 14:57:43 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=97035 De Europese Unie ziet een aanhoudende dreiging vanuit terroristische organisaties. Deze organisaties blijven zich bezighouden met hun terreurdoelen, maar zijn daarnaast steeds vaker bezig met andere vormen van georganiseerde misdaad. Denk hierbij aan mensenhandel of het witwassen van geld. Deze soort misdaden raken vaak meerdere landen. De EU wil justitiële samenwerking bevorderen om deze terroristische organisaties het hoofd te bieden en zulke misdaden tegen te gaan. Het Europese samenwerkingsverband voor justitiële samenwerking heet Eurojust. Deze organisatie zorgt er onder andere voor dat het verzamelen van bewijs en het vervolgen van verdachten Europees ondersteund kan worden. Hiervoor is het uitwisselen van informatie van cruciaal belang. De Europese Raad heeft op 18 september 2023 ingestemd met een nieuwe verordening, die het uitwisselen van digitale informatie met betrekking tot terrorisme tussen lidstaten bevordert.

Eurojust

Eurojust is in 2002 per besluit opgezet om de justitiële samenwerking tussen Europese lidstaten te stimuleren en versimpelen. Hierbij is Eurojust verantwoordelijk voor het coördineren van en assisteren in onderzoeken, strafrechtelijke vervolging, internationale rechtshulp en uitleveringsverzoeken. In 2018 is het oorspronkelijke besluit vervangen door een verordening om Eurojust beter te organiseren, zodat het zijn taken van coördinatie en assistentie beter uit kan voeren.

Terrorisme en Digitalisering

Terrorisme wordt al sinds het oorspronkelijke besluit uit 2002 gezien als een prioriteit voor Eurojust. Om terrorisme tegen te gaan, zijn lidstaten sinds 2005 verplicht relevante informatie over terroristische misdrijven te verzamelen en door te geven aan Eurojust. Deze informatie betreft onder andere persoonsgegevens, details van het (vermeende) misdrijf en mogelijke connecties met andere misdrijven. De verzamelde informatie wordt vervolgens doorgegeven aan Europol en Eurojust om terroristische activiteiten in de EU te voorkomen en bestraffen.

In het kader van informatieverzameling heeft Eurojust in 2019 het zogenaamde European Judicial Counter-Terrorism Register (CTR) opgezet. Het CTR brengt de door lidstaten geleverde informatie op een gestructureerde manier samen. Hierdoor is het beter mogelijk om potentieel gevaarlijke individuente identificeren en criminele netwerken bloot te leggen. Het doel van de CTR is dan ook het vergroten van de juridische slagkracht tegen terrorisme.

De implementatie van het CTR loopt echter stroef. Door onduidelijke afspraken wordt informatie te laat of simpelweg niet verstuurd. Ook onvolledigheden zijn een veelvoorkomend probleem. Dit komt mede doordat het CTR is opgezet na de verordening uit 2018. Hierdoor is het CTR niet goed opgenomen in de technische infrastructuur van de organisatie van Eurojust. Hierbij komt dat veel processen nog niet zijn geautomatiseerd. Het invoeren, verzamelen en versturen van informatie gebeurt nu nog veelal met de hand. Dit is administratief zwaar, gevoelig voor fouten en nadelig voor de kwaliteit van de informatie.

De nieuwe Verordening wil deze problemen oplossen. Hiervoor wordt ingezet op digitalisering. Specifiek wordt er gekeken naar semi-geautomatiseerde processen, waarmee nationale autoriteiten gestructureerd informatie aanleveren. Semi-geautomatiseerd houdt in dat een deel van een proces nog handmatig gebeurt, terwijl een ander deel wordt geautomatiseerd.

Het doel is om de huidige processen te versimpelen, waarbij autoriteiten exact weten welke informatie ze wanneer moeten overdragen. Dit voorkomt fouten en verzekert dat informatie volledig is. Verder helpt het gedeeltelijk automatiseren van deze processen met het efficiënter samenwerken tussen de verschillende instanties.

