Zoekresultaten voor “landbouw” – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Wed, 10 Jul 2024 12:42:30 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Zoekresultaten voor “landbouw” – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Hoe worden de EFRO-prioriteiten binnen mijn landsdeel vastgesteld? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-worden-de-efro-prioriteiten-binnen-mijn-landsdeel-vastgesteld-europa-decentraal/ Wed, 10 Jul 2024 12:42:30 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=58167 Antwoord in het kort

De Europese Commissie legt de kaders en prioriteiten voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) vast. Binnen de Europees vastgestelde prioriteiten kiest elke lidstaat zijn eigen specifieke nationale prioriteiten. Nederland is verdeeld in vier landsdelen, waar managementautoriteiten invulling geven aan de Nederlandse EFRO-prioriteiten in regionale programma’s. De thema’s per landsdeel kunnen verschillen, maar ook de uitwerking van hetzelfde thema kan per regio anders zijn.

Wat is het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)?

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) draagt bij aan het wegnemen van regionale verschillen in de Europese Unie en het verkleinen van de achterstand van minder ontwikkelde regio’s. Dit doet het fonds door het bevorderen van innovatie en slimme economische transformatie: de digitale transitie en de transitie naar een koolstofneutrale economie. Ook heeft EFRO als doel het vergroten van de mobiliteit binnen Europa en een socialer en inclusiever Europa.

Deze vraag heeft betrekking op de nationale EFRO programma’s, ook wel ‘landsdelige programma’s’ genoemd. Er zijn ook international programma’s, namelijk Interreg. Hiervoor gelden andere procedures.

De vaststelling van de prioriteiten van EFRO gaat op drie niveaus. Het overkoepelende kader komt vanuit de EU. De Europese aanwijzingen voor de landsdelige programma’s worden daarna op nationaal niveau omgezet in een partnerschapsovereenkomst. Op basis van deze overeenkomst gaan de vier landsdelen in Nederland aan de slag en stellen een eigen Operationeel Programma op.

1. EU-niveau: de verordening gemeenschappelijke bepalingen

De kaders en regels voor de EFRO-programma’s zijn vastgelegd in twee verordeningen:

  1. Verordening 2021/1060 houdende gemeenschappelijke bepalingen (GB-verordening). Dit document legt de gezamenlijke regels en voorwaarden neer voor acht fondsen zoals EFRO, maar ook het Europees Sociaal Fonds + en het Just Transition Fund (JTF).
  2. Verordening 2021/1058 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds (de EFRO en CF-Verordening).

De Europese EFRO-prioriteiten voor de programmaperiode 2021-2027 zijn:

  • Een concurrerend en slimmer Europa;
  • Een groenere, koolstofarme overgang naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa;
  • Een meer verbonden Europa door betere mobiliteit;
  • Een socialer en inclusiever Europa dat dichter bij de burger staat.

Binnen de Europese EFRO-prioriteiten kiest elke lidstaat zijn eigen nationale prioriteiten. Wel heeft de EU richtlijnen voorgesteld voor het percentage middelen dat minimaal voor bepaalde doelen wordt ingezet, afhankelijk van of het gebied geklassificeerd wordt als een meer of minder ontwikkelde regio, of een overgangsregio. Nederland heeft deze percentages zijn ook vastgelegd in de nationale afspraken (zie hieronder).

  • ten minste 85% van de EFRO-middelen moet ingezet worden voor een slimmer en groener Europa (art.4 lid 6 sub a Verordening (EU) 2021/1058);
  • minstens 30% van de Europese EFRO-gelden zijn bedoeld voor de klimaatdoelstellingen (groener Europa);
  • minimaal 8% van de gelden moet ingezet worden voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 11.2)

2. Nationaal niveau: de Partnerschapsovereenkomst

Totstandkoming

De nationale prioritering van onder andere EFRO-middelen wordt vastgelegd in een zogenaamde Partnerschapsovereenkomst (PO). Zo’n overeenkomst wordt voor de programmaperiode van 7 jaar door de lidstaat opgesteld in samenspraak met lokale en regionale overheden, sociale partners en maatschappelijke organisaties, en in dialoog met de Europese Commissie (art. 8 GB-Verordening). In de Partnerschapsovereenkomst staan de door de lidstaat geselecteerde prioriteiten omschreven en is een lijst opgenomen met de uit te voeren nationale en regionale operationele programma’s (OP’s).

Bij het opstellen van de partnerschapsovereenkomst moeten ook aanbevelingen vanuit Europa in aanmerking worden genomen, de zogenaamde ‘landspecifieke aanbevelingen’ van de Raad. Dit zijn adviezen voor de lidstaat aan de hand van macro-economische kansen en bedreigingen in dat land. In de landspecifieke aanbevelingen voor Nederland van 2020, de laatste aanbevelingen die zijn meegenomen bij het opstellen de huidige partnerschapsovereenkomst, was er bijvoorbeeld aandacht voor het verhogen van publieke en private investeringen in innovatie, onderzoek en ontwikkeling.

Partnerschapsovereenkomst 2021-2027

In de partnerschapovereenkomst voor Nederland 2021-2027 is afgesproken dat EFRO-middelen in Nederland met name worden ingezet op de prioriteiten:

  • een competitiever en slimmer Europa. Sleutelwoorden hierbij zijn innovatie, economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit;
  • een groener, veerkrachtig en koolstofarm Europa. Hier gaat het om zaken als een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en risicobeheersing, duurzame stedelijke mobiliteit;  
  • Europa dichterbij de burgers. Deze doelstelling geldt alleen voor de vier grote steden in West-Nederland. Hier gaat het vooral om duurzame stedelijke ontwikkeling: inwoners van bepaalde vooraf aangewezen buurten die economisch opzicht achterblijven in staat stellen om mee te komen met de grote transities.

De eerste twee overkoepelende prioriteiten gelden dus voor alle vier de landsdelen, namelijk een slimmere regio en een groenere regio. Deze worden per regio overigens wel op een andere manier ingevuld. De derde prioriteit geldt alleen voor de vier grote steden in regio West.

Nationaal wordt vastgelegd welk type uitgaven in aanmerking komen voor steun vanuit EFRO (de subsidiabiliteitsregels). In Nederland gebeurt dit via de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (REES).

3. Landsdeelniveau: de regionale programma’s en RIS3

De verdere uitwerking van de nationale doelstellingen gebeurt in Nederland in vier landsdelen (Noord, Oost, Zuid en West), elk via hun eigen beheer- of managementautoriteit. De landsdelen stellen hun eigen regionale programma’s op. De input van decentrale overheden, kennisinstellingen en het bedrijfsleven uit de regio wordt meegenomen.

Aan de basis van het opstellen van een programma ligt de regionale innovatiestrategie (RIS3). De RIS3-strategie benoemt kennisspecialisaties van het landsdeel en zet uiteen wat de kwaliteiten, kansen en uitdagingen zijn. Daarmee geeft het een onderbouwde prioritering voor investeringen in innovatie waar Europese gelden aan zullen bijdragen. De RIS3 wordt niet alleen als uitgangspunt gebruikt voor het verdelen van EFRO-gelden maar is ook een leidraad voor middelen uit andere Europese fondsen zoals het Just Transition Fund (JTF) of I3 (het Interregionaal Innovatie Investeringsinstrument).

De uitwerking per landsdeel

De uitwerking van de prioriteiten voor de besteding van EFRO-gelden zijn per regio verschillend, maar vertoont ook overeenkomsten.

