Landbouw – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Wed, 29 May 2024 15:08:11 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Landbouw – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Pesticiden https://europadecentraal.nl/onderwerp/europese-unie/landbouw/pesticiden/ Mon, 21 Jan 2013 09:51:51 +0000 https://europadecentraal.nl/?page_id=4066 Pesticiden zijn stoffen die worden gebruikt om onkruid of organismen te bestrijden, uit te roeien of te voorkomen die als hinderlijk of schadelijk worden beschouwd. De schadelijke stoffen kunnen terecht komen in het oppervlaktewater, de bodem of in levensmiddelen. Dit levert risico’s op voor het milieu en voor de gezondheid van mens en dier. Daarom gelden er eisen voor de toelating en het gebruik van deze middelen. De term pesticiden omvat zowel gewasbeschermingsmiddelen (gebruikt voor planten in de land- en tuinbouw) als ook biociden, bijvoorbeeld desinfecteermiddel. 

Vooral in gebieden met veel land- en tuinbouw en veeteelt is Europese wetgeving op het gebied van gewasbescherming relevant. Pesticiden hebben een negatief effect op de waterkwaliteit, wat voor waterschappen en provincies van groot belang is. Overheden dienen daarnaast rekening te houden met de Europese regels bij beheer en onderhoud van openbare ruimten zoals parken. 

Europees beleid

Sinds 1991 zijn er Europese regels voor de toelating en het gebruik van pesticiden. Zo keurt de Commissie werkzame stoffen die worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen. Ook worden er grenswaarden voor resten van pesticiden op levensmiddelen en diervoeding vastgesteld. 

De regels op het gebied van pesticiden zijn vastgelegd in verschillende richtlijnen en verordeningen, met name Richtlijn 2009/128/EG betreffende duurzaam gebruik van pesticiden heeft decentrale relevantie. Deze richtlijn stelt heeft als doel de milieu- en gezondheidsrisico’s van pesticiden te beperken en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. De afhankelijkheid van pesticiden moet beperkt worden en alternatieven worden bevorderd.

Lidstaten zijn onder deze richtlijn onder andere verplicht om:

  • Nationale actieplannen op te stellen die kwantitatieve doelstellingen, streefcijfers, maatregelen en tijdschema’s bevatten om de risico’s en de effecten van het gebruik van pesticiden te verminderen; 
  • Apparatuur voor de toepassing van pesticiden aan regelmatige controles te onderwerpen;
  • Spuiten van pesticiden vanuit de lucht uit te bannen;
  • Passende maatregelen te nemen om water te beschermen tegen de gevolgen van pesticiden.

Daarnaast moet onder de richtlijn geïntegreerde gewasbescherming (integrated pest management, IPM) worden bevorderd. IPM is verplicht voor professionele gebruikers van pesticiden. Preventieve maatregelen met een lage inzet van gewasbestrijdingsmiddelen en natuurlijke plaagbestrijding worden aangemoedigd. Chemische gewasbeschermingsmiddelen kunnen dan alleen ingezet worden wanneer andere methoden zijn uitgeput.

Stand van Zaken

In het kader van de Green Deal, die de vervuiling van lucht, water en bodem moet verminderen en voorkomen heeft de Commissie als doel gesteld om het gebruik van chemische en gevaarlijke pesticiden tegen 2030 met 50% te verminderen. Deze doelstelling is opgenomen in de Farm to fork strategie, de biodiversiteitsstrategie en het zero pollution actieplan.

Daarom kwam de Commissie in 2022 met een voorstel tot een Verordening inzake het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die Richtlijn 2009/128/EG inzake het gebruik van gewasbeschermingsbeschermingsmiddelen moest vervangen en ecologische en klimaatgeoriënteerde landbouw zou bevorderen. Door de richtlijn om te zetten in een verordening, zouden de regels rechtstreekse werking hebben en direct toepasselijk zijn in de lidstaten.

Eind 2023 wees het Europees Parlement dit voorstel van de Commissie af. De Commissie heeft daarop in maart 2024 het voorstel ingetrokken, Richtlijn 2009/128 blijft derhalve van kracht.

Nationale implementatie

In Nederlandse wetgeving zijn Europese regels op het gebied van pesticiden onder andere opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). Europese verordeningen zijn rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is in Nederland verantwoordelijk voor de toelating van de middelen.

Decentrale relevantie

Pesticiden kunnen schadelijk zijn voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en voor ecosystemen. Waterschappen zijn dan ook nauw betrokken bij het monitoren van concentraties bestrijdingsmiddelen en bij het aanpakken van de problemen.

Sinds 2017 geldt er een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor professionele gebruikers buiten de landbouw, bijvoorbeeld gemeentemedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van groen of verharde oppervlakten zoals parkeerterreinen. Er is een beperkt aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld als chemische bestrijding de enige mogelijkheid is vanuit het oogpunt van veiligheid.

In 2020 verklaarde het Gerechtshof Den Haag het verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw onverbindend omdat de wettelijke grondslag ontbrak. Dit arrest is in juli 2022 door de Hoge Raad in cassatie vernietigd. Daardoor werd het verbod met onmiddellijke ingang weer volledig van kracht tot het Gerechtshof Amsterdam de rechtmatigheid van het verbod opnieuw beoordeelt.

]]>
Meststoffen en stikstof https://europadecentraal.nl/onderwerp/europese-unie/landbouw/meststoffen/ Mon, 18 Oct 2021 15:51:15 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=onderwerp&p=71213 Verontreiniging door nutriënten uit meststoffen (zoals stikstof en fosfor) is een groot probleem in de EU. Ongeveer de helft van de stikstof in meststoffen die in of op de bodem wordt gebruikt, gaat verloren en komt in de omgeving terecht. In de Green Deal heeft de EU als doel gesteld om het nutriëntenverlies, dus de hoeveelheid nutriënten die in de omgeving terecht komt, in 2030 ten minste te halveren.

De regels voor meststoffen zijn voornamelijk vastgelegd in de Europese Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676), de RIE-richtlijn (Richtlijn industriële emissies, Richtlijn 2010/75) en de Grondwaterrichtlijn (Richtlijn 2006/118). Ook zijn de Verordening dierlijke bijproducten (Verordening 1069/2009) en de Richtlijn zuiveringsslib (Richtlijn 86/278) van belang. Het Europese meststoffenbeleid wordt tenslotte aangevuld met de Meststoffenverordening (Verordening 2009/1009 ). Deze regels lichten we hieronder toe. 

De Nitraatrichtlijn: maximale mestproductie 

Het doel van de Nitraatrichtlijn is grond- en oppervlaktewater te bescherming tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Nitraat is een van de vormen waarin stikstof voorkomt in de bodem en in het water. De Nitraatrichtlijn draagt bij aan het verminderen van de stikstof- en fosforbelasting van grond- en oppervlaktewater en is daarmee een belangrijk instrument van de Kaderrichtlijn Water. 

Op grond van de Nitraatrichtlijn moeten de lidstaten de wateren identificeren die door nitraatverontreiniging (dreigen te) worden getroffen en deze aanwijzen als ‘nitraatgevoelige gebieden’. Deze gebieden worden in Nederland ook wel Nutriënt Verontreinigde gebieden (NV’s) genoemd. Ze dienen voor deze gebieden nationale actieprogramma’s te ontwikkelen en uit te voeren met maatregelen om nitraatverontreiniging te verminderen of te voorkomen. De richtlijn schrijft voor dat een liter water niet meer dan 50 milligram nitraat mag bevatten. Ook stelt het een maximum aan de hoeveelheid stikstof die landbouwers op hun grond mogen verspreiden.

Derogatie

Onder bepaalde voorwaarden kunnen lidstaten afwijken van de regels voor de maximale hoeveelheid stikstof die op de grond verspreid mag worden. Dit heet derogatie. Aan Nederland was  tijdelijke toestemming verleend waardoor landbouwers meer mest konden produceren dan de Europese norm toelaat.  

In 2021 bleek uit een rapport van de Europese Commissie dat de Europese lidstaten op het gebied van de uitvoering van de Nitraatrichtlijn te weinig vooruitgang boeken. Daarom pleitte de Commissie voor ingrijpendere maatregelen en een betere naleving van de richtlijn. Nederland is een van de landen die het verst verwijderd zijn van de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn en is daarom genoodzaakt om extra maatregelen te nemen.

Daarom wordt de Nederlandse uitzonderingspositie afgebouwd. De derogatie eindigt in 2026. Vanaf 2026 zal Nederland niet meer dan de voorgeschreven 170 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar mogen plaatsen. Tot die tijd zal de toegestane hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest die landbouwbedrijven mogen gebruiken, afnemen.

