Gertrude Kort – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Mon, 08 Jul 2024 11:18:31 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Gertrude Kort – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Raad bepaalt standpunt over wijzigingen in EU-waterbeleid https://europadecentraal.nl/nieuws/raad-bepaalt-standpunt-over-wijzigingen-in-eu-waterbeleid/ Mon, 08 Jul 2024 10:24:27 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101500 De EU werkt aan wijzigingen aan drie belangrijke richtlijnen op het gebied van oppervlaktewater en grondwater, waaronder de Kaderrichtlijn Water, met als doel de waterkwaliteit te verbeteren en de gezondheid van mens en milieu te beschermen. Een nieuwe richtlijn zal nieuwe stoffen aan de lijst met verontreinigende stoffen toevoegen, waaronder verschillende soorten PFAS, en stelt daarvoor milieukwaliteitsnormen.

Op 19 juni 2024 heeft de Raad van de EU zijn onderhandelingsmandaat vastgesteld met betrekking tot het voorstel van de Europese Commissie voor deze nieuwe richtlijn. Dit mandaat vormt voor de Raad de basis voor verdere onderhandelingen met de Commissie en het Europees Parlement om de definitieve tekst van de richtlijn te bepalen.

Achtergrond

In 2022 deed de Commissie een voorstel voor een nieuwe richtlijn over grond- en oppervlaktewater. Deze richtlijn wijzigt drie bestaande Europese richtlijnen, namelijk de Kaderrichtlijn Water (KRW) (2000/60/EG), de Grondwaterrichtlijn (2006/118/EG) en de Richtlijn milieukwaliteitsnormen (2008/105/EG). Het doel is het verbeteren van de waterkwaliteit en het verminderen van vervuilende chemische stoffen in het water.

De Raad wijzigt op bepaalde punten de doelstellingen inzake waterbeleid en zet in op meer flexibiliteit voor lidstaten bij de uitvoering van de wetgeving. De voorgestelde wijzigingen gaan over waterverontreinigende stoffen, het aanpassen van de monitoring- en rapportagevereisten en nieuwe regels voor stoffen die het grondwater verontreinigen.

Waterverontreinigende stoffen

De lijst van verontreinigende stoffen wordt herzien en geactualiseerd. Deze lijst geeft aan welke stoffen een groot risico vormen voor mens en milieu en waar kwaliteitsnormen of drempelwaarden voor gelden. De Raad volgt het voorstel van de Commissie en wil nieuwe waterverontreinigende stoffen, waaronder 24 soorten PFAS (stoffen die bijna niet afbreekbaar zijn als ze in het milieu terechtkomen), toevoegen aan de zogenaamde prioritaire stoffenlijst, alsook milieukwaliteitsnormen vaststellen voor deze stoffen.

In toevoeging op de individuele drempelwaarden komt er ook een milieukwaliteitsnorm voor de som van verschillende soorten PFAS in oppervlaktewater en stelt de Raad wijzigingen voor waardoor het mogelijk wordt om de kwaliteitsnormen, voor met name PFAS, beter en sneller aan te passen aan de stand van de wetenschap.

De Raad is het tevens eens met het voorstel van de Commissie om afzonderlijke farmaceutische producten zoals pijnstillers, ontstekingsremmers en antibiotica, toe te voegen aan de lijst met prioritaire stoffen. De Raad wil ten slotte meer zicht op pesticiden en vraagt de Commissie een lijst op te stellen van bekende pesticiden met de vermelding of deze al dan niet relevant zijn.

Monitoring en rapportage: all out, one out

Volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten lidstaten aan de EU rapporteren over de toestand van de waterlichamen in hun land. De waterlichamen moeten voldoen aan verschillende ecologische en chemische indicatoren. Daarbij geldt het principe ‘one out, all out’: zolang één van die indicatoren niet goed genoeg is, voldoet de waterkwaliteit in het algemeen niet. De Raad stelt dat deze methode het moeilijk maakt om te laten zien of er voortgang wordt geboekt. Daarom wil ze extra indicatoren op EU-niveau toevoegen zodat de voortgang, inzichtelijker wordt en uniform wordt gemeten – ook wanneer nog niet aan alle kwaliteitsstandaarden wordt voldaan. Dit is van belang voor Nederland, waar op dit moment nog geen enkel waterlichaam aan alle indicatoren voldoet, terwijl een groot deel van de onderliggende parameters wel wordt gehaald.

