Europese rechtspraak

Laatste update: 27 februari 2023

Door:


Introductie

Kan een voldoende onvoorwaardelijke en nauwkeurige bepaling van de Dienstenrichtlijn worden ingeroepen in een geding tussen twee particulieren? Zo niet, kan een (decentrale) overheid aansprakelijk worden gehouden voor eventuele schade in een geding tussen particulieren veroorzaakt door het handelen van de (decentrale) overheid in strijd met deze richtlijn? Vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie hierover is bevestigd in het arrest Thelen Technopark Berlin.

Zaak

HvJEU 18 januari 2022, C-261/20, ECLI:EU:C:2022:33 (Thelen Technopark Berlin)

Beleidsdossier en Thematiek

Dienstenrichtlijn

Feiten

De vastgoedmaatschappij Thelen Technopark Berlin en een ingenieur waren in een opleidingsovereenkomst overeengekomen dat de ingenieur bepaalde diensten zou verrichten voor een bouwproject in Berlijn tegen betaling van een vaste vergoeding. De ingenieur heeft deze overeenkomst een jaar later opgezegd. In de eindafrekening heeft de ingenieur een bedrag gefactureerd voor de vaste vergoeding dat gebaseerd is op wettelijke minimumtarieven voor architecten en ingenieurs in Duitsland. Het gefactureerde bedrag op basis van de wettelijke minimumtarieven was hoger dan de vaste vergoeding zoals overeengekomen in de opleidingsovereenkomst. De vastgoedmaatschappij wilde het hogere gefactureerde bedrag niet betalen. In eerste aanleg en hoger beroep werd de vastgoedmaatschappij veroordeeld tot betaling van het hogere tarief. Uiteindelijk is de zaak aan het Bundesgerichtshof voorgelegd, dat besloot om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Rechtsvragen

Het Bundesgerichtshof, de verwijzende rechter, merkt op dat het Hof van Justitie eerder al heeft vastgesteld dat de nationale bepalingen over de wettelijke minimumtarieven in strijd zijn met de Dienstenrichtlijn. Dit heeft tot gevolg dat in gerechtelijke procedures tussen de staat en een particulier, de nationale bepalingen die strijdig zijn met een richtlijn, buiten toepassing moeten worden gelaten. De verwijzende rechter wil nu weten of nationale bepalingen over minimumtarieven voor architecten en ingenieurs, die strijdig zijn met de Dienstenrichtlijn, ook in een gerechtelijke procedure tussen particulieren buiten toepassing moeten worden gelaten. Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend is, wil de verwijzende rechter graag antwoord op de vraag of dergelijke nationale bepalingen in strijd zijn met de vrijheid van vestiging en wat dat voor gevolgen heeft voor de nationale procedure.

Uitspraak van het Hof van Justitie

Rechtstreekse werking

Het Hof van Justitie brengt eerst de vaste jurisprudentie over rechtstreekse werking in herinnering. De Dienstenrichtlijn heeft, net als iedere andere richtlijn, in principe  geen rechtstreekse werking. Richtlijnen zijn namelijk alleen gericht aan de lidstaten, die de verplichting hebben om deze richtlijn correct en tijdig om te zetten in nationale wetgeving. Een particulier kan dus in beginsel geen direct beroep doen op de Dienstenrichtlijn. Er zijn echter omstandigheden waarin bepalingen uit richtlijnen, die voldoende onvoorwaardelijk en nauwkeurig zijn, wel rechtstreekse werking hebben. In dat geval kunnen  particulieren rechten aan een richtlijn ontlenen tegenover de overheid. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de onjuiste implementatie van een richtlijn.

In deze zaak is het interessant dat het Hof van Justitie, naar aanleiding van een verdragsinbreukprocedure, eerder al had vastgesteld dat de nationale regeling over het minimum honorarium voor architecten en ingenieurs in strijd is met de Dienstenrichtlijn (HvJEU, 4 juli 2019, C-377/17, ECLI:EU:C:2019:562). De wettelijke minimumtarieven zouden kunnen leiden tot een niet te rechtvaardigen beperking van de vrijheid van architecten en ingenieurs uit andere lidstaten om hun diensten uit te voeren in Duitsland. Daarom moesten deze bepalingen in een eerder geding tussen de Duitse overheid en particulieren buiten toepassing worden gelaten. In de onderhavige uitspraak concludeert het Hof van Justitie op basis van zijn vaste jurisprudentie dat de Dienstenrichtlijn geen rechtstreekse werking heeft in een gerechtelijke procedure tussen twee particulieren. De nationale regeling kan in dit geding dus niet opzij worden gezet wegens strijdigheid met de Dienstenrichtlijn. De Dienstenrichtlijn heeft alleen rechtstreekse werking tussen een lidstaat en een particulier.

Schadevergoeding

Vervolgens gaat het Hof van Justitie in op de gevolgen van het arrest van 4 juli 2019 voor de onderhavige casus. De Duitse overheid had naar aanleiding van dit arrest maatregelen moeten nemen om de tegenstrijdigheid weg te nemen. Tevens had de overheid maatregelen moeten nemen vanwege de geconstateerde onjuiste implementatie van de Dienstenrichtlijn. Daarom herinnert het Hof van Justitie er aan dat particulieren in een dergelijk geval een vergoeding moeten kunnen krijgen voor de schade ontstaan door de onjuiste toepassing van het Europees recht door een lidstaat, in dit geval door de Duitse overheid.

Vrijheid van vestiging

Het Hof van Justitie geeft geen antwoord op de vraag van de verwijzende rechter over de overeenstemming van de nationale bepalingen de wettelijke minimumtarieven voor architecten en ingenieurs met de vrijheid van vestiging. De vrijheid van vestiging, zoals omschreven in artikel 49 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, is alleen van toepassing op situaties die grensoverschrijdend zijn. Alle partijen die betrokken zijn bij het geschil zijn echter in Duitsland gevestigd, dus daarvan is in dit geval geen sprake. De verwijzende rechter heeft niet inzichtelijk kunnen maken dat daar wel sprake van is.

Decentrale relevantie

Dit arrest bevestigt de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie dat een voldoende onvoorwaardelijke en nauwkeurige bepaling van de Dienstenrichtlijn slechts rechtstreekse werking kan hebben in een geding tussen de lidstaat, waaronder de decentrale overheden, en een particulier. In Nederland is de Dienstenrichtlijn omgezet in de Dienstenwet, maar ook lokale regelingen dienen over een te stemmen met de richtlijn. Evenwel kunnen (decentrale) overheden zelf ook bepalingen van nationale (lokale) regelingen die strijdig zijn met Dienstenrichtlijn buiten toepassing laten.

Ook wordt bevestigd dat  een (decentrale) overheid aansprakelijk kan worden gehouden voor eventuele schade in een geding tussen particulieren veroorzaakt door het handelen van de (decentrale overheid) in strijd met deze richtlijn. Dit kan leiden tot een schadeclaim van een particulier tegen de (decentrale) overheid, bijvoorbeeld omdat een lokale regeling die strijdig is met de Dienstenrichtlijn, ten onrechte in stand wordt gehouden.