Decentrale Relevantie

Decentrale overheden zijn niet direct betrokken bij de vervolging van en onderzoek naar eventuele terroristische misdrijven. Hierdoor komen ze ook niet meteen in aanraking met het verzamelen van gegevens rondom deze onderwerpen. Dit gebeurt veelal door de politie, de AIVD, de MIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Wel werkt de NCTV regionaal samen met relevante partijen, zoals gemeenten, provincies en bedrijven in het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (ATb). Het doel hierbij is om vitale en kwetsbare bedrijven te allen tijde veilig te laten functioneren.

Verder zijn gemeenten – specifiek burgemeesters – verantwoordelijk voor de publieke orde en veiligheidsregio’s (als samenwerking tussen gemeenten) voor crisisbeheersing. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de verantwoordelijkheid om te reageren op een terroristische aanslag.  Via deze weg komen decentrale overheden dus mogelijk wel in aanraking met de digitalisering van terrorismebestrijding en verdere Europese samenwerking.

De nieuwe Verordening wordt binnenkort gepubliceerd in het Officiële Publicatieblad van de Europese Unie. Twintig dagen later zal het in werking treden.

Bronnen

Council adoption: new EU law to modernize judicial cooperation on terrorism cases, persbericht van de Europese Commissie.

]]>
Wat vind jij? Enquête over de pilot Building Europe with Local Councilors (BELC) https://europadecentraal.nl/nieuws/wat-vind-jij-enquete-over-de-pilot-building-europe-with-local-councilors-belc/ Tue, 05 Sep 2023 15:04:41 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=96715 Ben je gemeenteraadslid of statenlid, heb je 20 minuten over en geef je graag je mening aan de Europese Commissie? Lees dan even verder want je input wordt gewaardeerd. Ook als het project Building Europe with local Councilors (BELC) niet meteen een belletje doet rinkelen.

Evaluatie & enquête

Het directoraat-generaal communicatie van de Commissie heeft onderzoeks- en adviesbureau Ecorys de opdracht gegeven om de BELC pilot, ook bekend als het project Geef vorm aan Europa in de lokale politiek!, te evalueren. Naast het beoordelen van de voortgang wordt er bij deze evaluatie ook onderzocht op welke manieren BELC verder kan worden vormgegeven, hoe het bereik kan worden vergroot en hoe het netwerk kan worden gefaciliteerd.

Als onderdeel van de evaluatie wordt er een enquête uitgevoerd om input van lokale volksvertegenwoordigers te verzamelen. Het maakt daarbij niet uit of je lid bent van het BELC netwerk. De input van degenen die dat (nog) niet zijn is juist extra waardevol. De enquête staat open tot 15 september. Invullen kan hier. Dit neemt ongeveer 20 minuten in beslag en je antwoorden blijven anoniem.

BELC in het kort

BELC is in juni 2022 gelanceerd als een Europees netwerk van gemeenteraadsleden (en andere lokale volksvertegenwoordigers) die EU-beleid naar hun kiezers brengen, en andersom. Door regelmatig met inwoners en lokale media te communiceren over EU-gerelateerde onderwerpen, en de uitwerking daarvan op lokaal niveau, raken burgers betrokken bij debatten over de toekomst van Europa.

Vragen

Als je vragen over het onderzoek hebt, kun je contact opnemen met het Ecorys evaluatie team via luca.mobilio@ecorys.com of martin.manuch@ecorys.com.  

Meer informatie

De enquête

Eerder artikel van KED over BELC

Aankondiging BELC-project

]]>
Save the date! Werken met Europa – borrel: Prinsjesdageditie https://europadecentraal.nl/nieuws/save-the-date-werken-met-europa-borrel-prinsjesdageditie/ Fri, 18 Aug 2023 07:52:37 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=96579 Op 19 september 2023
In het Huis van Europa
Korte Vijverberg 5/6, 2513 AB, Den Haag

Wij komen op de derde dinsdag van september – Prinsjesdag – samen om de Troonrede van de Koning te volgen.

Wij (het Liaisonbureau van het Europees Parlement, de Vertegenwoordiging van de Europese Commissie, de Europese Investeringsbank, Kenniscentrum Europa Decentraal en de Haagse Hogeschool) nodigen u van harte uit voor de vierde editie van de Werken met Europa-borrel op 19 september a.s.
Nadere informatie en het definitieve programma van de dag volgen.