Het voorstel van de Raad zegt dat tijdelijke achteruitgang van de toestand van een waterlichaam toegelaten is, als het gaat om kortetermijneffecten van activiteiten zonder blijvende gevolgen of als het alleen gaat om verplaatsing van bestaande verontreiniging (zolang die niet leidt tot een toename van de verontreiniging). 

Daarnaast zet de Raad in op tussentijdse rapportages, nieuwe monitoringstechnieken zoals teledetectie en de mogelijkheid om EU-brede monitoring in te stellen.

Grondwaterverontreinigende stoffen

De Raad beperkt het toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn tot stoffen waarvan is vastgesteld dat zij van nationaal belang zijn in het grondwater. Alleen voor synthetische stoffen worden EU-brede waarden vastgesteld. De PFAS-regels voor grondwater worden afgestemd op de normen van de Drinkwaterrichtlijn, omdat grondwater in veel landen de belangrijkste drinkwaterbron is.

Bovendien stelt de Raad voor om de termijn voor het bereiken van een goede chemische toestand van het grondwater, te verschuiven naar 2039 – de Commissie en het Parlement gingen uit van 2033. De Raad wil voor grondwater een verplichte controlelijst opstellen, zoals al bestaat voor oppervlaktewater. Microplastics en antimicrobiële resistente micro-organismen worden pas in deze lijst opgenomen als er geharmoniseerde normen voor monitoring en beoordeling zijn.

Toetsing en omzetting

De Raad wil meer invloed voor de lidstaten bij het actualiseren van de lijst van verontreinigende stoffen voor oppervlaktewater en grondwater. In het Commissievoorstel zou deze verantwoordelijkheid bij de Commissie liggen (door gedelegeerde handeling), de Raad stelt voor om dit met wetgevingshandelingen via de gewone wetgevingsprocedure te regelen. Daardoor hebben ook de Raad en het Europees Parlement een rol. Ten slotte wil de Raad dat lidstaten twee jaar de tijd krijgen om de richtlijn om te zetten in nationale regelgeving, in plaats van de 18 maanden die de Commissie voorstelde.

Volgende stappen

In het najaar zullen de Commissie, het Europees Parlement en de Raad onderhandelingen (‘trilogen’) starten om de definitieve tekst van de richtlijn vast te stellen. Het Europees Parlement heeft op 24 april 2024 haar onderhandelingspositie al vastgesteld in een wetgevingsresolutie.

Bron:

Oppervlakte- en grondwater: Raad keurt onderhandelingsmandaat goed, Raad van de Europese Unie

Meer informatie:

Waterbeheer, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Wat betekent ‘TRL-niveau’ bij de aanvraag voor financiële ondersteuning uit een Europees fonds? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wat-betekent-trl-niveau-bij-de-aanvraag-voor-financiele-ondersteuning-uit-een-europees-fonds/ Thu, 27 Jun 2024 12:46:34 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=76627 Antwoord in het kort

‘TRL’ staat voor ‘technology readiness level’. Dit concept wordt gebruikt om aan te geven hoe ver een product of dienst staat in het ontwikkelingsproces. Er zijn negen stadia van ontwikkeling waar een product of dienst zich in kan bevinden: van TRL 1 tot TRL 9. De Europese Unie maakt gebruik van deze TRL-niveaus om inzicht te krijgen in welk project in aanmerking komt voor een bepaald fonds of subsidie. Voorbeelden van Europese fondsen die gebruik maken van het TRL-niveau zijn Horizon Europe of het Interregionaal innovatie investeringsinstrument (I3).