  • In Noord-Nederland worden de prioriteiten uitgezet over vier thema’s: circulaire economie, groene energie, digitalisering en gezondheid.
  • Oost-Nederland richt zich enerzijds op hernieuwbare energie en slimme energiesystemen. Anderzijds benoemt de regio de volgende specifieke focusgebieden voor innovatie en de invoering van geavanceerde technologieën:
    • prevention & MedTech (op het snijvlak van Health, food en tech)
    • sustainability & foodtech (het snijvlak van Tech, food en materials)
    • manufacturing & MaterialTech (Cleantech, materials en tech)
  • Zuid-Nederland identificeert vijf prioritaire thema’s, namelijk gezondheid, landbouw en voeding, energie, klimaat en grondstoffen.
  • West-Nederland kent zes specifieke doelstellingen: innovatie, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, energiesystemen, circulaire economie en duurzame stedelijke ontwikkeling. Deze laatste prioriteit geldt, zoals gezegd, alleen voor vooraf aangewezen buurten in de vier grote steden.

Voor meer informatie over de specifieke mogelijkheden in uw landsdeel adviseren wij om contact op te nemen met de aanspreekpunten bij de managementautoriteit van uw regio.

Meer informatie:

EFRO, EU fondsenwijzer, Kenniscentrum Europa Decentraal


]]>
Hoe kunnen gemeenten inwoners helpen een Europees burgerinitiatief op te zetten? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-kunnen-gemeenten-inwoners-helpen-een-europees-burgerinitiatief-op-te-zetten/ Tue, 25 Jun 2024 11:20:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=11702 Antwoord

Inwoners van de EU kunnen de Europese Commissie oproepen om een wetsvoorstel te doen via een Europees burgerinitiatief, als ze minstens een miljoen steunbetuigingen hebben verzameld. Decentrale overheden kunnen meer bekendheid geven aan het burgerinitiatief en burgers helpen door hun eigen contacten in andere EU-landen aan te wenden.

Wat is het Europees burgerinitiatief?

Dankzij het Europees burgerinitiatief kunnen burgers de Commissie vragen een wetsvoorstel te doen over een kwestie waarvoor de EU bevoegd is. De initiatiefnemers van een burgerinitiatief moeten in minstens zeven verschillende EU-landen wonen. Het initiatief moet steun krijgen van één miljoen EU-burgers om in aanmerking genomen te kunnen worden. Een burgerinitiatief kan betrekking hebben op alle gebieden waarop de Commissie een wetgevingsvoorstel mag doen, bijvoorbeeld:

  • milieu;
  • landbouw;
  • vervoer;
  • volksgezondheid;

Burgercomité

Om een burgerinitiatief te organiseren, moet een EU-burger een burgercomité oprichten met minstens zeven leden uit minimaal zeven EU-landen. Organisaties mogen zelf geen burgerinitiatief organiseren, maar zij mogen een burgerinitiatief wel steunen of sponsoren, als dat maar volledig transparant gebeurt. Elke EU-burger die oud genoeg is om te stemmen bij de Europese verkiezingen, kan een burgerinitiatief ondertekenen.

Decentrale overheden

Organisaties zelf, dus ook gemeenten, mogen geen Europees burgerinitiatief opzetten. Decentrale overheden kunnen wel meer bekendheid geven aan het bestaan van het Europees burgerinitiatief en het stimuleren van burgers om een initiatief op te zetten. Gemeenten hebben meer informatie beschikbaar dan burgers over samenwerkingsmogelijkheden met andere EU-landen. Via bijvoorbeeld stedenverbanden en contacten in verschillende EU-landen kunnen gemeenten hun inwoners ondersteunen in het opzetten van een Europees burgerinitiatief. 

Procedure

Het oprichten van een burgercomité is alleen de moeite waard als nieuwe EU-wetgeving de beste manier is om het doel te bereiken. Het initiatief is een oproep aan de Commissie om met een wetsvoorstel te komen, dus het moet gaan over een zaak waarvoor de Commissie bevoegd is. Als dit het geval is en het burgercomité telt leden uit minstens zeven landen, kan men het burgerinitiatief laten registreren. De Commissie besluit binnen twee maanden of het initiatief geregistreerd kan worden. 

Online inzamelingssysteem

Als het burgerinitiatief geregistreerd is, heeft het burgercomité maximaal een jaar om het juiste aantal steunbetuigingen te verzamelen. Het gaat dan om minstens een miljoen handtekeningen, met een minimumaantal in ten minste zeven EU-landen. Dit kan op papier of online via een online verzamelsysteem. Het burgercomité heeft maximaal een jaar om het juiste aantal steunbetuigingen te verzamelen.

Vervolgens hebben de nationale autoriteiten drie maanden om de steunbetuigingen te certificeren. Hierna kan het initiatief bij de Commissie ingediend worden. Het burgercomité krijgt de kans het voorstel toe te lichten aan de Commissie en het Parlement en krijgt binnen drie maanden een antwoord van de Commissie.

Nationale wetgeving

Met de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief wordt door de Nederlandse regering uitvoering gegeven aan de Europees burgerinitiatief verordening (Verordening (EU) Nr. 2019/788).  

Meer informatie:

Europees burgerinitiatief portaal, Europese Commissie

]]>
Consultatie over de herziening van landbouw de-minimis­verordening is geopend https://europadecentraal.nl/nieuws/consultatie-over-de-herziening-van-landbouw-de-minimisverordening-is-geopend/ Mon, 17 Jun 2024 12:58:32 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101211 De Europese Commissie is met de openbare raadpleging over de landbouw de-minimisverordening begonnen. De verordening vervalt op 31 december 2027, maar de Commissie heeft de raadplegingsprocedure vooruit gepland. De lidstaten kunnen tot 21 juli 2024 hun opmerkingen over de voorgestelde wijziging indienen. Na de wijziging wordt de verordening verlengd tot 2032.

De voorgestelde wijzigingen

In de huidige versie van de verordening kunnen de lidstaten maximaal €20,000 per begunstigde over een periode van drie belastingjaren toekennen en geldt een hoger plafond van €25,000 als een lidstaat een centraal registratiesysteem heeft. Het conceptvoorstel omvat:

  • De verhoging van het maximale de-minimissteunplafond van 25.000 euro naar 37.000 euro per begunstigde over drie jaar met inachtneming van de inflatie.
  • De berekeningsperiode wordt gewijzigd van drie belastingjaren naar drie jaar, overeenkomstig de reguliere de-minimis- en DAEB-de-minimisverordeningen.
  • Een verplicht registratiesysteem op Europees en nationaal niveau om de transparantie te vergroten en de administratieve lasten voor landbouwers te verminderen, aangezien ze hun vroegere subsidies niet hoeven te melden en niet hoeven te voldoen aan het zelfcontrolesysteem (de-minimisverklaring).
  • De nationale plafonds, die worden berekend op basis van de waarde van de landbouwproductie, zullen worden aangepast. De nieuwe referentieperiode voor de berekening is 2012-2023 (voorheen 2012-2017). Dit zal leiden tot een verhoging van de nationale plafonds omdat ook rekening zal worden gehouden met de toegenomen waarde van de landbouwproductie in de afgelopen jaren.

Feedback

De decentrale overheden hebben nu de mogelijkheid om hun feedback te geven via het CSDO e-mailadres (coordinatiepuntstaatssteun@minbzk.nl). Gelieve de feedback zo snel mogelijk, het liefst voor vrijdag 21 juni, naar het CSDO e-mailadres te sturen. Door recente wisselingen in ministeriële posities heeft het ministerie namelijk beperkte tijd om de benodigde informatie te verzamelen en samen te stellen.