U kunt zich alvast aanmelden door een e-mail te sturen naar EPDenHaag@ep.europa.eu. Na aanmelding worden uw persoonsgegevens beheerd door het Liaisonbureau van het Europees Parlement in Nederland volgens de bijgevoegde Privacyverklaring. Aanmelden kan t/m 10 september 2023.

]]>
Call Urban Agenda voor leden nieuwe thema-partnerschappen: Food en Cities of Equality https://europadecentraal.nl/nieuws/call-urban-agenda-voor-leden-twee-nieuwe-themapartnerschappen-food-en-cities-of-equality/ Tue, 15 Aug 2023 15:09:54 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=96558 De Urban Agenda for the EU (UAEU) zoekt partners voor twee nieuwe thema-partnerschappen: ‘Food’ en ‘Cities of Equality’. Steden, regio’s, lidstaten, partnerstaten, stedelijke koepelorganisaties en andere instanties worden uitgenodigd om lid te worden. Aanmelden kan tot 29 september 2023.

Urban Agenda

De Urban Agenda for the EU (UAEU) pakt stedelijke uitdagingen aan door partnerschappen op te zetten tussen steden, EU-instellingen, nationale regeringen en overige belanghebbenden zoals niet-gouvernementele organisaties. Een UAEU partnerschap brengt op die manier verschillende experts en overheidsniveaus samen en vormt een denktank gericht op het ontwikkelen van voorstellen die bijdragen aan de drie UAEU-pijlers: betere regelgeving, betere financiering en betere kennis. Daarnaast bevordert het partnerschap de werkpraktijk van leden; zij kunnen de kennis en connecties die het partnerschap biedt, direct benutten voor de vraagstukken waar ze zelf dagelijks tegenaan lopen.

Met het aannemen van de Overeenkomst van Ljubljana in november 2021 werden vier nieuwe thema’s toegevoegd aan de bestaande onderwerpen en partnerschappen, waaronder ‘Food’ en ‘Cities of Equality’. Nu de voorafgaande onderzoeksfase (Ex-Ante Assessment) en de bijbehorende rapporten zijn afgerond, begint het daadwerkelijk opzetten van de partnerschappen.

‘Food’ partnerschap

Dit partnerschap is gericht op voedsel met bijbehorende thema’s als agro-ecologie, voedselrechtvaardigheid, regelgeving, voedselinnovatie, de vrije markt en toegang tot land. Het overkoepelende doel van het partnerschap is om bij te dragen aan de ontwikkeling van duurzamere en rechtvaardigere voedselsystemen. Daarbij is er specifieke aandacht voor de uitdagingen en kansen die een stedelijke omgeving met zich meebrengt. De bredere context voor de beoogde Europese systeemverandering op het gebied van voedsel wordt gevormd door de Green Deal en de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

De selectiecriteria voor het partnerschap, de taken van partners en het overzicht van onderwerpen zijn hier te vinden.

‘Cities of Equality’ partnerschap

Dit partnerschap is gericht op de (kans)gelijkheid van bevolkingsgroepen en het proactief tegengaan van discriminatie. De thematische focus omvat onderwerpen als fysieke toegankelijkheid, informele nederzettingen, sociale inclusie (volwaardig deelnemen aan de samenleving) en economische inclusie (o.a. inclusief werkgeverschap). Het partnerschap werkt daarbij binnen de bredere context van diverse Europese prioriteiten zoals het werkprogramma van de Commissie, het ‘Union of Equality’ initiatief en het cohesiebeleid. Stedelijk beleid kan volgens dit initiatief het verschil maken in het vormen van een inclusieve toekomst omdat stedelijke overheden vaak al in alle facetten van de samenleving aanwezig zijn.

De selectiecriteria voor het partnerschap, de taken van partners en het overzicht van onderwerpen zijn hier te vinden.

Meer informatie

Aankondiging UAEU partnerschappen ‘Food’ en ‘Cities of Equality’ incl. relevante documenten.

Inschrijfformulier voor ‘Food’ partnerschap

Inschrijfformulier voor ‘Cities of Equality’ partnerschap

]]>