Wat betekent TRL in de context van Europese fondsen?

De EU bevordert het onderzoek en de ontwikkeling van producten en diensten door financiële steun te bieden: via fondsen, door subsidies of leningen. In sommige gevallen is financiering uit een Europees fonds alleen toegankelijk voor producten en diensten in een bepaalde ontwikkelingsfase. Om hier zicht op te krijgen kan de EU in de aanvraagprocedure het gewenste ‘technology readiness level’ (TRL) .

Het TRL-niveau verwijst naar het concrete ontwikkelingsniveau van een project. Er zijn negen niveaus van vooruitgang waarin een nieuw project zich in kan bevinden. Hoe hoger het getal, hoe verder gevorderd het product is in het proces van totstandkoming. Deze informatie helpt de EU om de meerwaarde en de risico’s van een investering in te schatten.

Welke TRL-niveaus bestaan er?

De negen TRL-niveaus zijn als volgt:

TRL 1: Fundamenteel onderzoekBasisprincipes van een innovatie of productontwikkeling worden onderzocht (bv door deskresearch).
TRL 2: Toegepast onderzoekDe ondernemer of onderzoeker bakent af wat hij of zij wil onderzoeken. De definitie van het technologisch concept wordt bepaald. Vervolgens onderzoekt men de praktische toepasbaarheid van dit concept.
TRL 3: Proof of conceptAan de hand van experimenteel onderzoek worden de hypotheses over het technologisch concept voor het eerst getoetst. Het bewijzen van de praktische haalbaarheid van het concept wordt ‘proof of concept’ genoemd.
TRL 4: Implementatie en test prototypeControle van de juistheid van de proof of concept door het testen van een grof prototype binnen een laboratorium. Daarnaast onderzoekt men de specifieke toepassing van de innovatie of productontwikkeling.
TRL 5: Validatie van het prototypeEen verfijnde versie van het prototype wordt uitgetest binnen een relevante omgeving.
TRL 6: Demonstratie in testomgevingHet prototype wordt uitgebreid getest in een relevante testomgeving die lijkt op de operationele omgeving. De operationele omgeving is de omgeving waar het prototype uiteindelijk zal worden gebruikt. De prestatie van het prototype hoeft niet optimaal te zijn, maar moet wel de werking van de innovatie demonstreren.
TRL 7: Demonstratie van het prototype en de operationele omgevingDe meerwaarde hiervan is enerzijds om inzicht te krijgen op welke gebieden het prototype nog aanpassingen nodig heeft. Anderzijds kan het dienen als bewijs dat het prototype (bijna) af is.
TRL 8: De innovatie of het product is volledig operationeelDit houdt in dat het de verwachtingen inlost en er geen verdere problemen mee zijn. In deze fase wordt gekeken hoe de innovatie of het product op de markt kan worden gebracht.
TRL 9: MarktintroductieDe innovatie of het product is zowel commercieel als technisch klaar om op de markt te worden gebracht.

Welke Europese fondsen gebruiken de TRL-niveaus?

Onder de fondsen die hiervan gebruik maken zijn het Interregionaal Innovatie Investeringsinstrument (I3), EFRO en Horizon Europe.

Interregionaal innovatie investeringsinstrument

Het Interregionaal innovatie investeringsinstrument (I3) maakt deel uit van het Europees Fonds voor Regionale ontwikkeling (EFRO). Dit fonds heeft als doel om regio’s te laten ontwikkelen aan de hand van een groene en digitale transitie. Specifiek kenmerkt I3 zich door het financieel ondersteunen van de marktintroductie en uitbreiding van producten of diensten. I3 investeert in twee  onderdelen hiervan.