Bron

Commission seeks feedback on draft targeted amendments to rules on small amounts of State aid to the agricultural sector, Europese Commissie

Meer informatie

Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
De-minimis­verordeningen, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Hoe ver gaat de verplichting van nationale instanties op basis van het voorzorgsbeginsel ten aanzien van vergunningsverleningen voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen? https://europadecentraal.nl/eurrest/hoe-ver-gaat-de-verplichting-van-nationale-instanties-op-basis-van-het-voorzorgsbeginsel-ten-aanzien-van-vergunningsverleningen-voor-het-op-de-markt-brengen-van-gewasbeschermingsmiddelen/ Mon, 27 May 2024 13:14:08 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=eurrest&p=100762 1. Introductie 

In deze zaak geeft het Hof een verduidelijking van de reikwijdte van de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat. Daarnaast gaat zij in op de toetsing aan de stand van de wetenschappelijke en technische kennis en het moment waarop die toetsing plaats moet vinden. Hier ging het om twee zaken die aanhangig werden gemaakt bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. In beide zaken ging het om de aanvraag voor de toelating op de Nederlandse markt voor een gewasbeschermingsmiddel dat één of meer werkzame stoffen bevatten, waarvan hormoonontregelende eigenschappen waren vastgesteld in de periode na de goedkeuring van de werkzame stoffen, maar na de indiening van de aanvraag voor toelating van de middelen op de markt.

2. Zaak 

HvJ EU 25 april ECLI:EU:C: 2024:356 (Pesticide Action Network Europe (PAN Europe) tegen College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) 

3. Beleidsdossier en thematiek 

Klimaat en milieu 

 4. Samenvatting en feiten 

De Europese regels voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen de goedkeuring van werkzame stoffen op Europees niveau, de toelating voor het op de markt brengen, en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hoofdstuk II geeft dat de bevoegdheid voor de goedkeuring van werkzame stoffen bij de Commissie ligt. De toelating van gewasbeschermingsmiddelen en het gebruik op het grondgebied van de Europese Unie is geregeld in Hoofdstuk III en is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning. Toelatingen die door een lidstaat worden verleend, moeten door andere lidstaten met vergelijkbare landbouw-, fytosanitaire en ecologische omstandigheden worden aanvaard. Om deze wederzijdse erkenning te vergemakkelijken, is de EU verdeeld in zones waar vergelijkbare omstandigheden heersen.  

Van het beginsel van wederzijdse erkenning kan worden afgeweken wanneer milieu- of landbouwkundige omstandigheden die specifiek zijn voor het grondgebied van een of meer lidstaten dit rechtvaardigen, of wanneer het hoge beschermingsniveau van de gezondheid van mens en dier waarin de verordening voorziet, niet kan worden gewaarborgd. Ook kunnen aanvullende voorwaarden worden opgelegd in overeenkomst met de doelstellingen van Richtlijn 2009/128/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden. De doelstellingen uit deze richtlijn zijn per lidstaat uitgewerkt in een nationaal actieplan. 

Voorzorgsbeginsel 

Verordening 1107/2009 heeft als doel het realiseren van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mensen, dieren en het milieu, alsmede het verbeteren van de werking van de interne markt door de harmonisatie van de regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (artikel 1 lid 3). Het voorzorgsbeginsel speelt daarbij een bepalende rol. In lid 4 wordt bepaald: 

“De bepalingen van deze verordening stoelen op het voorzorgsbeginsel teneinde te garanderen dat werkzame stoffen of middelen die op de markt worden gebracht niet schadelijk zijn voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu. In het bijzonder worden de lidstaten er niet van weerhouden het voorzorgsbeginsel toe te passen wanneer er wetenschappelijk gezien onzekerheid bestaat over de risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu van de op hun grondgebied toe te laten gewasbeschermingsmiddelen.” 

Stand van de wetenschappelijke en technische kennis 

In Hoofdstuk II (Werkzame stoffen) van de Verordening wordt bepaald dat een werkzame stof overeenkomstig bijlage II bij de verordening wordt goedgekeurd als in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis kan worden verwacht dat de gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, rekening houdend met de in die bijlage vastgestelde goedkeuringscriteria, aan alle eisen voldoen ter uitsluiting van effecten op de gezondheid van mens en dier, planten en het milieu. 

Bijlage II bij verordening nr. 1107/2009 handelt over de procedure en de criteria voor de goedkeuring van werkzame stoffen, beschermstoffen en synergisten, overeenkomstig Hoofdstuk II. Bijlage II voorziet, met ingang van 10 november 2018, in specifieke criteria op grond waarvan een werkzame stof, beschermstof of synergist moet worden geacht hormoonontregelende eigenschappen te hebben die schadelijke effecten kunnen hebben op de mens (punt 3.6.5.) en op niet-doelorganismen(punt 3.8.2.). Deze criteria voor de toetsing van hormoonontregelende eigenschappen werden in 2018 middels verordening 2018/605 toegevoegd aan Verordening nr. 1107/2009 als gevolg van een brede consensus onder wetenschappers over de definitie van hormoonontregelaars en de bijbehorende schadelijke effecten van de WHO. 

In Hoofdstuk III (Gewasbeschermingsmiddelen) van de verordening wordt bepaald dat een gewasbeschermingsmiddel alleen wordt toegelaten op de markt wanneer alle werkzame stoffen, op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis, voldoen aan alle eisen. 

In verordening (EU) nr. 546/2011 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 1107/2009 (waarin de uniforme beginselen voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen zijn vastgelegd) wordt bepaald dat de lidstaten bij de evaluatie van aanvragen voor toelatingen rekening moeten houden met: 

“… andere relevante technische en wetenschappelijke informatie waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken in verband met de werking van het gewasbeschermingsmiddel of de mogelijke nadelige effecten van het gewasbeschermingsmiddel zelf of de componenten of residuen daarvan.”  

Verder wordt bepaald dat de lidstaten de hierboven bedoelde informatie overeenkomstig de stand van wetenschap en techniek moeten evalueren. Met name dienen zij op het gebied van werkzaamheid en toxiciteit de resultaten te beoordelen. Hierbij moeten zij de aan het gewasbeschermingsmiddel verbonden gevaren identificeren en een oordeel vormen over de waarschijnlijke risico’s voor mens, dier en leefomgeving.

C-309/22 

In zaak C-309/22 ging het om een gewasbeschermingsmiddel genaamd Pitcher, met onder andere de werkzame stoffen fludioxonil en folpet. Voor fludioxonil gold een geldigheidsduur van de goedkeuring in de EU tot 31 oktober 2022. Voor folpet gold een geldigheidsduur van de goedkeuring in de EU tot 31 juli 2022. Voor beide werkzame stoffen waren op het moment van de prejudiciële beslissing aanvragen ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur, waarover nog niet beslist was.  

Adama Registrations BV had op 15 september 2015 een aanvraag voor eerste toelating op de markt ingediend voor het middel Pitcher. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (CTGB) had op 4 oktober 2019 voor dit middel toelating verleend tot 31 juli 2022. Het Pesticide Action Network Europe (PAN Europe) had tegen dit besluit bezwaar ingediend, dat op 2 september 2020 ongegrond werd verklaard door het CTGB, waarop PAN Europe beroep tot nietigverklaring van dit besluit aantekende bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. PAN Europe voerde aan dat het CTGB geen beoordeling van de hormoonontregelende eigenschappen van fludioxonil had verricht. Volgens PAN Europe moet het CTGB, in het kader van de aanvraag voor toelating op de markt van een gewasbeschermingsmiddel, de hormoonontregelende eigenschappen van dat middel beoordelen in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het moment van het besluit over de aanvraag. Volgens het CTGB hoefden echter de hormoonontregelende eigenschappen niet opnieuw te worden beoordeeld in het kader van het onderzoek voor de toelating van het gewasbeschermingsmiddel, waarvan de goedgekeurde werkzame stof een bestanddeel is. Het CTBG stelde dat de beoordeling van de risico’s van het gewasbeschermingsmiddel moet plaatsvinden aan de hand van de wetenschappelijke en technische kennis ten tijde van de toelatingsaanvraag op de markt, namelijk op 15 september 2015. Het College van beroep voor het bedrijfsleven schorste daarop de behandeling van de zaak en verzocht het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over een aantal vragen. 