Europese RIE-richtlijn: regels voor de opslag, verwerking en het uitrijden van mest 

Veehouderijen dragen bij aan de uitstoot van verontreinigende stoffen in de lucht en het water. Intensieve pluimvee- en varkenshouderijen vallen daarom onder de RIE-richtlijn (Richtlijn Industriële Emissies, 2010/75). Dit betekent dat deze sectoren rekening moeten houden met best beschikbare technieken, bijvoorbeeld op het gebied van de opslag, verwerken en uitrijden van mest. Ook kan een omgevingsvergunning nodig zijn. . Meer informatie over de best beschikbare technieken voor mest vindt u op de website van Informatiepunt Leefomgeving . Meer informatie over de RIE-richtlijn vindt u op onze pagina over industriële emissies. 

Waterbeleid: maximale nitraatconcentratie in water 

De Nitraat- en RIE-richtlijnen houden nauw verband met de Europese regelgeving voor de bescherming van waterkwaliteit. Gewasbeschermingsmiddelen, zware metalen en andere chemische stoffen kunnen uitspoelen uit landbouwgrond naar grond- en oppervlaktewateren. De Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt een maximum voor de hoeveelheid nitraat in grond- en oppervlaktewater. In de Grondwaterrichtlijn (Richtlijn 2006/118) is een norm voor de concentratie van nitraten en werkzame stoffen uit bestrijdingsmiddelen opgenomen.

Verder is een lijst met stoffen opgesteld die een risico vormen voor het watermilieu. Deze lijst is opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW; Richtlijn 2000/60/EG) en de dochterrichtlijn, de Richtlijn Prioritaire stoffen/Milieukwaliteitsnormen Water (MKN; Richtlijn  2008/105). Lidstaten moeten de emissie van bepaalde prioritaire stoffen beperken. Op deze lijst staan ook stoffen die in meststoffen kunnen voorkomen, zoals cadmium. Meer informatie hierover vindt u op onze pagina over chemische stoffen

Hergebruik van mest: biogas  

De Verordening dierlijke bijproducten (Verordening 1069/2009) is voor het mestbeleid van belang, bijvoorbeeld bij het composteren van dierlijke mest. Deze Verordening schrijft voor hoe dierlijke bijproducten moeten worden verzameld, vervoerd, opgeslagen, gehanteerd en verhandeld. Mest valt in deze Verordening onder ‘categorie 2’ materiaal: matig gevaarlijk materiaal. De Verordening bepaalt verder bijvoorbeeld dat mest gebruikt mag worden voor de productie van biogas.  

Zuiveringsslib

Daarnaast is er de ‘Richtlijn gebruik van zuiveringsslib in de landbouw’ (Richtlijn 86/278/EEG). Hierin worden eisen gesteld aan het gebruik van zuiveringsslib als meststof door boeren. Zuiveringsslib is het restproduct dat overblijft na afvalwaterzuivering. Het kan worden toegepast als meststof of bodemverbeteraar. Het is daarmee een alternatief voor chemische meststoffen. De Richtlijn zuiveringsslib bevat grenswaarden voor zware metalen. In Nederland wordt zuiveringsslib niet hergebruikt in verband met milieueisen en de concurrentie met dierlijke mest. Zo zijn er zorgen rondom PFAS en microplastics in het milieu. Zuiveringsslib wordt daarom in Nederland verbrand.  

Meststoffenverordening: het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten

Tenslotte zijn er de voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten (Verordening 2009/1009). Hierin staat welke meststoffen op de Europese markt mogen worden gebracht. Deze verordening verving Verordening 2003/2003. De Verordening stimuleert de productie van meststoffen op basis van organisch afval, mest en andere reststromen. Deze verordening introduceert daarnaast een limiet voor zware metalen zoals cadmium en moet milieuvriendelijke alternatieven aantrekkelijker maken.

Nederlands beleid

Meststoffenwet

In Nederland is de Nitraatrichtlijn onder andere opgenomen in de Meststoffenwet. Zo heeft Nederland een gebruikersnormenstelsel ingevoerd. Deze normen geven de maximale hoeveelheid stikstof en fosfaat aan die voor het bemesten van landbouwgronden gebruikt mag worden. Daarnaast zijn regels rond mest opgenomen in de Omgevingswet en het bijbehorende Besluit activiteiten Leefomgeving (Bal). De NVWA en RVO zijn betrokken bij de handhaving van het mestbeleid.

Actieprogramma nitraatrichtijn

De Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten om actieprogramma’s op te stellen waarin is opgenomen hoe de lidstaat de doelstellingen uit de Nitraatrichtlijn gaat bereiken. In Nederland is dat het Actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Het huidige programma loopt van 2022 tot 2025. Dit programma ging uit van het behoud van de Nederlandse uitzonderingspositie. Er is in het actieprogramma dus geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het wegvallen van de derogatie. Toen in 2022 werd aangekondigd dat de uitzondering voor Nederland verviel, moest een nieuw actieplan gemaakt worden.

Nederland heeft verdere invulling gegeven aan de Nitraatrichtlijn en haar doelstellingen door in 2018 een stelsel van verhandelbare fosfaatrechten voor melkvee in te voeren. Dit stelsel moet de fosfaatproductie uit mest van melkvee beperken. Melkveebedrijven kunnen fosfaatrechten op de markt aankopen en verhandelen. De Commissie heeft vastgesteld dat het stelsel staatssteun vormt maar aangezien de maatregel een milieudoelstelling nastreeft, heeft de Commissie het stelsel toch goedgekeurd. 

Decentrale relevantie Europees mestbeleid

Decentrale overheden zijn nauw betrokken bij het handhaven van wet- en regelgeving op het gebied van meststoffen. Provincies en waterschappen zijn in Nederland namelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van het grond- en het oppervlaktewater. Zij moeten er dus voor zorgen dat nitraatconcentraties in het grondwater de Europese norm niet overschrijden.  

Verder vormen decentrale overheden het bevoegd gezag dat toezicht houdt op het bewerken en verwerken van mest en bij overlast of hinder die daardoor ontstaat. Gemeenten zijn in de meeste gevallen het bevoegd gezag met betrekking tot het bewerken, verwerken, opslaan van dierlijke mest. In sommige gevallen is de provincie het bevoegd gezag, bijvoorbeeld als een bedrijf onder de RIE-richtlijn valt. 

Daarnaast zijn provincies verantwoordelijk voor natuurbeheer. Overbemesting en lozingen kunnen gevolgen hebben voor het milieu en de biodiversiteit, bijvoorbeeld voor beschermde gebieden zoals het Natura 2000-netwerk.

]]>
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid: GLB https://europadecentraal.nl/onderwerp/europese-unie/landbouw/glb-gemeenschappelijk-europees-landbouwbeleid/ Tue, 14 Sep 2021 14:44:45 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=onderwerp&p=70017 Provincies, gemeenten en waterschappen zijn op allerlei manieren nauw betrokken bij de uitvoering van landbouwbeleid en plattelandsontwikkeling. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) legt samen met de provincies en waterschappen de plannen vast in het Nationaal Strategisch Plan voor het GLB (NSP-GLB).

Naast het opstellen van plannen, spelen de decentrale overheden ook en belangrijke rol in de uitvoering van het GLB. Decentrale overheden hebben bijvoorbeeld te maken met de instandhouding van bodem-, lucht- en waterkwaliteit. Provincies zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het NSP-GLB. Waterschappen dragen de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van bepaalde subsidies. Gemeenten spelen verder een belangrijke rol in de samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling en de en de niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven. Kortom, de decentrale overheden zijn enorm van belang in de uitvoering van het GLB.

Decentrale overheden kunnen in aanraking komen met de staatssteunregels wanneer zij steun willen verlenen aan landbouwers, aanvullend aan steun die zij direct van de EU of via het rijk ontvangen.

Het GLB 2023-2027

Vanaf 1 januari 2023 is het nieuwe GLB van ingegaan. Het GLB richt zich vanaf 2023 in toenemende mate op natuur, klimaat en milieu. Het nieuwe GLB moet groenere landbouwpraktijken stimuleren in de vorm van zogenoemde eco-regelingen. Dat zijn extra subsidies per hectare voor duurzame landbouwactiviteiten. Ook moeten de landbouwsubsidies meer ten goede komen aan kleinere bedrijven door middel van een speciale subsidie voor de eerste 40 hectare landbouwgrond.

