Europese rechtspraak

Laatste update: 27 februari 2023

Door:


INTRODUCTIE

Op 14 februari 2019 heeft het Hof van Justitie van de EU twee prejudiciële vragen beantwoord over de uitlegging van het begrip ‘voor uitsluitend journalistieke doeleinden’ in artikel 9 van richtlijn 95/46/EG. Deze richtlijn is inmiddels vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (Verordening 2016/679). Het begrip ‘journalistieke doeleinden’ is ook in de AVG vastgelegd (artikel 85). De uitspraak is daarom ook relevant voor uitlegging van de AVG.

Wanneer persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden worden verwerkt, gelden sommige regels van het gegevensbeschermingsrecht niet. De EU heeft de lidstaten de ruimte gegeven om zelf vast te stellen welke regels uitgezonderd worden, zodat zij de bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming kunnen brengen met de vrijheid van meningsuiting en van informatie. Het gaat hier namelijk om twee fundamentele rechten die even belangrijk zijn. In Nederland is dit vastgelegd in artikel 43 van de Uitvoeringswet AVG. Daaruit blijkt dat een verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden wel bijvoorbeeld een grondslag moet hebben, maar de betrokkene niet hoeft te worden geïnformeerd en zich ook niet kan beroepen op rechten zoals wissing van de persoonsgegevens.

ZAAK

HvJ EU 14 februari 2019, C-345/17, ECLI:EU:C:2019:122 (Buivids)

BELEIDSDOSSIER EN THEMATIEK

Informatiemaatschappij

FEITEN

Sergejs Buivids heeft op een Lets politiebureau op video vastgelegd hoe hij een verklaring aflegt wegens een overtreding. De beelden heeft Buivids daarna op YouTube gepubliceerd. Op de beelden zijn de politieagenten die zijn verklaring afnemen te zien en te horen. Volgens de Letse Dienst gegevensbescherming (Datu valsts inspekcija) had Buivids zich bij het maken en publiceren van de opname aan bepaalde regels van de Letse wet op de bescherming van persoonsgegevens moeten houden, waaronder het informeren van de politieagenten over het doel van de verwerking van hun persoonsgegevens. De Dienst gegevensbescherming verzoekt Buivids daarom de beelden van internet te verwijderen. Tegen dit besluit heeft Buivids zich gewend tot de Letse bestuursrechter, omdat hij door het publiceren van de video een praktijk van de politie onder de aandacht van de bevolking wilde brengen die volgens hem onrechtmatig was. Via de regionale bestuursrechter komt de zaak uiteindelijk bij de hoogste rechterlijke instantie in Letland terecht (Augstākā tiesa), die besluit prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU (het Hof).

RECHTSVRAGEN

De verwijzende rechter stelt het Hof de volgende twee vragen:

  1. Valt het op een politiebureau maken van videobeelden van politieagenten die procedurele handelingen verrichten en het plaatsen van de video op de website www.youtube.com, binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46?
  2. Moet richtlijn 95/46 aldus worden uitgelegd dat dergelijke gedragingen kunnen worden beschouwd als een verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden in de zin van artikel 9 van richtlijn 95/46?

UITSPRAAK EU HOF VAN JUSTITIE

Met de eerste vraag wil de rechter weten of het maken en publiceren van de videobeelden een verwerking van persoonsgegevens is, waar de richtlijn op van toepassing is. Met de tweede vraag wil de rechter weten of het maken en publiceren van de videobeelden onder de journalistieke exceptie van de richtlijn kan vallen.

1.     Is er sprake van persoonsgegevens?

Het Hof beantwoordt de eerste vraag bevestigend. De richtlijn is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (artikel 2a, artikel 3 richtlijn). Aangezien de politieagenten duidelijk te zien en te horen zijn, bevatten de opnames persoonsgegevens. Zowel het opnemen met een digitale fotocamera als het plaatsen van informatie op een website betreft een handeling die (gedeeltelijk) geautomatiseerd wordt verricht.

Het Hof verduidelijkt verder dat de verwerking niet onder een van de uitzonderingen van het toepassingsbereik van de richtlijn valt. De verwerking heeft bijvoorbeeld geen betrekking op de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied, omdat het dan moet gaan om activiteiten van een lidstaat of overheidsdiensten zelf en niet van particulieren. Evenmin is er sprake van een uitzondering wegens persoonlijke of huishoudelijke doeleinden. Buivids heeft de persoonsgegevens op de website namelijk voor een onbepaald aantal personen toegankelijk gemaakt.