C-310/22 

In zaak C-310/22 ging het om een vergelijkbare zaak. BASF Nederland BV had op 22 januari 2016 een aanvraag ingediend tot toelating op de markt van het middel Dagonis, met de werkzame stof difenoconazool. Het CTGB had het middel op 3 mei 2019 toegelaten tot 31 december 2020. PAN Europe had bezwaar aangetekend tegen dit besluit, dat eveneens werd afgewezen door het CTGB. PAN Europe stelde vervolgens beroep tot nietigverklaring van dit besluit in bij het CBB, wederom met het argument dat het CTGB geen onderzoek had verricht naar de hormoonontregelende eigenschappen van Dagonis, in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het moment van de beslissing over de aanvraag. Ook hier voeren het CTBG en BASF Nederland aan dat de hormoonontregelende eigenschappen niet opnieuw hoefden te worden beoordeeld in het kader van de toelatingsaanvraag voor het op de markt brengen van een gewasbestrijdingsmiddel, waarvan de goedgekeurde werkzame stof een bestanddeel is. Zij voerden wederom aan dat de nieuwe criteria voor de beoordeling van hormoonontregelende eigenschappen, voortvloeiend uit verordening 2018/605, alleen gelden voor de goedkeuring van de werkzame stof of voor de herziening van deze goedkeuring op Europees niveau. Ook hier schorste het CBB de zaak en verzocht het Hof om een prejudiciële beslissing. Het College van beroep voor het bedrijfsleven schorste daarop de behandeling van de zaak en verzocht het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over een aantal vragen. 

In essentie ging het in beide zaken over de vraag of de nationale autoriteit bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel, waarvan de werkzame stoffen op Europees niveau in een eerder stadium al waren goedgekeurd, rekening moest houden met de potentieel hormoonontregelende effecten van een werkzame stof bij het onderzoek op nationaal niveau van een toelatingsaanvraag voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel dat deze werkzame stof bevat.  

5. Rechtsvraag 

Het Hof van Justitie voegt de eerste vraag uit C-309/22 en een tweetal vragen uit C-310/22 samen en herformuleert die als volgt: 

“dat de verwijzende rechter … in essentie wenst te vernemen of artikel 29, lid 1, onder a) en e), en artikel 4, lid 1, tweede alinea, en lid 3, van verordening nr. 1107/2009, gelezen in samenhang met punt 3.6.5 van bijlage II bij deze verordening, aldus moeten worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat die belast is met de beoordeling van een toelatingsaanvraag voor het op de markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel, bij het onderzoek van deze aanvraag rekening moet houden met de ongewenste effecten die de hormoonontregelende eigenschappen van een werkzame stof in dat middel kunnen hebben op de mens, gelet op de op het moment van dat onderzoek beschikbare relevante en betrouwbare wetenschappelijke en technische kennis, die met name vervat is in de in dat punt 3.6.5 vermelde criteria.” 

6. Uitspraak van het Hof 

Bevoegdheidsverdeling 

Zowel Adama als BASF, enkele van de betrokken regeringen, maar ook de Commissie verdedigden het standpunt dat de nationale beoordelende autoriteit bij het aanvraag voor toelating op de markt geen rekening dient te houden met de hormoonontregelende eigenschappen van de werkzame stoffen zelf. Immers deze zijn al op Europees niveau onderzocht bij de goedkeuring van deze werkzame stoffen. Dit is in lijn de bevoegdheidsverdeling die in de verordening wordt gemaakt tussen de beoordeling op Europees niveau van de werkzame stoffen en het onderzoek op niveau van de lidstaten van de toelatingsaanvragen voor het op de markt brengen. Het Hof kijkt allereerst echter naar de letter van de tekst van de betrokken bepalingen. Artikel 29, lid 1, onder e) van verordening nr. 1107/200 bepaalt dat de lidstaten bij de toelatingsaanvraag moeten nagaan of het middel aan de eisen van artikel 4, lid 3 voldoet. Het Hof concludeert dat volgens een letterlijke uitlegging van deze bepalingen, niets de nationale autoriteit belet om na te gaan of het middel volgens de stand van de wetenschappelijke en technische kennis geen onmiddellijk of uitgesteld schadelijk effect op de gezondheid van de mens heeft in de zin van artikel 4 lid 3.  

Context 

Het Hof erkent vervolgens het onderscheid in bevoegdheden tussen de Commissie en de nationale autoriteiten zoals dat in de verordening is vastgelegd, maar kijkt naar de context van de bevoegdheden en merkt op dat de lidstaten volgens artikel 29, lid 1, onder e) van de verordening verplicht zijn na te gaan of het middel voldoet aan alle eisen van artikel 4, lid 3. In een eerder arrest (C-616/17, Blaise e.a.) was al vastgesteld, dat het daarvoor onder meer vereist is dat het middel op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis voldoet aan de eisen van artikel 4, lid 3. Het Hof concludeert dat de lidstaten weliswaar niet de goedkeuring van de Commissie van de werkzame stof kunnen herzien, maar dat de toelating van het middel geen zuiver automatische tenuitvoerlegging is van de goedkeuring door de Commissie van een werkzame stof. Hieruit volgt dat verordening nr. 1107/2009 het niet toelaat dat de nationale autoriteit een toelating verleent voor een middel dat een werkzame stof bevat die niet is goedgekeurd, maar dat een lidstaat omgekeerd niet verplicht is een middel toe te laten waarvan alle werkzame stoffen zijn goedgekeurd wanneer er wetenschappelijke of technische kennis beschikbaar is waaruit blijkt dat het gebruik van dat middel onaanvaardbare risico’s met zich mee brengt voor de gezondheid van mens, dier of milieu. 

Uniforme beginselen voor de evaluatie en toelating van gewasbeschermingsmiddelen 

Daarna gaat het Hof in op de toepassing van de uniforme beginselen voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 29, lid 1 van verordening 1107/2009, die zijn vastgesteld in de bijlage bij verordening nr. 546/2011. Het Hof ziet ook hier aanwijzing voor de letterlijke uitlegging van Artikel 29, lid1 en artikel 4, lid 1. De bijlage bevat volgens punt 2 onder c) de verplichting om rekening te houden met andere relevante technische en wetenschappelijke informatie”. Volgens het Hof lijdt het geen twijfel dat de in punt 3.6.5 genoemde criteria voor hormoonontregelende eigenschappen deel uitmaken van dergelijke informatie. 

Voorzorgsbeginsel 

Tenslotte vindt het Hof meer steun voor de letterlijke uitlegging van de relevante bepaling van Verordening nr. 1107/2009 in het doel van de verordening, namelijk het bewerkstelligen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens, dier en milieu. Het Hof benadrukt dat de relevante bepalingen van de verordening gebaseerd zijn op het voorzorgsbeginsel. In een eerder arrest had het Hof al geoordeeld dat bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen de bescherming van de gezondheid voorrang moet hebben op de verbetering van de teelt van planten (C-162/21) . Ook kunnen lidstaten, op grond van milieu- of landbouwkundige omstandigheden die specifiek zijn voor het grondgebied van een of meer lidstaten kunnen deze lidstaten, al afzien van het toelaten van een gewasbeschermingsmiddel. Het Hof argumenteert dan dat de in aanmerkingneming van de in punt 3.6.5. van bijlage II bij de verordening genoemde criteria middels het voorzorgsbeginsel, bijdraagt aan de algemene doelstelling van de verordening, namelijk het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens, dier en milieu. 

