Europese rechtspraak

Publicatie: 16 april 2013

Door:


Hvj EU, Sweetman tegen An bord, 11 april 2013

Zaak C-258/11. De An Bord heeft toestemming gegeven voor het project ‘aanleg buitenste rondweg N6 Galway City’. Volgens het project loopt een deel van de geplande weg door het GCB van Lough Corrib. Hierdoor zal een deel van de kalkhoudende rotsbodem definitief verloren gaan.
De An bord heeft in haar besluit tot toestemming geoordeeld dat het project, hoewel het plaatselijk een grote impact heeft op het gebied, de natuurlijke kenmerken van dit gebied niet aangetast zullen worden. Sweetman gaat tegen dit besluit van An Bord in beroep en stelt dat An bord dit onjuist geconcludeerd heeft.

Prejudiciële vraag

De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 6 li3 d van de Habitatrichtlijn moet worden uitgelegd dat in een situatie zoals in het hoofdgeding, een plan of een project dat geen verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, de natuurlijke kenmerken van dat gebied aantast.

Instandhoudingsdoel

Het Hof herinnert eraan dat kalkhoudende rotsbodem een natuurlijke hulp bron is die niet kan worden vervangen wanneer zij is vernietigd. Het instandhoudingsdoel houdt dan ook in dat de bepalende kenmerken van het gebied, in dit geval de aanwezigheid van kalkhoudende rotsbodem, worden behouden in een gunstige staat van instandhouding.

Conclusie

Het Hof concludeert dat een plan of project dat de natuurlijke kenmerken van een bepaald gebied aantast wanneer het in de weg kan staan aan het duurzame behoud van de in deze richtlijn bedoelde bepalende kenmerken van het betrokken gebied die verband houden met de aanwezigheid van een prioritaire natuurlijke habitat waarvan het doel van instandhouding tot aanwijzing als GCB gebied heeft geleid. Bij de beoordeling daarvan moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast.

HvJ EU, Briels tegen Minister van infrastructuur en milieu. 15 mei 2014

Zaak C-521/12. In deze zaak gaat het om negatieve gevolgen voor een natura 2000 gebied die moeten worden gecompenseerd door de aanleg van een nieuw gebied.

Feiten

De minister van infrastructuur en milieu heeft besloten dat de Rijksweg A2 wordt verbreed. Deze verbreding zal, zo blijkt uit een voorafgaande natuurtoets, negatieve gevolgen hebben voor het natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek waarin het habitattype blauwgraslanden wordt beschermd. Het project voorziet daarom in een plan om nieuwe blauwgraslanden in het gebied aan te leggen. Een aantal partijen heeft tegen het besluit tot verbreding van de A2 beroep ingesteld.

Prejudiciële vragen

Tast de ontwikkeling van het nieuwe areaal de natuurlijke kenmerken van het gebied aan en mag de ontwikkeling van het nieuwe areaal worden aangemerkt als compenserende maatregel?

Aantasting natuurlijke kenmerken

De beschermingsmaatregelen die in een project worden opgenomen om de schadelijke gevolgen van dit project voor een natura 2000 gebied te compenseren kunnen bij de door artikel 6 lid 3 habitatrichtlijn opgelegde beoordeling van de gevolgen van dit project niet in aanmerking worden genomen.

Deze maatregelen strekken er immers niet toe om de negatieve gevolgen die voor dit habitattype rechtstreeks uit het project voortvloeien, te voorkomen of te verminderen, maar beogen deze gevolgen nadien te compenseren. Die maatregelen kunnen niet garanderen dat het project de natuurlijke kenmerken van dit gebied niet zal aantasten.

Compenserende maatregelen

Alleen wanneer een plan, ondanks negatieve conclusies , en bij het ontbreken van alternatieve oplossingen om dwingende redenen van groot openbaar algemeen belang toch moet worden gerealiseerd, mag de lidstaat volgens art. 6 lid 4 alle nodige compenserende maatregelen nemen om te waarborgen dat de algehele samenhang van de natura 2000 bewaard blijft. De bevoegde nationale autoriteiten kunnen een vergunning krachtens art. 6 lid 4 habitatrichtlijn verlenen voor zover de daarin gestelde voorwaarden zijn vervuld.