Enerzijds investeert I3 in de verbetering van waardeketens in de minder ontwikkelde regio’s. Een waardeketen omvat alle activiteiten die noodzakelijk zijn om een product of dienst bij een klant te leveren. Anderzijds ondersteunt I3 interregionale samenwerkingen in innovatie van producten of diensten. Alleen sectoren en activiteiten waarin regio’s gespecialiseerd zijn komen in aanmerking. Deze sectoren en activiteiten staan vermeld in de Regionale Innovatiestrategie (RIS). In Nederland hebben het noorden, oosten, zuiden en westen van het land elk zo’n regionale innovatiestrategie. De focus van I3 op het ondersteunen van de marktintroductie en het uitbreiden van producten of diensten heeft als gevolg dat innovatie in een vergevorderd stadium van productontwikkeling moet zitten, namelijk producten of diensten met een TRL-niveau van zes tot negen.

EFRO

Er zijn ook onderdelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die zich op andere TRL-niveaus richten. Dit kan per onderdeel en regio verschillen. Voor meer informatie kunt u de terecht op de website van de managementautoriteit van dit fonds in uw regio. Links naar de managementautoriteiten zijn te vinden op deze pagina.

Horizon Europe

Horizon Europe ondersteunt financieel onderzoek en innovatie binnen de EU. Het is een kaderprogramma dat bestaat uit drie pijlers, elke pijler richt zich op andere TRL-niveaus. 

De eerste pijler legt de focus op de ontwikkeling van excellente wetenschappen. Hier is het doel om kennis en vaardigheden te verbeteren. Daarom is men binnen deze pijler op zoek naar projecten die een TRL niveau hebben van één tot en met drie. Met andere woorden: projecten in de ontdekkingsfase en het begin van de ontwikkelingsfase van wetenschappelijk onderzoek. Onder de eerste pijler valt de Europese onderzoeksraad (ERC), Marie Skłodowska-Curie Acties (MSCA) en onderzoeksinfrastructuren.

Via de tweede pijler zet Horizon Europe zich in voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen verbonden aan duurzame ontwikkeling. Ook wil men het concurrentievermogen van de EU verbeteren door onze technologische en industriële capaciteiten te verbeteren. Het gaat hierbij om diverse thema’s, van cultuur tot ruimtevaart. Een voorbeeld is ‘Research and Innovation Action’ (RIA) waar onder andere de verbetering van producten of diensten ondersteund worden. Deze projecten zullen dan getest worden in een bijna-operationele omgeving. Deze onderzoeksprojecten hebben een TRL-niveau van zes.

De derde pijler van Horizon Europe gaat over innovatie. Hierbij is er ruimte voor partnerschappen tussen bedrijven, onderzoeksinstellingen en hoger onderwijs. Een voorbeeld is de Europese Innovatieraad (EIC) die gebruik maakt van een ruim spectrum aan TRL-niveaus zoals:

  • De EIC ‘pathfinder’ wil technologieën in de vroege ontwikkelingsfase ondersteunen. Bijgevolg moet het TRL-niveau van de innovatie tussen één en vier liggen.
  • De EIC ‘transitie’ ondersteunt de ontwikkeling en controle van een nieuwe technologie in een laboratorium of een relevante omgeving. Het TRL-niveau is hierbij tussen vier en zes.
  • De EIC ‘accelerator’ helpt midden- en kleinbedrijf, startups en kleine midcaps bij de evolutie van late onderzoeksactiviteiten tot marktintroductie. Het TRL-niveau ligt tussen acht en negen.

Meer informatie:

EU-Fondsenwijzer, Kenniscentrum Europa decentraal

]]>
Wij hebben gehoord dat er misschien een verbod komt op PFAS. Wat houdt het voorstel in en wat betekent het voor onze decentrale overheid?   https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wij-hebben-gehoord-dat-er-misschien-een-verbod-komt-op-pfas-wat-houdt-het-voorstel-in-en-wat-betekent-het-voor-onze-decentrale-overheid/ Tue, 25 Jun 2024 14:54:17 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=95104 Antwoord in het kort

Op 7 februari 2023 heeft Nederland samen met vier andere landen een voorstel ingediend om per- en polyfluoralkylstoffen, beter bekend als PFAS, geheel of grotendeels te verbieden. Dit ter bevordering van het milieu en de volksgezondheid. Het voorstel is gepubliceerd door het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en zal nu op verschillende manieren worden beoordeeld – bijvoorbeeld via een consultatie. De verwachting is dat de Europese Commissie na dit proces in 2025 met een definitief voorstel kan komen om PFAS te verbieden. Als de lidstaten het voorstel goedkeuren, dan zal het naar verwachting niet voor 2027 in werking treden.  