De twee pijlers van het GLB

In de praktijk bestaat de kern van het GLB uit twee pijlers, namelijk:

  1. Inkomensondersteuning en markt- en prijsbeleid: deze pijler wordt gefinancierd door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), met het doel om direct landbouwers te steunen voor levensonderhoud en verduurzaming en in geval van moeilijke marktomstandigheden
  2. Plattelandsontwikkeling: de tweede pijler van het GLB betreft het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) dat plattelandsontwikkelingsprogramma’s co-financiert.

Meer informatie over deze en andere fondsen vindt u in de EU-fondsenwijzer.

Hoewel voorheen beide pijlers hun eigen plannen kenden, zijn de pijlers sinds 2023 ondergebracht in één plan om de samenhang te verbeteren, namelijk het Nationaal Strategisch Plan voor het GLB (NSP-GLB). De lezersvriendelijke samenvatting en het volledige document vindt u hier. Dit plan is vanaf 1 januari 2023 van kracht. 

De eerste pijler van het GLB: ondersteuning voor landbouwers

De eerste pijler van het GLB richt zich op de directe financiering van de landbouw door middel van het ELGF. Van oudsher was deze pijler gericht op het garanderen van voedselzekerheid en het stimuleren van de landbouwproductie. Dit gebeurde met name op basis van productiesteun voor boeren. Sinds begin deze eeuw is er toenemend sprake van inkomensondersteuning. Boeren kunnen subsidies van de EU krijgen als extra inkomen, los van de hoeveelheid producten die ze op markt brengen. Het doel hiervan is om landbouwers een redelijke levensstandaard te garanderen, de landbouwmarkt te stabiliseren en tegelijkertijd de landbouwproductie op peil te houden.

Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) 

De maatregelen die behoren tot de eerste pijler van het GLB worden gefinancierd door het Europees Landbouwgarantiefonds, het ELGF. Hiervoor is in Verordening 2021/2115 een specifiek regelgevend kader opgenomen. In Nederland is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de instantie die met de uitvoering ervan is belast. Meer informatie over het ELGF vindt u in de EU-fondsenwijzer. Binnen het ELGF zijn er drie instrumenten beschikbaar om boeren te ondersteunen, namelijk inkomenssteun, eco-regelingen en marktregulering.

Inkomenssteun

Het eerste instrument van het GLB bestaat uit de inkomenssteun voor landbouwers. Binnen het kader van het ELGF kent het Nederlandse strategische plan drie verschillende vormen van inkomenssteun. Deze verschillende subsidies hebben elk hun eigen specifieke doelen.   

  1. De eerste vorm van inkomenssteun betreft de basisinkomenssteun (BISS). BISS heeft het doel om landbouwers een leefbaar en stabiel inkomen te bieden. Deze subsidie wordt verstrekt op basis van de hoeveelheid landbouwgrond die een agrariër in het bezit heeft. Verder  zal het NSP-GLB in afnemende mate gebruik maken van BISS om andere subsidies als eco-regelingen te financieren.
  1. De tweede vorm van inkomenssteun is de zogeheten herverdelende inkomenssteun (CRISS). De herverdelende inkomenssteun is een aanvullende subsidie die bedoeld is om kleinere en middelgrote landbouwbedrijven te steunen door hen relatief meer te subsidiëren dan grotere bedrijven. Alle landbouwbedrijven ontvangen voor de eerste 40 hectare een aanvullend bedrag per hectare. Dat houdt in dat hoewel alle landbouwers recht maken op CRISS, de gemiddelde inkomenssteun per hectare hoger ligt voor bedrijven met minder landbouwgrond.
  1. De derde vorm van inkomenssteun is de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers. Deze regeling heeft als doel om de vaak hogere lasten van beginnende landbouwers beter te kunnen dekken. Tegelijkertijd wordt de inkomenssteun voor jonge landbouwers deze GLB-periode uitgefaseerd. Het budget hiervan bouwt af van 9,5 miljoen euro in 2023 tot nul in 2027 omdat steun voor jonge landbouwers voortaan plaats zal vinden in de vorm van vestigingssteun en investeringsregelingen.

De eco-regelingen

Deze GLB-periode introduceert een nieuw instrument om landbouwers te ondersteunen, namelijk de zogeheten eco-regelingen. De eco-regelingen zijn betalingen bovenop de basisinkomenssteun die bedoeld zijn om gericht duurzame landbouwactiviteiten te belonen en zo de nieuwe GLB doelen te behalen. Zo moeten de eco-regelingen de landbouw verduurzamen op het gebied van klimaat, bodem en lucht, water, landschap en biodiversiteit. Landbouwers kunnen een extra aanvraag doen op een extra toeslag per hectare als zij duurzame landbouwactiviteiten uitvoeren. Op basis van een puntensysteem met vijf criteria wordt dan de hoogte van de subsidie vastgesteld

Ook voor de eco-regelingen moeten landbouwers voldoen aan de onderstaande voorwaarden. Voor een volledige lijst van de landbouwactiviteiten die onder de eco-regelingen vallen klik hier.

Voorwaarden aan ELGF-subsidies

Aan deze vormen van inkomensondersteuning zijn voorwaarden verbonden op het gebied van milieu, gezondheid en dierenwelzijn. Deze voorwaarden worden ook wel conditionaliteiten genoemd. De conditionaliteiten kunnen worden onderverdeeld in uit regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieucondities (GLMC’s). Deze voorwaarden richten zich steeds meer op duurzame landbouw. 

De ‘uit regelgeving voortvloeiende beheerseisen’ zijn eisen waaraan landbouwers moeten voldoen als gevolg van Europese wet- en regelgeving. Deze wetten hebben onder andere te maken met de gezondheid van mensen, dieren en planten, dierenwelzijn en het milieu. Het is belangrijk om daarbij te vermelden dat alle boeren verplicht zijn zich te houden aan deze regels ongeacht of zij GLB-subsidies ontvangen. Voor de volledige lijst met beheerseisen, klik hier

Verder moeten boeren ook voldoen aan de goede landbouw- en milieucondities (GLMC’s) om aanspraak te maken op inkomenssteun. De 10 GLMC’s zijn als volgt:

  1. Oppervlakte van blijvend grasland gelijk houden;
  2. Veenweiden en wetlands beschermen;
  3. Stoppels niet verbranden;
  4. Aanleg van bufferstroken langs waterlopen;
  5. Tegengaan van erosie;
  6. Garanderen van een minimale bodemdekking;
  7. Gewassen op bouwland roteren (vanaf 2024);
  8. 4% van het bouwland niet-productief laten (vanaf 2024);
  9. Ecologisch kwetsbaar blijvend gras beschermen;
  10.  Aanleg van bufferstroken langs droge waterlopen.

Stand van zaken

Op 13 februari 2024 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een EU-Uitvoeringsverordening aangenomen, waardoor landbouwers in het jaar 2024 gedeeltelijk af mogen wijken van GLMC 8, die hen verplicht om bepaalde gebieden braak te laten liggen.

Het voorstel van de Commissie voor het jaar 2024 houdt in dat, in plaats van het onproductief houden van 4% van de grond, een landbouwer mag kiezen voor het verbouwen van stikstofbindende gewassen zoals linzen, erwten of tuinbonen en/of gewassen die als veevoer of als groenmest kunnen dienen (zgn. vanggewassen) op minimaal 7% van hun grond. Een extra voorwaarde is dat de teelt moet plaatsvinden zonder bestrijdingsmiddelen.

De Verordening ging in op 14 februari 2024 en is met terugwerkende kracht van toepassing, van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024.

Decentrale overheden zijn betrokken bij de controle en naleving op deze (rand)voorwaarden. Diverse Nederlandse overheden controleren gezamenlijk de naleving van de randvoorwaarden door landbouwers. Zo zien provincies toe op de naleving van de natuurregelgeving en controleren gemeenten of er schadelijke stoffen in de bodem worden geloosd. Jaarlijks moet 1% van alle Europese landbouwers worden gecontroleerd op de naleving van de randvoorwaarden. Indien landbouwers niet aan deze eisen voldoen, is het mogelijk dat zij gekort worden op hun landbouwsubsidies.