Conclusie

Een plan dat negatieve gevolgen heeft voor een natura 2000 gebied en dat voorziet in het aanleggen van een nieuw areaal in dat gebied tast de natuurlijke kenmerken van dat gebied aan. Deze maatregelen kunnen slechts als compenserende maatregelen in de zin van art. 6 lid 4 worden aangemerkt voor zover de bij deze bepaling gestelde voorwaarden vervuld zijn.

HvJ EU, 14 januari 2010. Stadt Papenburg

Zaak C-226/08. Papenburg is een havenstad aan de Eems. Om het gedeelte van de rivier tussen Papenburg en de Noordzee bevaarbaar te houden, zijn baggerwerkzaamheden noodzakelijk. Delen van de Eems zijn opgenomen in de ontwerplijst van de GCB. De Commissie verzocht Duitsland hiermee volgens de richtlijn in te stemmen. Papenburg vreesde dat toekomstige baggerwerkzaamheden daardoor telkens aan beoordeling onderworpen zouden moeten worden en ging daarom tegen het besluit in beroep. De verwijzende Duitse rechter vroeg het Hof, of de Habitatrichtlijn het toestaat dat een lidstaat zich onthoudt van instemming met de opgestelde ontwerplijst voor GCB’s, om andere redenen dan natuurbescherming. Het Hof antwoordde ontkennend. Weigeren lidstaten hun instemming, dan kan de verwezenlijking van het doel van de Habitatrichtlijn in gevaar gebracht worden.

Ook wilde de Duitse rechter weten, of doorlopende onderhoudswerkzaamheden die vóór de afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn zijn goedgekeurd, onderworpen moeten worden aan een beoordeling van de gevolgen op het gebied. Het Hof antwoordde bevestigend.

Doorlopende baggerwerkzaamheden zijn één en hetzelfde project. Is er vóór de omzettingstermijn een vergunning afgegeven, hoeft er niet steeds opnieuw een beoordeling plaats te vinden.

HvJ EG, 23 april 2009. Sahlstedt e.a.

Zaak C-362/06 P. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht van Eerste Aanleg, in de zaak ‘Sahlstedt e.a. tegen Commissie’ (T-150/05). Hierin verklaarde het Gerecht het beroep tot nietigverklaring van Beschikking 2005/101/EG niet ontvankelijk. De Finse vereniging van landbouwers en dertien particuliere grondeigenaren stelden dit beroep aan. De Commissie had een lijst van GCB’s samengesteld voor de boreale biogeografische regio (Zweden, Finland en de Baltische staten). In de bestreden beschikking, waren de gronden van de dertien particulieren ingedeeld onder deze GCB.

Het Gerecht oordeelde dat de verzoekers niet rechtstreeks door de beschikking werden geraakt. Ze voldeden dus niet aan de voorwaarde van art. 230 alinea 4 EG. De eigenaar van gronden gelegen in GCB’s, werden niet individueel door de beschikking geraakt. Dergelijke gebieden worden uitsluitend aangewezen aan de hand van biologische criteria en niet met oog op de bijzondere situatie van grondeigenaren.

HvJ EG, 17 februari 2009. Commune de Sausheim tegen Pierre Azelvandre

Zaak C-552/07. De gemeente Sausheim (Frankrijk) zou ggo’s gaan introduceren in het milieu. Toen de burger Pierre Azelvandre de gemeente vroeg hem de briefwisseling en aanbouwgegevens mee te delen met betrekking tot veldproeven in het kader van de doelbewuste introductie van ggo’s, werd hem dit geweigerd. Pierre Azelvandre spande een geding aan.

Het Hof bepaalde dat, op grond van Richtlijn 2003/4/EG, een lidstaat niet mag weigeren informatie te verschaffen die zich uit hoofde van de bepalingen van Richtlijn 90/220/EEG en Richtlijn 2001/18/EG in het publieke domein bevindt. De Gemeente Sausheim werd dus verplicht de gevraagde informatie te verschaffen.

HvJ EG, 14 september 2006. Bund Naturschutz in Bayern e.a. tegen Freistaat Bayern

Zaak C-244/05. Ingevolge van de Habitatrichtlijn, zijn er gebieden aangewezen voor de lijst van GCB’s. De verwijzende Duitse rechter, vroeg zich af welke beschermingsregeling van toepassing is op gebieden die nog niet door de Commissie zijn opgenomen in de betreffende lijst.

Volgens het Hof moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen, om ingrepen te voorkomen die ecologische kenmerken van de gebieden die op de toegezonden nationale lijst staan, ernstig kunnen aanpassen. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of dat het geval is.