Afweging rechtszekerheidsbeginsel 

Tot slot weegt het Hof het voorzorgsbeginsel af tegen het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat de rechtsregels duidelijk, nauwkeurig en voorzienbaar zijn, zodat belanghebbenden daaraan houvast hebben. In deze zaak moet dit rechtszekerheidsbeginsel worden afgewogen aan het voorzorgsbeginsel, dat immers ten grondslag ligt aan de verordening. Het Hof stelt dan dat iedere aanvrager kan verwachten dat de stand van de wetenschappelijke en technische kennis verandert in de loop van de toelatingsprocedure, of in de loop van de periode waarvoor een werkzame stof is goedgekeurd of een gewasbeschermingsmiddel is toegelaten. Ook bevat de verordening bepalingen die het mogelijk maken dat de intrekking van een toelating of de vaststelling van een noodmaatregel onmiddellijk werking kan hebben, waardoor het betrokken middel niet meer op de markt kan worden gebracht. Het door een bevoegde autoriteit in aanmerking nemen van relevante en betrouwbare wetenschappelijke en technische kennis die nog niet beschikbaar was op het moment van indiening van de toelatingsaanvraag kan dan ook niet worden geacht in strijd te zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. 

Conclusie 

Het Hof concludeert op basis van de voorgaande overwegingen dat de bevoegde autoriteit van een lidstaat die belast is met de beoordeling van de toelatingsaanvraag voor het op de markt brengen  van een gewasbeschermingsmiddel, bij het onderzoek rekening moet houden met de ongewenste effecten die de hormoonontregelende eigenschappen kunnen hebben op de mens, gelet op de op het moment van dat onderzoek beschikbare relevante en betrouwbare wetenschappelijke en technische kennis. 

7. Decentrale relevantie 

De toelating van gewasbeschermingsmiddelen vindt plaats op nationaal niveau (in Nederland door het CTGB). Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen moet, zo blijkt uit bovenstaand arrest, de bevoegde autoriteit rekening houden met alle op het moment van het toelatingsonderzoek beschikbare wetenschappelijke en technische kennis. Het Hof geeft aan dat de stand van wetenschappelijke en technische kennis niet statisch is en nog kan veranderen tijdens een lopende aanvraag, en zelfs in de periode waarvoor een gewasbeschermingsmiddel al is toegelaten op de markt. Op basis van het voorzorgsbeginsel dienen de autoriteiten eventuele nieuwe kennis mee te nemen in de beoordeling van de toelatingsaanvraag. Op grond van de voorrang die het Hof in bovenstaand arrest geeft aan het voorzorgsprincipe boven het rechtszekerheidsbeginsel, is het niet ondenkbaar dat zelfs wanneer een middel al is toegelaten, nieuwe kennis over schadelijke effecten voor de gezondheid van mens, dier en milieu-invloed zou kunnen hebben op deze toelating.  Waterschappen hebben een belangrijke rol bij het monitoren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en het signaleren van negatieve gevolgen van pesticiden voor ecosystemen. Provincies kunnen op basis van hun Omgevingsverordeningen worden aangesproken om hand te haven ter bescherming van (grond)water, natuur en menselijke gezondheid.

Meer informatie 

Gevoegde zaken C-309/22 en C-310/22, Hof van Justitie van de Europese Unie 

Pesticiden, Kenniscentrum Europa Decentraal 

]]>
EU-geld te traag teruggevorderd, volgens Rekenkamer https://europadecentraal.nl/nieuws/eu-geld-te-traag-teruggevorderd-volgens-rekenkamer/ Mon, 27 May 2024 07:55:22 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100748 De Europese Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar hoe EU-geld wordt uitgegeven en ontdekte dat er in de periode 2014-2022 in totaal 14 miljard euro verkeerd werd uitgegeven, zogenaamde onregelmatige uitgaven. Het rapport laat zien dat het terugvorderen van landbouwgelden sowieso traag verloopt. Hoewel de Commissie onregelmatige uitgaven snel en nauwkeurig registreert, duurt het terugkrijgen van deze middelen vaak te lang.

Invorderen

In 2022 werd 4,2% van de EU-begroting onjuist besteed; een stijging met 1,2% ten opzichte van het jaar daarvoor. Het gaat dan vooral om betalingen door de Commissie aan uitvoerende organisaties of begunstigden die zich niet aan de financieringseisen van de EU hielden. De Commissie moet dan verzoeken om (gedeeltelijke) terugbetaling: invorderen. Als dat niet gebeurt, bestaat het risico dat geld lichtzinnig uitgegeven blijft worden waardoor de reputatie van de EU schade oploopt.

Wie geeft welk geld uit op de EU-begroting? Beheersvormen

Niet al het geld in de EU-begroting wordt rechtstreeks door de Commissie uitgegeven. Meestal gebeurt dit juist gezamenlijk met de EU-lidstaten. Er zijn drie vormen te onderscheiden: direct beheer, gedeeld beheer en indirect beheer.

  1. Direct beheer: de Commissie beheert de financiering rechtstreeks en geeft het geld zelf uit. Dit geldt voor ongeveer 20% van de EU-begroting. Bijvoorbeeld het Europese fonds LIFE, voor milieu en klimaat. De Commissie is verantwoordelijk voor alle stappen van de uitvoering, van de oproepen tot het indienen van voorstellen tot de beoordeling van het eindresultaat en de eindbetaling.
  2. Gedeeld beheer: gelden worden gezamenlijk met nationale autoriteiten in EU-lidstaten beheerd, bijvoorbeeld financiering voor boeren uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).
  3. Indirect beheer: in 10% van de gevallen zijn middelen in beheer gegeven van internationale partnerorganisaties of andere autoriteiten binnen of buiten de EU. Dan gaat het bijvoorbeeld om instanties van de Verenigde Naties (VN) of de Europese Investeringsbank (EIB).  

De verantwoordelijkheden van de Commissie verschillen per beheersvorm. Bij gedeeld beheer delegeert de Commissie de taak van het vaststellen en registreren van onregelmatige uitgaven en het invorderen van middelen aan de lidstaten, maar draagt ze zelf de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan. Bij direct en indirect beheer doet de Commissie dit allemaal zelf.

Landbouwuitgaven: lage invorderingspercentages

Aangezien slechts 20 % van de begroting direct door de Europese Commissie wordt beheerd, kan het soms moeilijk zijn om fouten te voorkomen en geld in te vorderen, aldus de auditors van de Rekenkamer. Bij gedeeld beheer in het kader van landbouw zijn de invorderingspercentages over het algemeen lager dan bij direct of indirect beheer. Daarnaast bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten.

Direct en indirect beheer: trage invordering

Wanneer de Commissie de gelden wel direct of indirect beheert, is het grootste probleem de lange duur tussen het ontdekken van een financiële fout en het indienen van een invorderingsopdracht. De Rekenkamer rapporteert dat het meestal 14 tot 23 maanden duurt na het einde van de gesubsidieerde activiteit voordat ook maar een verzoek tot terugbetaling wordt ingediend. Het daadwerkelijke invorderen van het geld laat daarna nog eens 3 tot 5 maanden op zich wachten. Uiteindelijk wordt 1 tot 8% van de gelden kwijtgescholden.

Aanbevelingen

De auditors pleiten ervoor om de fouten sneller vast te stellen, maar vooral ook de tijd voor het inleiden van invorderingsprocedures te verkorten. Dit kan door betere planning van controles voor extern optreden en de analyse van de financiële impact van structureel onregelmatige uitgaven.

De Rekenkamer stelt daarnaast voor om lidstaten meer te stimuleren om landbouwgelden in te vorderen. Bijvoorbeeld door het terugbrengen van een maatregel uit de vorige periode, die is afgeschaft, die voorschreef dat lidstaten de helft van het niet binnen vier tot acht jaar teruggevorderde geld aan de EU moesten terugbetalen.

Tot slot roept de Rekenkamer de Commissie op om elk jaar volledige informatie te verstrekken over onregelmatige uitgeven en hoe deze te corrigeren. Nu is deze informatie niet altijd volledig en consistent.