Voor decentrale overheden zal een verbod gevolgen hebben voor hun taken op het gebied van het beschermen van het milieu en het tegengaan van verontreiniging van water, bodem en lucht. Dit voorstel zou daarbij kunnen helpen door de vervuiling door PFAS bij de bron aan te pakken.

Wat zijn PFAS?

Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) is een verzamelnaam voor door de mens gemaakte chemische stoffen die in de industrie gebruikt worden voor hun praktische eigenschappen. De naam PFAS betreft duizenden verschillende stoffen, bijvoorbeeld PFOS, PFOA en GenX-stoffen. PFAS zijn water-, vet- en vuilafstotend en in sommige gevallen ook brandwerend. PFAS worden hierdoor vaak gebruikt in de productie van onder andere kleding, kookgerei, medische apparatuur en blusschuim. 

Waarom PFAS verbieden?

PFAS kunnen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en het milieu. De meeste PFAS breken niet af in de natuur: ze zijn persistent. Daarom worden ze ook wel “forever chemicals” genoemd. Ook kunnen ze zich snel en makkelijk door de natuur verspreiden, bijvoorbeeld via water of lucht. Daardoor zullen ze in steeds grotere concentraties in het milieu en in het menselijk lichaam terug te vinden zijn.

We weten nog niet alles van alle soorten PFAS. Het voorgestelde verbod moet voorkomen dat ook soorten PFAS waarvan we nu nog niet zeker weten dat ze schadelijk zijn, zich ophopen in de natuur en later alsnog schade veroorzaken. 

Nederlands initiatief

Nederland, Duitsland, Denemarken, Noorwegen en Zweden werkten al jaren samen aan een voorstel voor een verbod op PFAS. Zij hebben hun voorstel in januari 2023 bij het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA) ingediend. ECHA is een agentschap van de EU en voert de Europese wetgeving op het gebied van chemische stoffen uit. Op grond van de REACH-verordening (1907/2006), Europese wetgeving die gaat over de registratie, evaluatie, autorisatie en restrictie van chemische stoffen kunnen ECHA of nationale autoriteiten voorstellen doen om het gebruik en productie van zogeheten ‘zeer zorgwekkende stoffen’ (ZZS) te verbieden of te beperken. ECHA heeft het voorstel om PFAS te verbieden of te beperken in februari 2023 gepubliceerd, waarna het een beoordelingsproces ingaat. 

Wat houdt het voorstel in?

Het voorstel bevat twee opties om PFAS te beperken: een totaalverbod zonder uitzonderingen, of een optie met uitzonderingen en overgangsperiode voor bepaalde toepassingen van PFAS.  

Het eerste voorstel betreft een volledig verbod op alle PFAS in alle sectoren. Het verbod zal 18 maanden nadat de wetgeving in werking treedt, ingaan. Zo is er een overgangsperiode waarin de industrie enige tijd heeft om alternatieven te vinden voor PFAS en zich te kunnen aanpassen aan de nieuwe wetgeving.  

Het tweede voorstel is een verbod op PFAS met tijdelijke uitzonderingen, afhankelijk van de toepassing van PFAS. Dat houdt in dat sommige toepassingen een uitzondering krijgen voor een periode van 5 of maximaal 12 jaar in geval er nog geen goed alternatief voor deze toepassing van PFAS beschikbaar is. Het gaat bijvoorbeeld over het gebruik in medische hulpmiddelen zoals pacemakers. Voor hele bijzondere gevallen kan er een uitzondering gemaakt worden voor een periode langer dan 12 jaar. Klik hier voor de voorlopige lijst met voorgestelde uitzonderingen. Ook dit voorstel zou na 18 maanden ingaan. Deze optie wordt voorgesteld om zo de maatschappelijke kosten van een verbod af te kunnen wegen tegen de maatschappelijke kosten van voortgezet gebruik.  