Marktregulering

Tot slot stelt het GLB het instrument van marktregulering beschikbaar om landbouwers te verzekeren van inkomen. Marktregulering richt zich op het markt- en prijsbeleid van landbouwproducten. Met marktondersteunende subsidies wil de EU voorkomen dat de prijzen van landbouwproducten te veel schommelen. Zo kunnen overheden landbouwgoederen opkopen in geval van overschotten. Hiermee zijn boeren verzekerd van een bepaald niveau inkomen. Tegelijkertijd kunnen overheden ook de opslag van landbouwproducten door private partijen financieel steunen. Dit stelt boeren in staat om hun producten op te slaan en te wachten totdat de prijs stijgt naar een hoger niveau. Verder heeft de Europese Commissie ook mogelijkheden voor uitzonderlijke maatregelen en sectorspecifieke steunregelingen. De regels omtrent marktregulering zijn vastgelegd in de Verordening 1308/2013.  

De tweede pijler van het GLB: Duurzame plattelandsontwikkeling

De tweede pijler van het GLB richt zich op de ontwikkeling van de regio door middel van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). ELFPO heeft het doel om de tweede pijler van het GLB te ondersteunen door verbetering van de economische, ecologische,  en sociale duurzaamheid. De drie grootste prioriteiten van het programma zijn dan ook het bevorderen van de concurrentiepositie van de agrarische sector, verantwoord landgebruik en een duurzame ontwikkeling van rurale gebieden.

Alle EU-lidstaten dienen plannen op te stellen om de tweede pijler te realiseren. Deze plannen kunnen dan aanspraak maken op ELFPO gelden op voorwaarde dat nationale, regionale of lokale overheden minstens de helft van de totale subsidie inleggen. Het volledige regelgevende kader hiervoor is te vinden in Verordening 2021/2115. Staatssteunregels kunnen van toepassing zijn op deze regelingen, afhankelijk van de relevante wet- en regelgeving. Klik hier voor meer informatie over landbouw en staatssteun.

Plattelandsontwikkeling in Nederland

In Nederland zijn de plannen van de tweede pijler verwerkt in het NSP-GLB. Deze plannen zijn opgesteld door de Ministeries van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Infrastructuur en Waterstaat (IenW), RVO, de provincies en de waterschappen. De Nederlandse prioriteiten zijn als volgt:

  • Verduurzaming van de landbouw;
  • Verbetering van de concurrentiekracht;
  • Een goed toekomstperspectief voor jonge boeren;
  • Innovatie en kennisoverdracht;
  • Agrarisch natuurbeheer en biodiversiteit;
  • Verbetering waterkwaliteit;
  • LEADER (leefbaarheid platteland).

De rijksoverheid zet in toenemende mate in op de plattelandsontwikkeling. Daarom zullen er middelen overgeheveld worden van de eerste naar de tweede pijler tijdens de GLB-periode 2023-2027. In 2023 gaat het om 15% van het Nederlandse ELGF budget dat overgaat naar ELFPO. Dit percentage zal oplopen tot 30% in 2027.

Decentrale overheden en plattelandsontwikkeling

Naast hun bijdrage aan het opstellen van de plannen is er ook een belangrijke rol weggelegd voor decentrale overheden in de uitvoering van het GLB. De meest prominente is voor de provincies, die door het ministerie van LNV zijn aangewezen als intermediaire instanties. Dat betekent dat de provincies hun eigen regelingen kunnen opzetten en zelf kiezen welke projecten die steun kunnen ontvangen. Specifiek betreft dit regelingen binnen agrarisch natuur- en landschapsbeheer, investeringen, samenwerking, LEADER en kennis- en informatieoverdracht. Ook de waterschappen zijn verantwoordelijk voor regelingen binnen het GLB en het verstrekken van subsidies.

Gemeenten zijn betrokken bij op de regelingen voor samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling en de niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven.

De regelingen binnen ELFPO

Om aan de eerder genoemde prioriteiten te werken is er binnen de tweede pijler van het GLB een breed scala aan regelingen ontwikkeld. Deze variëren van het steunen van cursussen voor landbouwers tot aan de aanleg van bossen. De voorwaarden waaraan de aanvrager moet voldoen verschillen per regeling. Decentrale overheden kunnen onder andere gebruik maken van ELFPO-subsidies voor projecten op de gebieden van integrale gebiedsontwikkeling en niet-productieve investeringen.  

Zo zijn er ELFPO regelingen beschikbaar op de gebieden van:

  • Gebiedsgerichte samenwerking;
  • Duurzame investeringen;
  • Stikstof- en klimaatopgave veenweide en overgangsgebieden Natura 2000;
  • Kennis en innovatie.

Regelgevend kader van het GLB

  • Verordening 2021/2116 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
  • Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/813 van de Commissie van 8 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toewijzingen aan de lidstaten voor rechtstreekse betalingen en wat betreft de jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling
  • EU-Verordening 2021/2117 tot wijziging van de EU-verordeningen 1308/2013 inzake de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, 1151/2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten, 251/2014 inzake geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en 228/2013 houdende maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de EU.
]]>
Ingetrokken en uitgestelde maatregelen milieu & klimaat https://europadecentraal.nl/nieuws/ingetrokken-en-uitgestelde-maatregelen-milieu-klimaat/ Mon, 19 Feb 2024 10:48:39 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=99324 De Europese Commissie heeft onlangs een aantal tegemoetkomingen gedaan aan de Europese landbouwers. Het gaat om het tijdelijk opschorten van bestaande, en het aanpassen of schrappen van voorgenomen maatregelen op het gebied van milieu- en klimaatwetgeving. Welke maatregelen zijn dit precies? In dit nieuwsbericht geven wij een kort overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen, met per verandering de vindplaats voor verdere informatie.

Uitstoot van broeikasgassen

Op 6 februari 2024 presenteerde de Europese Commissie een effectbeoordeling (impact assessment) voor mogelijke trajecten om klimaatneutraliteit in 2050 te bereiken. Daarnaast kwam de Commissie ook met een nieuwe Mededeling over de tussentijdse klimaatdoelstelling voor Europa voor 2040.  De EU en de lidstaten hebben zich in de Europese Klimaatwet verbonden om in 2050 als eerste een volledig klimaatneutraal continent te realiseren. In de klimaatwet is een eerste tussentijdse doelstelling vastgelegd voor een reductie van de netto-uitstoot van broeikasgassen in 2030 met 55%, ten opzichte van het niveau in 1990. Dit is inmiddels in de vorm van wetgeving vastgelegd in het Fit for 55 pakket. In de klimaatwet is ook de verplichting vastgelegd om een tweede tussentijdse doelstelling voor 2040 vast te stellen. Onderdeel daarvan is een EU-broeikasgasbegroting voor de periode 2030-2050.

De Mededeling van 6 januari is de eerste stap om de doelstelling voor 2040 voor te bereiden, en hierin doet de Commissie de aanbeveling om de broeikasgassen tegen 2040 met 90% te verminderen. Het wetgevingsvoorstel waarin de klimaatdoelen en de uitvoeringsmaatregelen daarvoor zullen worden vastgelegd zal na de Europese verkiezingen tot stand komen. In de Mededeling worden een aantal voorwaarden gegeven die noodzakelijk zijn om de emissiereductie van 90 % mogelijk te maken. Vooropgesteld staat de complete uitvoering van de voor 2030 vastgelegde maatregelen. Verder bevat de Mededeling aanbevelingen voor de volledige decarbonisatie van de energiesector; energie-efficiëntie en maatregelen in gebouwen; het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen met 80% in 2040 ten opzichte van 2021; en specifieke adviezen voor de transportsector, de grootindustrie, en de landbouwsector.

Op het laatste moment is de passage over een verplichting voor de landbouwsector tot een CO2 reductie van 30% in 2040 ten opzichte van 2015 geschrapt. Ook aan de landbouwsector verwante passages met bepaalde aanbevelingen voor burgers, zoals een lagere vleesconsumptie, en het geleidelijk afbouwen van subsidies voor fossiele brandstoffen werden geschrapt. Voor de landbouwsector wordt nu ingezet op een geïntegreerde aanpak voor de gehele voedselketen, inclusief de transportsector, in de Strategische Dialoog over de toekomst van de landbouw in  de Europese Unie.