Bron

Invordering van verkeerd uitgegeven EU-geld duurt te lang, Europese Rekenkamer

]]>
Europese Commissie publiceert het State Aid Scoreboard 2023 https://europadecentraal.nl/nieuws/europese-commissie-publiceert-het-state-aid-scoreboard-2023/ Mon, 15 Apr 2024 09:50:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100224 Editie 2023 van het Scoreboard Staatssteun laat zien dat lidstaten, ondanks een sterke afname van de totale staatssteunuitgaven in 2022 vergeleken met de uitgaven in 2021, bedrijven die hinder ondervonden van de crisis die is ontstaan door de oorlog van Rusland tegen Oekraïne en door de coronapandemie, bleven ondersteunen.

Op 9 april publiceerde de Europese Commissie het Scoreboard Staatssteun over 2022. Het jaarlijks gepubliceerde scoreboard biedt een uitgebreid overzicht van de uitgaven voor staatssteun in de Europese Unie, gebaseerd op de door de lidstaten aangeleverde rapportages.

De editie 2023 van het Scorebord Staatssteun bevat zes bijzondere aandachtspunten:

  • staatssteun in het kader van de coronacrisis;
  • staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de economie in het kader van de oorlog van Rusland tegen Oekraïne;
  • uitgaven voor staatssteun in het kader van een groepsvrijstelling;
  • staatssteun ten behoeve van energie en milieubescherming;
  • staatssteun voor de uitrol van breedbandnetwerken, en
  • staatssteun ter stimulering van industriële innovatie en wereldwijd technologisch leiderschap

Rapportage 2023 over de staatssteunuitgaven in 2022

In 2022 werd door de lidstaten gezamenlijk ongeveer 228 miljard euro aan staatssteunuitgaven gedaan, inclusief alle steunmaatregelen gerelateerd aan de coronapandemie en aan de Russische invasie in Oekraïne. Daarmee besloegen de totale staatssteunuitgaven 1,4 % van het gezamenlijk BBP over 2022 en was er sprake van een afname van 34,8% ten opzichte van de uitgaven in 2021 (349,7 miljard euro).

Van de totale steun ging iets meer dan de helft naar crisis-gerelateerde maatregelen: 33,6% werd uitgekeerd aan bedrijven in het kader van corona-steunmaatregelen en 17% was bestemd om de negatieve effecten van de Russische invasie in Oekraïne tegen te gaan.

Het State Aid Scoreboard 2023 geeft verder de volgende inzichten in de uitgaven in 2022:

  • De verschillen in uitgaven tussen de lidstaten onderling zijn kleiner geworden: In 2022 gaven lidstaten tussen de 2.1% en 0.3% van het BBP uit, in 2021 was dat tussen de 4.6% en 0.9% van het BBP.
  • De afname van de totale staatssteunuitgaven in 2022 ten opzichte van 2021 is grotendeels toe te schrijven aan het uitfaseren van corona-gerelateerde steunmaatregelen. Er werd 76,65 miljard euro uitgegeven aan corona-gerelateerde maatregelen, een vermindering van 60,5% ten opzichte van 2021.
  • Lidstaten introduceerden in 2022 de maatregelen onder het Tijdelijk Crisiskader (TCF) in het kader van de Russische invasie in Oekraïne. Daaraan werd 39,33 miljard euro aan staatssteun uitgegeven (17% van de totale staatssteunuitgaven, 0.25% van het EU-BBP).
  • De uitgaven aan crisis-gerelateerde maatregelen waren uiteindelijk veel lager dan de daarvoor goedgekeurde budgetten. De totale uitgaven aan covid-gerelateerde steun bedroegen ongeveer 34% van het goedgekeurde budget, voor de TCF maatregelen was dat 9,6%.
  • In 2022 gingen de uitgaven aan non-crisis gerelateerde maatregelen ook omlaag, naar 112 miljard euro (0,7% van het EU BBP). Dit komt neer op een afname van 43,53 miljard euro ofwel 28%, na inflatiecorrectie. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat lidstaten de uitgaven aan non-crisis gerelateerde steun hebben beperkt wegens de hoge uitgaven aan de voortzetting van covid-gerelateerde steun en het opstarten van steunmaatregelen gerelateerd aan de oorlog in Oekraïne.
  • Afgezien van crisis-gerelateerde steun blijft de focus van steun in de EU liggen op milieusteun, met name steun voor milieubeschermingsmaatregelen en energiebesparing (42,51 miljard euro, ongeveer 37% van het totale bedrag aan staatssteun dat werd besteed aan niet-crisis gerelateerde maatregelen). Dit kwam wel neer op een afname van 46% in reële termen, vergeleken met de uitgaven in 2021. Het tweede belangrijke speerpunt is regionale ontwikkeling, waaraan 13.91 miljard (12% van de totale uitgaven voor non-crisis gerelateerde steun) werd uitgegeven, een toename van 4.8% ten opzichte van het jaar ervoor.
  • Wat betreft de staatssteunuitgaven voor maatregelen die onder een groepsvrijstelling vallen (m.a.w. maatregelen die verenigbaar worden geacht met de Europese staatssteunregels en die zijn vrijgesteld van de verplichting tot aanmelding bij en goedkeuring door de Europese Commissie):
    • De uitgaven onder de groepsvrijstellingsverordeningen bleven toenemen. In 2022 werden 1901 nieuwe maatregelen geïntroduceerd onder de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV), 284 maatregelen onder de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening (LGVV) en 18 nieuwe maatregelen onder de Visserijgroepsvrijstellingsverordening (VVV), samen 84 % van het totale aantal nieuwe staatssteunmaatregelen.. De totale uitgaven aan onder de AGVV toegestane maatregelen nam met 12 % af ten opzichte van 2021. Deze afname was relatief wel lager dan de totale afname van de staatssteunuitgaven.
    • De Commissie richt zich op de meest verstorende steunmaatregelen. De mediaan voor uitgaven voor aangemelde regelingen (regelingen die door de Commissie moeten worden goedgekeurd alvorens ze doorgang mogen vinden) bedroeg rond de 4,2 miljoen euro, terwijl de mediaan van de uitgaven voor maatregelen onder de algemene groepsvrijstellingsverordeningen ongeveer 0,8 miljoen euro bedroeg.

Bron

Persbericht, Europese Commissie

Meer informatie

State Aid Scoreboard 2023, Europese Commissie

Scoreboard State Aid data, New dissemination tool for statistics (2000-2022), Europese Commissie

DG-Competition, Europese Commissie

]]>
Europees akkoord over certificering koolstofverwijdering https://europadecentraal.nl/nieuws/europees-akkoord-over-certificering-koolstofverwijdering/ Mon, 04 Mar 2024 15:04:01 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=99663 Als onderdeel van de doelstelling van de Europese Green Deal om in 2050 klimaatneutraal te zijn, introduceert de Europese Unie een certificeringskader voor koolstofverwijderingen. De Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement hebben een voorlopig akkoord bereikt over een verordening met dit doel. Het certificeringskader heeft betrekking op permanente koolstofverwijdering, koolstofopslag in producten en koolstoflandbouw. Dit vrijwillige kader vergemakkelijkt en versnelt het certificeringsproces van hoogwaardige koolstofverwijderings- en bodememmissiereductieactiviteiten.

Het akkoord

Toepassing

In vergelijking met het voorstel van de Europese Commissie heeft de verordening een bredere toepassing. Het kader betrekt ook bodememissiereducties. In het certificeringskader is de verordening gericht op vier typen activiteiten:

  • permanente koolstofverwijdering, waarbij koolstofdioxide direct uit de lucht wordt opgevangen en voor langere tijd wordt opgeborgen in opslagfaciliteiten;
  • tijdelijke koolstofopslag in duurzame producten, zoals houten bouwartikelen;
  • tijdelijke koolstofopslag door koolstoflandbouw, zoals het herstel van bossen en bodem;
  • en bodememmissiereductie (als gevolg van koolstoflandbouw), bijvoorbeeld het verminderen van het gebruik van kunstmest in combinatie met bodembeheerpraktijken.

