Bij de-minimisregeling moet gekeken worden naar de totale steunverlening over de voorafgaande drie belastingjaren. Als steun wordt toegezegd aan een onderneming, wat is dan beslissend, de datum van toezegging of de datum van feitelijke uitbetaling?
Versie augustus 2007
Antwoord
In de DAEB de-minimisverordening staat in overweging 10 het volgende bepaald:
‘In lijn met de beginselen die voor steun in de zin van art. 87, lid 1, van het Verdrag gelden, dient de-minimissteun geacht te worden te zijn verleend op het tijdstip waarop de onderneming krachtens de toepasselijke nationale wet- en regelgeving een wettelijke aanspraak op de steun verwerft.’
Moment van steunverlening
Zo wordt bij subsidiebeschikkingen ervan uitgegaan dat de verlening (het moment van het nemen van de beslissing om een subsidie te verlenen) het moment is waarop de steun geacht is te zijn verleend. Dat de steun pas later feitelijk uitbetaald wordt is niet van belang.
Algemene wet bestuursrecht
De subsidietitel in de Algemene wet bestuursrecht gaat uit van een onderscheid tussen twee beschikkingen: de subsidieverlening en de subsidievaststelling. De term ‘betaling’ wordt gebruikt voor de feitelijke handeling, die bestaat uit het uitkeren van geld.
Voorwaardelijke aanspraak
De subsidieverlening geeft de subsidieontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiƫle middelen, waarvan de precieze omvang vaak nog niet vaststaat. Ondanks dit voorwaardelijk karakter schept de subsidieverlening echter steeds een rechtens afdwingbare aanspraak (wettelijke aanspraak).
Voorwaardelijk
De aanspraak is voorwaardelijk, omdat op dat moment nog niet zeker is, of de aanvrager daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en hij zich aan de opgelegde verplichtingen houdt (dat kan achteraf worden vastgesteld).
Ongeacht de eventuele voorwaardelijkheid, is voor de toekenning van de de-minimissteun het moment van de subsidieverlening bepalend. De wettelijke aanspraak is immers al ontstaan.