Bronnen:

Persbericht, Europese Commissie

Mededeling over emissiereductie richting 2040, Europese Commissie

Meer informatie:

Persbericht Strategische dialoog, Europese Commissie

Braakleggingsverplichting voor landbouwgronden

Op 13 februari  2024 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een EU-Uitvoeringsverordening aangenomen, die landbouwers toestaat om voor het jaar 2024 gedeeltelijk af te wijken van de regels van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) die hen verplichten om bepaalde gebieden braak te laten liggen. Landbouwers die voldoen aan de negen GLMC-normen (goede landbouw- en milieuvoorwaarden, een aangescherpte reeks van normen die gunstig zijn voor milieu en klimaat), komen in aanmerking voor de basisbetaling uit het GLB-steunfonds. Het gaat hier om één van de negen GLMC-normen, de zogenaamde GLMC-8 norm. De GLMC-8 norm schrijft onder andere voor dat 4% van het bouwland onproductief moet worden gehouden en geldt voor alle landbouwbedrijven met meer dan tien hectare bouwland. Deze norm is van toepassing op meer dan 90% van alle landbouwgrond in de EU.

Het voorstel van de Commissie voor het jaar 2024 houdt in dat, in plaats van het onproductief houden van 4% van de grond, een landbouwer mag kiezen voor het verbouwen van stikstofbindende gewassen zoals linzen, erwten of tuinbonen en/of gewassen die als veevoer of als groenmest kunnen dienen (zgn. vanggewassen) op minimaal 7% van hun grond. Een extra voorwaarde is dat de teelt moet plaatsvinden zonder bestrijdingsmiddelen. Met de maatregel wil de Commissie tegemoet komen aan de extra uitdagingen die landbouwers in 2023 ondervonden als gevolg van extreme weersomstandigheden zoals droogte, bosbranden en overstromingen in verschillende delen van de Europese Unie, de gestegen energieprijzen als gevolg van de oorlog in Oekraïne, de inflatie en sterk gedaalde prijzen voor granen.

De Verordening gaat in op 14 februari en zal met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024.

Bronnen:

Persbericht, Europese Commissie

Voorstel Uitvoeringsverordening, Europese Commissie

Gebruik van pesticiden in de landbouw

Op 6 februari heeft de Commissie tijdens een speech van president Von der Leyen in het Europees Parlement aangegeven een voorstel van 22 juni 2022 voor het halveren van de hoeveelheid in de landbouw gebruikte pesticiden tegen 2030, in te trekken. Het voorstel had tot doel de ecologische voetafdruk van het voedselsysteem te verminderen, de gezondheid van burgers en werknemers in de landbouw te beschermen, om de verslechtering van de bodem- en grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het verlies van bestuivende insecten tegen te gaan.

De nieuwe EU-Verordening, onderdeel van de Green Deal, was bedoeld ter vervanging van Richtlijn 2009/128/EG inzake het duurzaam gebruik van pesticiden, en moest de bij controles en onderzoeksmissies in de lidstaten geconstateerde tekortkomingen in de uitvoering, toepassing en de handhaving van deze Richtlijn tegen te gaan. Al eerder was in het Europees Parlement niet de vereiste meerderheid gebleken voor het voorstel. De intrekking is definitief. De Commissie heeft aangekondigd aan de slag te willen gaan met een nieuw voorstel, maar dit keer in betere samenspraak de met belanghebbenden waaronder de boeren.

Bronnen:

Speech, President Von der Leyen in het Europees Parlement

Voorstel voor een Verordening, Europese Commissie

]]>
Is de verplaatsing van een landbouwbedrijf voor de ontwikkeling van natuur in het algemeen belang? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/is-de-verplaatsing-van-een-landbouwbedrijf-voor-de-ontwikkeling-van-natuur-in-het-algemeen-belang/ Mon, 16 Nov 2015 08:53:43 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=31801 Antwoord in het kort

Ja, waarschijnlijk kan goed verdedigd worden dat met deze maatregel, die de ontwikkeling van de EHS bevordert, een doel van algemeen belang wordt nagestreefd. De Europese Commissie heeft in een besluit uit 2011 namelijk aangegeven dat de verwerving van gronden ten behoeve van de versterking van de EHS een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) oplevert. Hierdoor lijkt het algemeen belang vereiste uit artikel 16 LGVV aanwezig te zijn.

Wat is de EHS?

De EHS is een netwerk bedoeld om natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden. Het uiteindelijke doel is om met natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) te vormen. In Nederland bestaat de EHS onder meer uit bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt en landbouwgebieden die worden beheerd volgens agrarisch natuurbeheer. Het beheer van de EHS ligt decentraal: in 2014 heeft het Rijk de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en beheer van de EHS overgedragen aan de provincies.

LGVV: Steun voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen

Op grond van de LGVV zijn bepaalde categorieën steun in de landbouwsector vrijgesteld van voorafgaande aanmelding bij de Europese Commissie. Steun die onder toepassing van de LGVV wordt verleend, is verenigbaar met de interne markt. Indien overheden van de LGVV gebruik maken, kunnen zij volstaan met een zogeheten kennisgeving van de steunmaatregel. Op grond van artikel 16 van de LGVV kan steun worden verleend voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen. Zoals de provincie aangeeft, is één van de voorwaarden uit artikel 16 LGVV, dat met de steun een doel van algemeen belang wordt nagestreefd.

Ontwikkeling van EHS een DAEB?

De Europese Commissie heeft er in 2011 in de zaak N 308/2010 (Subsidieregeling grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud) mee ‘ingestemd dat het in het algemeen belang kan zijn ervoor te zorgen dat waardevolle natuurerfgoed gebieden worden beschermd en versterkt’ (zie paragrafen 21, 22 en 23). De Commissie concludeerde in deze zaak dan ook dat de gesteunde activiteiten (grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud, met als doel is het versterken van de EHS) diensten van algemeen economisch belang inhouden.

Conclusie

Aangezien de Commissie steun voor de verwerving van gronden ten behoeve van duurzaam natuurbehoud met als doel het versterken van de EHS op grond van de regels voor DAEB heeft goedgekeurd, lijkt het vereiste algemeen belang aanwezig te zijn in de casus van de provincie. Het doel van de maatregel van de provincie is immers het verder ontwikkelen van de EHS. Indien ook aan alle overige vereisten uit hoofdstuk I en artikel 16 van de LGVV is voldaan, is de steun voor de verplaatsing van het landbouwbedrijf ‘staatssteunproof’ en vrijgesteld van voorafgaande aanmelding bij de Commissie.

Bron

Zaak N 308/2010 (Subsidieregeling grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud), Europese Commissie

Meer informatie

DAEB en staatssteun, Diensten van algemeen belang, Kenniscentrum Europa Decentraal
Landbouw, Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Natuurbeheer, Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
MKB landbouwvrijstellingsverordening, Vrijstellingen, Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Natuurnetwerk Nederland, Rijksoverheid

]]>
Raad van State over stallen: van Nederlands stikstof naar Europese natuurgebieden https://europadecentraal.nl/nieuws/raad-van-state-over-stallen-van-nederlands-stikstof-naar-europese-natuurgebieden/ Mon, 23 Oct 2023 10:02:51 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=97756 De Raad van State heeft op 4 oktober 2023 negen uitspraken gedaan over de verlening van natuurvergunningen aan melkveehouders. Hierbij heeft de Raad van State geoordeeld dat de manier waarop stikstofemissies wordt berekend voor nieuwe stalsystemen, ontoereikend is. Met het hanteren van dit rekeninstrument wordt er niet aan de voorzorgplicht voldaan, die uit Europese wetgeving voortvloeit. Aan de hand van één van de negen uitspraken wordt uitgelegd wat de Raad van State heeft geoordeeld, welke rol de Europese Habitatrichtlijn hierin speelde en wat de consequenties zijn.

Wat is een natuurvergunning?

Een natuurvergunning wordt verleend wanneer een nieuw project wordt gestart of een bedrijf wordt uitgebreid, wat een effect op stikstofemissies zou kunnen hebben. Het uitbreiden of bouwen kan leiden tot een verhoging van de stikstofneerslag. En wanneer de verhoging van stikstof een significant effect heeft op een Natura 2000 gebied, moet de bevoegde provincie het project voorafgaand goedkeuren. Dit gebeurt door het verlenen van een natuurvergunning, waarbij de verandering van de stikstofneerslag door een rekeninstrument wordt bepaald. De wettelijke grondslag voor deze natuurvergunning is vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

Wat heeft de Raad van State gezegd?

In de uitspraak 202203805/1/R2 (hierna: de uitspraak) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over een natuurvergunningverlening geoordeeld. De zaak is aanhangig gemaakt door Mobilisation for the Environment (hierna: MOB) jegens het college van Gedeputeerden Staten van Overijssel (hierna: het college). Het college heeft per besluit van 29 september 2020 een natuurvergunning verleend aan een melkveehouderij op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming. Deze melkveehouderij heeft een natuurvergunning aangevraagd voor het bouwen en hernieuwen van een stal met het emissiearme stalsysteem A1.13 (hierna: een emissiearm stalsysteem).