Certificeringscriteria en -procedure

Voor certificering moeten de activiteiten aan vier criteria voldoen: kwantificering, duurzaamheid, langetermijnopslag en additionaliteit  Respectievelijk is het hierbij belangrijk dat de koolstofverwijdering meetbaar is, bijdraagt aan de klimaatdoelen, voor langere duur is en toegevoegde waarde heeft ten opzichte van bestaande praktijken. Deze criteria dienen als basis voor de ontwikkeling van verschillende certificeringsmethoden.

Decentrale relevantie

De certificeringsmechanismen kunnen decentrale overheden helpen, bijvoorbeeld bij:

  • het kiezen van het beste koolstofverwijderingsproject om subsidie aan te verstrekken;  
  • het vergelijken van verwijderingsmechanismen tijdens een aanbestedingsprocedure;
  • en het verantwoorden van eigen inspanningen op het gebied van koolstofopname.

Vervolgstappen

Nu het voorlopige akkoord er ligt, moeten de Raad en het Parlement het nog goedkeuren. Bij akkoord volgt de bekendmaking in het Publicatieblad van de EU, waarna de verordening in werking treedt.

Achtergrond

De verordening werd in 2022 door de Europese Commissie voorgesteld en bouwt voort op bestaande wetgeving op het gebied van klimaatverandering. Ten eerste wordt voortgebouwd op de Richtlijn betreffende de geologische opslag van kooldioxide, oftewel de CCS-richtlijn. Deze richtlijn zorgt ervoor dat opslag van koolstofdioxide veilig gebeurt en draagt bij aan de vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide. Ten tweede bouwt het kader voort op de Verordening landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Deze verordening stelt dat het aantal emissies het aantal verwijderingen niet mag overstijgen. Zowel de CCS-richtlijn als de LULUCF-verordening maken deel uit van het ‘Fit for 55’-pakket dat ervoor moet zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met 55% is gedaald ten opzichte van 1990.

Bron

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een certficeringskader van de Unie voor koolstofverwijderingen, Europese Commissie

Raad en Parlement akkoord over EU-certificeringskader voor koolstofverwijderingen, Raad van de Europese Unie.

Meer informatie

Koolstofverwijdering: extra maatregelen om klimaatneutraliteit te bereiken, Europees Parlement

CO2-reductie & Emissiehandelssysteem, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Ingetrokken en uitgestelde maatregelen milieu & klimaat https://europadecentraal.nl/nieuws/ingetrokken-en-uitgestelde-maatregelen-milieu-klimaat/ Mon, 19 Feb 2024 10:48:39 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=99324 De Europese Commissie heeft onlangs een aantal tegemoetkomingen gedaan aan de Europese landbouwers. Het gaat om het tijdelijk opschorten van bestaande, en het aanpassen of schrappen van voorgenomen maatregelen op het gebied van milieu- en klimaatwetgeving. Welke maatregelen zijn dit precies? In dit nieuwsbericht geven wij een kort overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen, met per verandering de vindplaats voor verdere informatie.

Uitstoot van broeikasgassen

Op 6 februari 2024 presenteerde de Europese Commissie een effectbeoordeling (impact assessment) voor mogelijke trajecten om klimaatneutraliteit in 2050 te bereiken. Daarnaast kwam de Commissie ook met een nieuwe Mededeling over de tussentijdse klimaatdoelstelling voor Europa voor 2040.  De EU en de lidstaten hebben zich in de Europese Klimaatwet verbonden om in 2050 als eerste een volledig klimaatneutraal continent te realiseren. In de klimaatwet is een eerste tussentijdse doelstelling vastgelegd voor een reductie van de netto-uitstoot van broeikasgassen in 2030 met 55%, ten opzichte van het niveau in 1990. Dit is inmiddels in de vorm van wetgeving vastgelegd in het Fit for 55 pakket. In de klimaatwet is ook de verplichting vastgelegd om een tweede tussentijdse doelstelling voor 2040 vast te stellen. Onderdeel daarvan is een EU-broeikasgasbegroting voor de periode 2030-2050.

De Mededeling van 6 januari is de eerste stap om de doelstelling voor 2040 voor te bereiden, en hierin doet de Commissie de aanbeveling om de broeikasgassen tegen 2040 met 90% te verminderen. Het wetgevingsvoorstel waarin de klimaatdoelen en de uitvoeringsmaatregelen daarvoor zullen worden vastgelegd zal na de Europese verkiezingen tot stand komen. In de Mededeling worden een aantal voorwaarden gegeven die noodzakelijk zijn om de emissiereductie van 90 % mogelijk te maken. Vooropgesteld staat de complete uitvoering van de voor 2030 vastgelegde maatregelen. Verder bevat de Mededeling aanbevelingen voor de volledige decarbonisatie van de energiesector; energie-efficiëntie en maatregelen in gebouwen; het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen met 80% in 2040 ten opzichte van 2021; en specifieke adviezen voor de transportsector, de grootindustrie, en de landbouwsector.

Op het laatste moment is de passage over een verplichting voor de landbouwsector tot een CO2 reductie van 30% in 2040 ten opzichte van 2015 geschrapt. Ook aan de landbouwsector verwante passages met bepaalde aanbevelingen voor burgers, zoals een lagere vleesconsumptie, en het geleidelijk afbouwen van subsidies voor fossiele brandstoffen werden geschrapt. Voor de landbouwsector wordt nu ingezet op een geïntegreerde aanpak voor de gehele voedselketen, inclusief de transportsector, in de Strategische Dialoog over de toekomst van de landbouw in  de Europese Unie.

Bronnen:

Persbericht, Europese Commissie

Mededeling over emissiereductie richting 2040, Europese Commissie

Meer informatie:

Persbericht Strategische dialoog, Europese Commissie

Braakleggingsverplichting voor landbouwgronden

Op 13 februari  2024 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een EU-Uitvoeringsverordening aangenomen, die landbouwers toestaat om voor het jaar 2024 gedeeltelijk af te wijken van de regels van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) die hen verplichten om bepaalde gebieden braak te laten liggen. Landbouwers die voldoen aan de negen GLMC-normen (goede landbouw- en milieuvoorwaarden, een aangescherpte reeks van normen die gunstig zijn voor milieu en klimaat), komen in aanmerking voor de basisbetaling uit het GLB-steunfonds. Het gaat hier om één van de negen GLMC-normen, de zogenaamde GLMC-8 norm. De GLMC-8 norm schrijft onder andere voor dat 4% van het bouwland onproductief moet worden gehouden en geldt voor alle landbouwbedrijven met meer dan tien hectare bouwland. Deze norm is van toepassing op meer dan 90% van alle landbouwgrond in de EU.

Het voorstel van de Commissie voor het jaar 2024 houdt in dat, in plaats van het onproductief houden van 4% van de grond, een landbouwer mag kiezen voor het verbouwen van stikstofbindende gewassen zoals linzen, erwten of tuinbonen en/of gewassen die als veevoer of als groenmest kunnen dienen (zgn. vanggewassen) op minimaal 7% van hun grond. Een extra voorwaarde is dat de teelt moet plaatsvinden zonder bestrijdingsmiddelen. Met de maatregel wil de Commissie tegemoet komen aan de extra uitdagingen die landbouwers in 2023 ondervonden als gevolg van extreme weersomstandigheden zoals droogte, bosbranden en overstromingen in verschillende delen van de Europese Unie, de gestegen energieprijzen als gevolg van de oorlog in Oekraïne, de inflatie en sterk gedaalde prijzen voor granen.

De Verordening gaat in op 14 februari en zal met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024.