De indieners van het voorstel spreken een voorkeur uit voor de tweede optie, om te voorkomen dat er niet op tijd geschikte vervangers beschikbaar zijn voor sommige toepassingen van PFAS. In de consultatie die ECHA heeft uitgezet, word specifiek gevraagd naar input van belanghebbenden over de beschikbaarheid van alternatieve stoffen per sector. Volledig afbreekbare PFAS zijn uitgesloten van het voorgestelde verbod. 

Stand van zaken

Het voorstel zal in verschillende stadia beoordeeld worden. De EU heeft een raadpleging georganiseerd waarbij belanghebbenden hun mening kunnen delen. Ook komt er een evaluatie door twee wetenschappelijke comités van ECHA. Daarbij wordt zowel gekeken naar doelmatigheid van het voorstel in het beperken van risico’s voor mens en milieu als de sociaal-economische gevolgen ervan. De uitkomsten van de consultatie en evaluaties zullen aan de Commissie worden gestuurd. 

De verwachting is dat de Europese Commissie in 2025 een definitief voorstel voorlegt voor besluitvorming door de lidstaten. Als het wordt aangenomen, zal het naar verwachting niet voor 2027 in werking treden. 

Belang voor decentrale overheden

Als er een verbod komt op PFAS zal dat gevolgen hebben voor decentrale overheden. Een verbod op het gebruik van PFAS zal een grote invloed hebben op het werk van de waterschappen, die al lange tijd pleiten voor bronaanpak van PFAS door een totaalverbod. De stoffen kunnen terechtkomen in het oppervlaktewater, het grondwater en de grond. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de waterkwaliteit in kleinere wateren, waarbij het van groot belang is dat de PFAS concentratie niet te hoog is. Het verbod op de bron van de emissie, de productie van PFAS, zal ervoor zorgen dat er minder nieuwe PFAS in het water terecht zal komen en zo de last op de waterschappen verlagen. Het zal ook effect hebben op het beoordelen van vergunningsaanvragen en de actualisatie van lozingsvergunningen door waterschappen. 

Provincies kunnen het bevoegd gezag zijn voor indirecte lozingen van afvalwater. Een indirecte lozing is een lozing die niet direct op het oppervlaktewater uitkomt, maar wordt geloosd via een bedrijfsriolering of ander tussenliggend (zuiverings-)werk van een andere partij. Provincies hebben dan ook een rol om in overleg met deze bedrijven te bekijken of en hoe PFAS verder teruggedrongen kan worden.  

Verder zal een verbod op PFAS invloed hebben op de taken van decentrale overheden waarbij grote hoeveelheden grond worden verplaatst, zoals woningbouw en baggerwerkzaamheden. In de zomer van 2019 was de grond in bepaalde gebieden dusdanig vervuild dat bouw- en baggerwerkzaamheden stopgezet moesten worden. Daarop werd het  Nederlandse handelingskader waarin de regels voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie vast staan verruimd. Een PFAS verbod kan een belangrijke rol spelen in het beperken van ophoping van PFAS en daarmee het risico op de noodzaak van grootschalig grondverzet verminderen. 

Casus Chemours

In Nederland is de provincie Zuid-Holland in een rechtszaak verwikkeld om de eisen voor de industrie aan te scherpen. In het kader van de herziening van een vergunning wil de provincie de Chemours-fabriek in Dordrecht verplichten om de uitstoot van PFAS-verbindingen te beperken. Chemours tekende daarop bezwaar aan en stapte naar de rechtbank van Den Haag. In maart van 2023 heeft de rechtbank het bedrijf grotendeels in het gelijk gesteld. De rechter oordeelde dat de provincie beter aan moet tonen dat de stoffen schadelijk zijn voordat strengere eisen aan de vergunning gesteld kunnen worden. De provincie Zuid-Holland is daarop in hoger beroep gegaan bij de Raad van State. 