MOB heeft het besluit over het verlenen van de natuurvergunning bij de rechtbank aangevochten. Zij zijn van mening dat de stikstofuitstoot onjuist door het college is beoordeeld. Het college berekent de omvang van de emissie van het stalsysteem met behulp van emissiefactoren die in de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: Rav-emissiefactor) zijn opgenomen. Volgens MOB zijn de Rav-emissiefactoren niet geschikt om de omvang van de emissie van het betreffende stalsysteem te berekenen.

De rechtbank gaat met de redenering van MOB mee en verwijst naar een eerdere uitspraak van 7 september 2022 waar de rechtbank over de toepassing van Rav-emissiefactoren oordeelde. Het oordeel luidde dat de Rav-emissiefactoren niet voor emissiearme stalsystemen, zoals systeem A1.13, kunnen worden gebruikt in een zogenoemde voortoets of voor een passende beoordeling ter overweging van een natuurvergunning. Volgens de rechtbank bestaat er twijfel over de juistheid van de emissiefactoren, die wetenschappelijk niet kunnen worden gestaafd.

De Afdeling heeft bekrachtigd dat bij het verlenen van natuurvergunning voor emissiearme stalsystemen geen gebruik mag worden gemaakt van de tot nu toe hanteerde Rav-emissiefactoren. Deze Rav-emissiefactoren geven niet duidelijk weer hoeveel stikstof emissiearme stalsystemen daadwerkelijk uitstoten. De Afdeling concludeert dat een melkveehouderij alleen een natuurvergunning kan verkrijgen, indien een passende beoordeling wordt uitgevoerd waaruit blijkt dat de natuur geen schade zal oplopen.

Artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn

Artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn vereist dat lidstaten de bescherming van Natura 2000 gebieden waarborgen indien er een nieuw project wordt uitgevoerd dat mogelijk een effect heeft op het gebied. De Habitatrichtlijn schrijft voor dat er een ‘passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied’ door de bevoegde instantie wordt uitgevoerd. Dit houdt in dat de beste wetenschappelijke kennis moet worden ingezet om vast te stellen dat de kenmerken van een Natura 2000 gebied niet wordt aangetast. Deze beoordeling moet volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) ‘precieze en definitieve constateringen en conclusies bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel kunnen wegnemen’. Dit wordt ook het voorzorgsbeginsel genoemd. Het voorzorgsbeginsel stelt dat men bij (wetenschappelijke) ontwikkelingen de zorg ervoor draagt dat alle mogelijke (gezondheids)schade wordt voorkomen. Voor natuurgebieden houdt dit in dat lidstaten een voortoets uitvoeren bij bepaalde planvorming, en een passende beoordeling uitvoeren bij een vergunningverlening. Meer over de doorwerking van de Habitatrichtlijn voor decentrale overheden is op deze website te vinden.

Natuurvergunningen en Provincies

In Nederlandse wetgeving is de Habitatrichtlijn in werking getreden door de Wet natuurbescherming. De Europese Unie stelt namelijk algemene voorwaarden in de Habitatrichtlijn, die Nederland vorm heeft gegeven in de Wet natuurbescherming. Provincies zijn volgens artikel 2.7 en 2.8 Wet natuurbescherming bevoegd om natuurvergunningen te verlenen, indien deze voldoen aan de voorwaarden die in de Habitatrichtlijn zijn gesteld. Dat betekent dat bij het verlenen van een natuurvergunning een voortoets en een passende beoordeling moet worden gedaan om de gevolgen van een nieuw project op een Natura 2000 aan te kunnen tonen en de ecologische integriteit te beschermen.

Volgens de Raad van State leveren de Rav-emissiefactoren die voor het verlenen van een natuurvergunning worden gebruikt, te veel twijfel op. De daadwerkelijke hoeveelheid van stikstofuitstoot is door de Rav-emissiefactoren niet volledig vast te stellen.

De Raad van State bericht in het persbericht dat de uitspraken van 4 oktober 2023 het verleningsproces van een natuurvergunning zullen vertragen en daardoor bemoeilijken. Volgens de Raad van State vloeit dit voort uit ‘strenge Europese natuurbeschermingsregels’ waaraan Nederland is gebonden.

Het is echter aan Nederland, en elke andere lidstaat zelf, om een effectieve manier te vinden voor het verlenen van natuurvergunningen die aan Europese wetgeving voldoet, maar ook het proces niet onnodig bemoeilijkt. De lidstaat is vrij hier een eigen invulling aan te geven. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de problematiek van stikstofuitstoot een specifiek Nederlands probleem is. Zoals al blijkt uit het bovenstaande, ziet de Europese wetgeving enkel op de bescherming van de natuur, niet op het terugdringen van stikstof in het bijzonder. 

Bronnen

Persbericht, Raad van State

Uitspraak 202203805 van 4 oktober 2023, Raad van State

Wet natuurbescherming

Habitatrichtlijn

Uitleg van de bepaling van artikel 6 van de Habitatrichtlijn, Europese Commissie

]]>
Is staatssteun voor proefproject onderwaterdrainage voor veenweidegebied mogelijk? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/is-staatssteun-voor-proefproject-onderwaterdrainage-voor-veenweidegebied-mogelijk/ Wed, 30 Jan 2013 15:20:47 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=5607 Versie november 2011

– Het behoud van traditioneel veenweidelandschap;
– Het vertragen van de maaivelddaling;
– De verhoging van de landbouwproductie;
– De vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

De Vrijstellingsverordening Staatssteun aan landbouwbedrijven verbiedt echter staatssteun voor draineerwerkzaamheden, tenzij dergelijke investeringen leiden tot een daling van het waterverbruik met ten minste 25%. Ons project leidt juist tot een stijging van het watergebruik in veenweidegebieden, omdat een hoger grondwaterpeil wordt gerealiseerd. Hoe kunnen we toch steun geven voor deze techniek?

Antwoord

Art. 4 lid 7c Vrijstellingsverordening Staatssteun aan landbouwbedrijven verbiedt inderdaad draineer- en irrigatiewerkzaamheden die onvoldoende bijdragen aan een daling van het waterverbruik. Dit artikel is niet geschikt voor uw situatie. Hier komt bij dat volgens investeringssteun niet mag worden beperkt tot bepaalde landbouwproducten. Dat betekent dat u uw subsidieregeling zou moeten openstellen voor alle landbouwbedrijven en niet kunt toesnijden op veenweidegebieden, waarvoor deze onderwaterdrainage juist is bedoeld.

Mogelijkheden

Om toch subsidie te kunnen geven voor onderwaterdrainage en deze tegelijk te beperken tot veenweidegebieden heeft u de volgende mogelijkheden:

Richtsnoeren

U kunt de subsidie passen onder hoofdstuk IV van de Richtsnoeren Staatssteun in de landbouw- en bosbouwsector. Zo wordt openstelling voor alle landbouwsectoren voorkomen. In dat geval moet de steun aangemeld worden bij de Europese Commissie.

Vrijstellingsverordening

De maatregels kan, om melding te vermijden, onder art. 5 van de Vrijstellingsverordening Staatssteun aan landbouwbedrijven gebracht worden. Hieronder wordt ook openstelling voor alle landbouwsectoren voorkomen. Het subsidiebedrag moet echter lager zijn dan onder de richtsnoeren.

Art. 5 gaat over steun voor traditionele landschappen en investeringen voor de instandhouding van erfgoedelementen. Steun is toegestaan voor zowel erfgoedelementen die deel uitmaken van de productieve activa van het landbouwbedrijf als elementen die daar geen deel van uitmaken. Het begrip ‘traditioneel landschap’ is niet strak gedefinieerd; veenweidegebieden kunnen hieronder worden geschaard.

Algemene Groepsvrijstellingsverordening

Als de ontvanger van de steun geen agrariër, maar een onderzoeksorganisatie is, zou de subsidie voor dit innovatieve proefproject kunnen worden geschaard onder art. 34 Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV). De AGVV stelt verschillende vormen van steun vrij van melding aan de Commissie (kennisgeving is wel verplicht), waaronder steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en visserijsector.