Bronnen:

Persbericht, Europese Commissie

Voorstel Uitvoeringsverordening, Europese Commissie

Gebruik van pesticiden in de landbouw

Op 6 februari heeft de Commissie tijdens een speech van president Von der Leyen in het Europees Parlement aangegeven een voorstel van 22 juni 2022 voor het halveren van de hoeveelheid in de landbouw gebruikte pesticiden tegen 2030, in te trekken. Het voorstel had tot doel de ecologische voetafdruk van het voedselsysteem te verminderen, de gezondheid van burgers en werknemers in de landbouw te beschermen, om de verslechtering van de bodem- en grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het verlies van bestuivende insecten tegen te gaan.

De nieuwe EU-Verordening, onderdeel van de Green Deal, was bedoeld ter vervanging van Richtlijn 2009/128/EG inzake het duurzaam gebruik van pesticiden, en moest de bij controles en onderzoeksmissies in de lidstaten geconstateerde tekortkomingen in de uitvoering, toepassing en de handhaving van deze Richtlijn tegen te gaan. Al eerder was in het Europees Parlement niet de vereiste meerderheid gebleken voor het voorstel. De intrekking is definitief. De Commissie heeft aangekondigd aan de slag te willen gaan met een nieuw voorstel, maar dit keer in betere samenspraak de met belanghebbenden waaronder de boeren.

Bronnen:

Speech, President Von der Leyen in het Europees Parlement

Voorstel voor een Verordening, Europese Commissie

]]>
Nationaal energie- en klimaatplan: wat moet Nederland verbeteren? https://europadecentraal.nl/nieuws/nationaal-energie-en-klimaatplan-wat-moet-nederland-verbeteren/ Mon, 22 Jan 2024 13:39:32 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=98824 Alle Europese lidstatenmoeten extra inspanningen doen om de EU-doelstellingen op het gebied van klimaat en energie voor 2030 te behalen, zo oordeelt de Europese Commissie na een evaluatie van de Nationale energie- en klimaatplannen. Uit die evaluatie blijkt dat de Nederlandse plannen op verschillende punten voor verbetering vatbaar zijn: de uitstoot van broeikasgassen moet omlaag, het aandeel hernieuwbare energie omhoog en er moet meer oog zijn voor de sociale effecten van de klimaat- en energietransitie en de impact op werkgelegenheid.

Wat zijn Nationale energie- en klimaatplannen?

Nationale energie- en klimaatplannen (hierna NEKP) zijn plannen die door de lidstaten van de Europese Unie bij de Commissie moeten worden ingediend. Deze plannen zijn bedoeld voor de periode van 2021 tot 2030 en laten zien hoe elk land van plan is de klimaatdoelen op nationaal niveau te bereiken. De Europese Raad heeft in 2021 de Europese Klimaatwet aangenomen, waarin belangrijke wetgeving is opgenomen met als doel om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Daaronder vallen ook de nieuwe wetten uit het “Fit-for-55”-pakket, het herstel- en veerkrachtplan en het REPowerEU-plan.

De eerste nationale plannen zijn in 2019 ingediend en moeten in juni 2024 vernieuwd worden. Daartoe hebben de lidstaten in 2023 hun voorstellen bij de Commissie ingediend.

De Commissie komt nu met een analyse van de effecten van alle ingediende nationale plannen en een afzonderlijke evaluatie van de voorstellen per land. De aanbeveling aan Nederland van de Commissie bevat positieve punten, maar ook aandachtspunten.

EU-brede bevindingen van de evaluatie

Na het evalueren van de NEKP’s trekt de Commissie onder andere de conclusie dat de inspanningen van de lidstaten om de broeikasgasemissies tegen 2030 te verminderen onvoldoende zijn, met slechts een reductie van 51% in vergelijking met het doel van 55%. Ook blijft het aandeel hernieuwbare energie achter (39% van de energiemix in plaats van het doel van 42,5%), en moet de energie-efficiëntie verder worden opgeschroefd: van de nu verwachte 5,8% naar de doelstelling van 11,7%.

Het Nederlandse plan: positieve punten

De Commissie merkt op dat het Nederlandse NEKP gebaseerd is op kwantitatief onderzoek en in het algemeen goed is onderbouwd. Het NEKP behandelt alle belangrijke onderwerpen, zoals elektriciteit, industrie, mobiliteit, landbouw en milieu. Elk onderwerp omvat strategieën, verwachte wetsvoorstellen en maatregelen om de doelen van de EU te bereiken. Het Nederlandse plan presteert met name goed op het gebied van het verduurzamen van gebouwen, het bestrijden van energiearmoede en het herstel- en veerkrachtplan.

Verbeteringen voor Nederland

Een opvallend punt is de uitstoot van broeikasgassen in bepaalde sectoren. Het gaat dan met name om CO2 in de landbouw en niet-CO2 emissies zoals methaan of lachgas in de industrie en afvalverwerking. Deze moeten in Nederland omlaag. Volgens prognoses gebaseerd op de emissie van broeikasgassen in 2021 en 2022 zal de uitstoot in de sectoren die vallen onder de zogenaamde Effort Sharing Regulation (“Verordening verdeling van inspanningen”), bijvoorbeeld landbouw, transport, gebouwen en afval, in 2030 te hoog zijn. Het Europees doel is om tegen 2030 in deze sectoren 48% minder broeikasgas uit te stoten ten opzichte van de uitstoot in 2005. Nederland zal volgens het NEKP slechts op 38,7% liggen en het doel niet halen. De Commissie stelt in haar aanbeveling voor dat Nederland strengere maatregels treft, zodat het doel in 2030 alsnog kan worden bereikt.

Ook ten opzichte van hernieuwbare energie beveelt de Commissie aan om meer maatregelen te nemen om het gebruik van hernieuwbare energie in Nederland te verhogen. Het Europese doel is dat tegen 2030 39% van de gehele energieconsumptie uit hernieuwbare energie komt. Volgens het voorgestelde NEPK blijft dat in Nederland steken op 27%. Er is daarnaast te weinig oog voor het verminderen van het gasverbruik in Nederland.

Wat betreft het sociale aspect, moet Nederland verdere regels opstellen voor een economische en eerlijke groene transitie. Dat houdt in dat Nederland in het definitieve NEPK meer aandacht moet geven aan het scheppen van werkgelegenheid en het uitbreiden van vaardigheden voor de groene transitie.

Ten slotte wil de Commissie dat Nederland klimaatrisico’s beter in de plannen meeneemt en doelgerichte maatregels opstelt om deze klimaatrisico’s te voorokmen. Die risico’s kunnen het behalen van de doelen op het gebied van energie en klimaatmitigatie in gevaar brengen.

Bronnen

Persbericht, Europese Commissie

Factsheet Nederlandse NEKP, Europese Commissie

Aanbeveling Nederlandse NEKP, Europese Commissie

]]>
Raadpleging: Hergebruik van afvalwater in landbouw https://europadecentraal.nl/nieuws/raadpleging-hergebruik-van-afvalwater-in-landbouw/ Mon, 22 Jan 2024 09:10:33 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=98789 De Europese Commissie vraagt overheden om feedback op specificaties voor risicobeheerplannen over het hergebruik van gezuiverd afvalwater in de landbouw. Reageren kan tot 8 februari 2024.

Achtergrond

Verordening 2020/741 stelt regels op voor het hergebruik van gezuiverd stedelijk afvalwater voor landbouwirrigatie. In de Verordening zijn ook minimumeisen opgenomen voor de waterkwaliteit bij hergebruik van water. Om dit te kunnen beheren, moeten lidstaten risicobeheerplannen opstellen voor veilig hergebruik van gezuiverd water in de landbouw. Met dit initiatief wil de Commissie de belangrijkste elementen van een risicobeheerplan verduidelijken, zodat overheden geschiktere plannen kunnen opstellen.

Feedback

Overheden die de zorg dragen voor afvalwater kunnen tot 8 februari 2024 feedback geven op het onderwerpbesluit van de Commissie. De feedback kan op deze website worden ingediend.

]]>