2.     Valt de verwerking onder de journalistieke exceptie?

Het antwoord op de tweede vraag is dat dit zou kunnen. Het is aan de verwijzend rechter om in het specifieke geval de afweging te maken.

Het begrip ‘journalistieke doeleinden’ wordt in het Europees recht ruim uitgelegd: het gaat niet alleen om de activiteiten van mediaondernemingen, maar ook om alle personen die zelf informatie en meningen of ideeën overbrengen aan het publiek. Het maakt daarbij niet uit of deze persoon een professioneel journalist is. Ook maakt het niet uit welk medium gebruikt wordt om de meningen over te dragen. Maar, merkt het Hof in navolging van de Advocaat-Generaal op: deze brede uitleg van het begrip ‘journalistieke doeleinden’ betekent niet dat alle informatie die op internet gepubliceerd wordt en persoonsgegevens bevat als ‘journalistieke activiteit’ moet worden gezien. Het Hof geeft daarom aan de verwijzend rechter mee dat gekeken moet worden of het uitsluitend doel van de opname en publicatie ervan was om informatie, meningen of ideeën aan het publiek bekend te maken. In dat geval zal het maken en publiceren van de opname als activiteit met journalistieke doeleinden kunnen worden gezien.

Volgens het Hof kan de argumentatie van Buivids, dat hij met de opname en publicatie de aandacht wilde vestigen op vermeende onregelmatige praktijken van de politie tijdens het afleggen van zijn verklaring, in principe als journalistieke activiteit kan worden gezien. Belangrijk om op te merken is verder dat het voor deze conclusie niet nodig is dat de onregelmatige praktijken ook daadwerkelijk vastgesteld worden. De vraag voor de verwijzend rechter om verder uit te zoeken is of er in dit specifieke geval ook sprake was van een uitsluitend journalistiek doel.

  1. Worden de rechten van de politieagenten onrechtmatig geschonden?

Als het maken en publiceren van de opname als journalistieke activiteit moet worden gezien, moet er vervolgens ook nog een afweging worden gemaakt tussen het recht van de politieagenten op de bescherming van hun persoonsgegevens en de vrijheid van meningsuiting en informatie van Buivids. De uitzonderingen van de regels van de richtlijn voor verwerkingen van persoonsgegevens met journalistieke doeleinden is alleen gerechtvaardigd als dit nodig is om de twee fundamentele rechten te verzoenen.

Het Hof geeft de verwijzend rechter hierbij mee dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal relevante criteria heeft ontwikkeld die bij het maken van deze afweging kunnen worden gebruikt.

EHRM: Criteria afweging recht op privacy en vrijheid van meningsuiting

  • De bijdrage aan een debat van openbaar belang
  • De bekendheid van de betrokken persoon
  • Het onderwerp van het bericht
  • Het eerdere gedrag van de betrokken persoon
  • De inhoud, vorm en gevolgen van de publicatie
  • De wijze waarop en de omstandigheden waarin de informatie is verkregen
  • De waarachtigheid van de informatie

Ook hier is het aan de verwijzend rechter om te beoordelen of de gemaakte inbreuk en de uitzonderingen en afwijkingen van de regels strikt noodzakelijk zijn om het recht op de bescherming van persoonsgegevens met de vrijheid van meningsuiting en informatie te verzoenen.

DECENTRALE RELEVANTIE

Het maken en publiceren van opnames van ambtenaren in functie zoals in deze zaak betreft een verwerking van persoonsgegevens. In principe valt dit onder de regels van de richtlijn en de AVG. Wanneer vastgesteld kan worden dat het filmen en publiceren van de opname uitsluitend is gedaan wegens journalistieke doeleinden, kan het zijn dat bepaalde regels van de AVG hier niet op van toepassing zijn. Er moet per geval worden bekeken in hoeverre een inmenging op de rechten van een betrokkene noodzakelijk is om het recht op de bescherming van persoonsgegevens met de vrijheid van meningsuiting en informatie te verzoenen. Het zou dus kunnen dat de politieagenten inderdaad niet over het maken en publiceren van de opname hoefden te worden geïnformeerd.