Meer informatie:

Landbouw, Staatssteun
O&O&I, Staatssteun
Procedures, Staatssteun
Algemene Groepsvrijstellingsverordening, Staatssteun
Waar ligt de grens tussen landbouw- en milieusteun?, Praktijkvraag

]]>
Wat betekenen de stikstofuitspraken voor de agrarische sector? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wat-betekenen-de-stikstofuitspraken-voor-de-agrarische-sector/ Mon, 14 Oct 2019 19:01:32 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=57303 Antwoord in het kort

Ja, dat klopt. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaard dat het nationale Programma Aanpak Stikstof (PAS) in strijd is met de Europese Habitatrichtlijn. Daarnaast heeft de Afdeling – ook op 29 mei- een uitspraak gedaan over het beweiden en bemesten van vee.

De eerste uitspraak gaat over stikstofuitstoot. De agrarische sector wordt met 40% van de totale uitstoot de grootste ‘vervuiler’ genoemd. Het kabinet heeft aangegeven gebiedsgericht te willen gaan kijken naar vermindering van de uitstoot, waarbij vrijwillige sanering van landbouwbedrijven het uitgangspunt is.

De tweede uitspraak treft het boerenbedrijf omdat de Afdeling heeft geoordeeld dat beweiden en bemesten niet per definitie vrijgesteld is van de vergunningsplicht, hoewel er op dit moment in veel provincies een categoriale vrijstelling voor geldt.

Habitat- en vogelrichtlijn en Natura 2000-gebieden

De Europese Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43) stamt uit 1992 en zorgt samen met de Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 74/409) voor bescherming en instandhouding van natuur. Waar de Vogelrichtlijn erop is gericht om in het wild levende vogels in Europa te beschermen, ziet de Habitatrichtlijn erop om de flora en fauna te beschermen. Om de vogels, flora en fauna te beschermen zijn er ‘speciale beschermingszones’ aangewezen; de Natura 2000-gebieden. Deze moeten een geïntegreerd Europees netwerk van beschermde gebieden gaan vormen. In Nederland zijn er ongeveer 160 Natura 2000-gebieden.

Wanneer een project of plan ‘significante gevolgen’ kan hebben voor een Natura 2000-gebied, terwijl dat plan niet gericht is op het beheer van dat gebied, moet er een ‘passende beoordeling’ (Art. 6 lid 3 Habitatrichtlijn) worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met de instandhoudingsmaatregelen (Art. 6 lid 1 Habitatrichtlijn) van dat gebied. Het bevoegde gezag mag pas toestemming geven voor uitvoering van een project of plan in een Natura 2000 gebied nadat er uit de passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast (Artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn). Hier zijn ook uitzonderingen op, zoals bijvoorbeeld de zogenaamde ADC-toets (Artikel 6 lid 4).

In Nederland is de richtlijn verwerkt in- en geïmplementeerd via de Wet Natuurbescherming. Hieruit vloeit voort dat de provincies zijn aangewezen als bevoegd gezag in deze, en dat zij dus ook verantwoordelijk zijn voor het afgeven van zogenaamde natuurvergunningen.

PAS-uitspraak

Op 29 mei deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Hierna: De Afdeling) een tweetal uitspraken. Een hiervan betrof het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de andere het beweiden en bemesten in een tweetal provincies in Nederland. De vragen die voorlagen waren of het PAS en de vergunningsuitzondering in de provinciale verordeningen voor het beweiden en bemesten in strijd was met de Europese Habitatrichtlijn.

Het PAS zorgde, onder andere, voor maatregelen voor herstel voor natuurgebieden die overbelast waren door stikstof. De vermindering in stikstofdepositie die het PAS beoogde te bewerkstelligen (de depositieruimte) zou ook ruimte moeten bieden voor de uitvoering van nieuwe projecten.

Prejudiciële vragen over het PAS

De Afdeling heeft op 17 mei 2017 prejudiciële vragen over het PAS (en de conformiteit hiervan aan de Europese Habitatrichtlijn) gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Het Hof deed uitspraak op 7 november 2017 en gaf aan dat er op zich niets mis is met een programmatische aanpak. De voorwaarden hiervoor zijn echter wel strikt en de conclusie of het PAS ook aan deze voorwaarden voldoet werd door het Hof overgelaten aan de nadere beoordeling van de nationale rechter.

Uitspraak RvS

Op basis van de uitspraak van 29 mei heeft de Afdeling geoordeeld dat de passende beoordeling die het PAS uitvoerde niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit Artikel 6 lid 3 van de Europese Habitatrichtlijn. De depositieruimte waarop nieuwe natuurvergunningen werden verleend was volgens de Afdeling namelijk gebaseerd op verwachte toekomstige positieve gevolgen. Dit voldoet niet aan de eisen die het Hof van Justitie eerder schetste bij de beantwoording van de prejudiciële vragen. Daarop is de PAS onverbindend verklaard door de Afdeling.

Het is dus sinds de uitspraak niet meer mogelijk om vergunningen te verlenen op basis van het PAS. Hierdoor komen mogelijk 18000 projecten in Nederland in de uitvoering in de knel. Ook 3300 projecten die voorheen onder de drempel vielen, en waar dus geen vergunning voor verleend hoefde te worden, zijn door het wegvallen van het PAS alsnog vergunning plichtig geworden. Omdat het PAS onverbindend is verklaard, moet voor deze projecten alsnog een toestemmingsbesluit worden aangevraagd.

Beweiden en Bemesten uitspraak

Op dezelfde dag deed de Afdeling ook uitspraak over beweiden en bemesten. Dit betrof een uitspraak over de categorale vrijstelling voor beweiden en bemesten in de provinciale verordeningen van Gelderland en Limburg.

Beweiden

Ten aanzien van het beweiden werd door de Afdeling gesteld dat exploitatie van een melkveehouderij en beweiden van het bijbehorende vee onlosmakelijk met elkaar samen hangen. Deze twee activiteiten vormen samen één project en het is niet mogelijk om een deel van dat project dan van vergunningplicht uit te zonderen. Dat betekent volgens de Afdeling dat er dan dus een ‘passende beoordeling’ moet worden gemaakt voor het project inclusief beweiden in gevolg van Artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn. Aangezien vee stikstofdepositie veroorzaakt, moet hierbij goed gekeken worden naar (de uitstoot in) nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Bemesten

Het bemesten, ook wel het in de bodem brengen van meststoffen, was ook vrijgesteld van vergunningplicht. De Afdeling heeft bepaald dat deze categoriale uitzondering in de provinciale verordening niet mag. Het verweer van de provincies dat het bemesten al plaatsvond voor de inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn, waardoor het niet aan de verplichtingen van deze richtlijn moet voldoen, werd door de Afdeling ongegrond verklaard. Het Hof had hiervoor strenge voorwaarden geschetst, waar niet aan voldaan werd, aldus de Afdeling. De mestvoorschriften waren volgens de Afdeling in die tussentijd dusdanig veranderd, dat er niet langer van een-en-hetzelfde project gesproken kan worden als voor de invoering.

Tenslotte wordt bemesten, in tegenstelling tot beweiden, niet gezien als onlosmakelijk onderdeel van de exploitatie van melkvee. Bemesten kan dus worden gezien als een op zichzelf staand project in de zin van de Habitatrichtlijn. Op het moment dat een dergelijk project een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is hiervoor een vergunning nodig.

De Afdeling oordeelt daarom in de uitspraak van 29 mei dat het beroep dat is ingesteld tegen deze categorale vrijstelling in de provinciale verordening gegrond is en draagt de betrokken provincies Gelderland en Limburg op alsnog een besluit te nemen op het ingebrachte bezwaar, voor 1 februari 2020. Deze uitspraak heeft ook gevolgen voor andere provincies die in de praktijk te maken hebben met situaties waarin het bemesten en beweiden categoraal is vrijgesteld van de vergunning plicht.

Gevolgen en volgende stappen voor de landbouw

In het eerste adviesrapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek werd het gebiedsgerichte saneren van agrarische bedrijven als een van de oplossingen gepresenteerd. Inmiddels heeft het Kabinet op 4 oktober 2019 op basis van dit eerste adviesrapport, wat toeziet op korte termijn oplossingen, een aantal maatregelen voorgesteld. Meer informatie over deze maatregelen kunt u vinden in ons artikel “Overheid presenteert eerste oplossingen in aanpakken stikstofproblematiek”.

Bronmaatregelen

Het treffen van maatregelen om uit de stikstofuitstoot aan de bron te beperken, zogenaamde bronmaatregelen, is een van de manieren waarop stikstofuitstoot kan worden tegengegaan. Het kabinet pleit in haar reactie voor een versnelde overgang naar een circulaire voedselsysteem. Uitgangspunt zou hierbij de kabinetsvisie ‘Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden’ uit 2018 moeten zijn. Daarnaast pleit het kabinet in de kamerbrief onder andere voor de volgende zaken:

  • Slimme combinaties waarbij vrijgekomen landbouwgrond wordt ingezet voor kringlooplandbouw;
  • Het sluiten van voer-mest-kringlopen; en
  • Het ondersteunen van innovaties in de landbouw.

Het kabinet wil ook gebiedsgericht boeren helpen te stoppen met hun boerenbedrijf, waarbij ze inzet op vrijwillige sanering. Het kabinet zegt boerenbedrijven ‘slim en warm te (willen) saneren’. Bedrijven met een hoge uitstoot die dicht bij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden liggen, zouden als eerste aan de beurt zijn voor sanering.

Beweiden en bemesten

Ten aanzien van de problematiek inzake beweiden en bemesten zal het Adviescollege Stikstofproblematiek later dit jaar nog een advies uitbrengen. Daarnaast zijn de provincies samen met het Ministerie van LNV bezig met het uitwerken van een praktisch voorstel om beweiden en bemesten wederom juridisch mogelijk te maken.

De Raad van State heeft daarnaast op 9 oktober 2019 een relevante uitspraak gedaan over een bestemmingsplan van de Brabantse gemeente Halderberge. In dit bestemmingsplan werden de gevolgen van het beweiden van vee niet meegenomen in de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen. De Raad van State stelt in haar uitspraak dat deze uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan geschrapt moeten worden, omdat niet voldoende duidelijk is gemaakt wat de gevolgen hiervan zijn voor omliggende Natura 2000-gebieden.

Hoewel het kabinet in de kamerbrief van juni 2019 heeft gezegd de huidige beweiden en bemesten praktijk te gedogen totdat het tot een nieuwe aanpak is gekomen met de interbestuurlijke partners, heeft de beweiden en bemesten uitspraak van 29 mei dus al wel degelijk effect op (decentrale) overheden.

Bron

Uitspraak Beweiden en Bemesten 29 mei 2019, Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State

Meer informatie

Stand van zaken rondom de PAS-uitspraak, Kenniscentrum Europa Decentraal
Kortetermijnoplossingen PAS-problematiek voor overheden gepresenteerd, Kenniscentrum Europa Decentraal
Arrest prejudiciële vragen van 7 november betreffende de PAS, Europese Hof van Justitie
Uitspraak Bestemmingsplan Halderberge van 9 oktober 2019, Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State

]]>
Call Urban Agenda voor leden nieuwe thema-partnerschappen: Food en Cities of Equality https://europadecentraal.nl/nieuws/call-urban-agenda-voor-leden-twee-nieuwe-themapartnerschappen-food-en-cities-of-equality/ Tue, 15 Aug 2023 15:09:54 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=96558 De Urban Agenda for the EU (UAEU) zoekt partners voor twee nieuwe thema-partnerschappen: ‘Food’ en ‘Cities of Equality’. Steden, regio’s, lidstaten, partnerstaten, stedelijke koepelorganisaties en andere instanties worden uitgenodigd om lid te worden. Aanmelden kan tot 29 september 2023.

Urban Agenda

De Urban Agenda for the EU (UAEU) pakt stedelijke uitdagingen aan door partnerschappen op te zetten tussen steden, EU-instellingen, nationale regeringen en overige belanghebbenden zoals niet-gouvernementele organisaties. Een UAEU partnerschap brengt op die manier verschillende experts en overheidsniveaus samen en vormt een denktank gericht op het ontwikkelen van voorstellen die bijdragen aan de drie UAEU-pijlers: betere regelgeving, betere financiering en betere kennis. Daarnaast bevordert het partnerschap de werkpraktijk van leden; zij kunnen de kennis en connecties die het partnerschap biedt, direct benutten voor de vraagstukken waar ze zelf dagelijks tegenaan lopen.

Met het aannemen van de Overeenkomst van Ljubljana in november 2021 werden vier nieuwe thema’s toegevoegd aan de bestaande onderwerpen en partnerschappen, waaronder ‘Food’ en ‘Cities of Equality’. Nu de voorafgaande onderzoeksfase (Ex-Ante Assessment) en de bijbehorende rapporten zijn afgerond, begint het daadwerkelijk opzetten van de partnerschappen.

‘Food’ partnerschap

Dit partnerschap is gericht op voedsel met bijbehorende thema’s als agro-ecologie, voedselrechtvaardigheid, regelgeving, voedselinnovatie, de vrije markt en toegang tot land. Het overkoepelende doel van het partnerschap is om bij te dragen aan de ontwikkeling van duurzamere en rechtvaardigere voedselsystemen. Daarbij is er specifieke aandacht voor de uitdagingen en kansen die een stedelijke omgeving met zich meebrengt. De bredere context voor de beoogde Europese systeemverandering op het gebied van voedsel wordt gevormd door de Green Deal en de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

De selectiecriteria voor het partnerschap, de taken van partners en het overzicht van onderwerpen zijn hier te vinden.

‘Cities of Equality’ partnerschap

Dit partnerschap is gericht op de (kans)gelijkheid van bevolkingsgroepen en het proactief tegengaan van discriminatie. De thematische focus omvat onderwerpen als fysieke toegankelijkheid, informele nederzettingen, sociale inclusie (volwaardig deelnemen aan de samenleving) en economische inclusie (o.a. inclusief werkgeverschap). Het partnerschap werkt daarbij binnen de bredere context van diverse Europese prioriteiten zoals het werkprogramma van de Commissie, het ‘Union of Equality’ initiatief en het cohesiebeleid. Stedelijk beleid kan volgens dit initiatief het verschil maken in het vormen van een inclusieve toekomst omdat stedelijke overheden vaak al in alle facetten van de samenleving aanwezig zijn.

De selectiecriteria voor het partnerschap, de taken van partners en het overzicht van onderwerpen zijn hier te vinden.

Meer informatie

Aankondiging UAEU partnerschappen ‘Food’ en ‘Cities of Equality’ incl. relevante documenten.

Inschrijfformulier voor ‘Food’ partnerschap

Inschrijfformulier voor ‘Cities of Equality’ partnerschap

]]>
430 miljoen voor Europese landbouw https://europadecentraal.nl/nieuws/430-miljoen-voor-europese-landbouw/ Mon, 03 Jul 2023 09:08:06 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=95878 De Europese Commissie (EC) heeft een voorstel aangekondigd om 430 miljoen euro uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van Europese boeren. Economische en ecologische factoren maken het lastiger voor Europese boeren om rond te komen.
Eerder had de Commissie al 100 miljoen euro beschikbaar gesteld voor boeren in Bulgarije, Hongarije, Polen, Roemenië en Slowakije. Nu is daarbovenop 330 miljoen euro vrijgemaakt voor de andere 22 lidstaten. Lidstaten moeten nog over het voorstel stemmen.

De steunmaatregelen

De Europese Commissie beschikt in het kader van het GLB over verschillende marktreguleringsinstrumenten om boeren te ondersteunen. Ze doet nu een nieuw voorstel om daar gebruik van te maken. In dit geval gaat het om directe betalingen aan boeren vanuit het GLB-budget. Lidstaten kunnen ervoor kiezen om deze steun tot 200% aan te vullen met eigen financiering. Naast de directe financiële steun mogen overheden ook voorschotten aan boeren geven op de GLB-subsidies. Zo mag in het voorstel tot 70% van de directe betalingen aan boeren worden voorgeschoten en tot 85% van de fondsen voor plattelandsontwikkeling. Deze flexibiliteit moet het makkelijker maken om op korte termijn te herinvesteren in de landbouw.

Verdeling van de gelden

Omdat Europese boeren momenteel te maken hebben met verschillende problemen heeft de Commissie per land vastgesteld hoeveel geld er vrijgemaakt wordt. Ten eerste is er 100 miljoen euro apart gezet voor directe betalingen aan boeren in Bulgarije, Hongarije, Polen, Roemenië en Slowakije. De oorlog in Oekraïne heeft namelijk geleid tot een grotere aanvoer van Oekraïense agroproducten die de markt verstoord hebben. Daarnaast is er voor Italië meer dan 60 miljoen euro ter beschikking gesteld om de landbouwmarkt te laten herstellen van de grote overstromingen in mei. Verder krijgen Spanje en Portugal respectievelijk 81 miljoen euro en 12 miljoen euro om de gevolgen van langdurige droogte tegen te gaan. Ook Nederlandse boeren maken aanspraak op directe betalingen binnen deze regelingen. De steun voor Nederlandse boeren bedraagt in totaal 5 miljoen euro.

]]>