Meer weten

Restriction Report – Per- and polyfluoroalkyl substances (PFASs), Europees Agentschap voor chemische stoffen
In overweging gegeven beperkingen: PFAS, Europees Agentschap voor chemische stoffen
PFAS, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Chemische en Zeer Zorgwekkende Stoffen, Kenniscentrum Europa Decentraal
PFAS-regels voor bouw- en baggerprojecten, Rijksoverheid

]]>
Wat is het samenwerkingsinstrument EGTS en hoe kunnen we er als gemeente gebruik van maken? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-kunnen-we-als-gemeente-gebruik-maken-van-het-samenwerkingsintrument-egts/ Tue, 25 Jun 2024 14:34:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=22205 Antwoord in het kort

In een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS) kunnen openbare entiteiten van verschillende lidstaten zich verenigen in een nieuwe entiteit met rechtspersoonlijkheid. Het biedt een structuur om de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking tussen de lidstaten of hun regionale en lokale overheden te vergemakkelijken en te bevorderen. Ook kan dit samenwerkingsinstrument belast worden met de uitvoering van programma’s die door de EU worden medegefinancierd of andere grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten (al dan niet gesteund door de EU). Hieronder gaan we in op de achtergrond, voorwaarden en voordelen van het gebruik van dit instrument en benoemen we enkele voorbeelden.

Achtergrond

Omdat de EU-lidstaten moeilijkheden ondervonden bij grensoverschrijdende samenwerking en de bestaande instrumenten tegenvallende resultaten lieten zien, werd in 2007 het concept EGTS gelanceerd. In 2013 zijn de bestaande regels verduidelijkt met het oog op het vergemakkelijken van het opzetten en het functioneren van de EGTS.

EGTS

De taken en bevoegdheden van een EGTS worden door haar leden in een overeenkomst vastgesteld. Een EGTS kan zich in grote lijnen bezighouden met:
– het uitvoeren van programma’s of projecten voor territoriale samenwerking die de Gemeenschap mede financiert – met name uit de structuurfondsen, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het daaronder vallende Interreg en het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+).
– het uitvoeren van acties voor territoriale samenwerking waarvan het initiatief ligt bij de lidstaten en hun regionale en lokale overheden.

Voorbeelden

Voorbeelden van activiteiten van een EGTS zijn:
-het beheer van grensoverschrijdende transportfaciliteiten of ziekenhuizen;
-de uitvoering of het beheer van grensoverschrijdende ontwikkelingsprojecten, bijvoorbeeld op het terrein van natuurbeheer;
-de uitwisseling van ervaringen en good practices;
-het beheer van gemeenschappelijke grensoverschrijdende programma’s die projecten kunnen financieren die van gemeenschappelijk belang zijn voor de EGTS-partners.

De Euregio Maas-Rijn een voorbeeld van een EGTS. De volledige lijst van EGTS’en is hier te vinden.

Voorwaarden EGTS

Een EGTS kan worden opgezet door partners in ten minste twee lidstaten die tot een of meer van de volgende categorieën behoren:
-lidstaten;
-regionale overheden;
-lokale overheden;
-publiekrechtelijke instellingen;
-verenigingen van instellingen die tot een of meer van deze categorieën behoren.

Statuten

De EGTS treedt op namens haar leden, die in speciale overeenkomsten hun statuten vaststellen. In deze overeenkomsten worden de organisatie en de activiteiten van de EGTS beschreven. De activiteiten blijven beperkt tot het gebied waarop de leden willen samenwerken. Ook de bevoegdheden van de EGTS blijven beperkt tot die van hun leden. Een EGTS heeft geen overheidsbevoegdheden zoals beleidsvorming en regelgevende bevoegdheden.

Juridische entiteit

De interpretatie en de toepassing van de overeenkomst worden geregeld door het recht van de lidstaat waar de EGTS officieel gevestigd is. De leden kunnen beslissen of de EGTS een afzonderlijke juridische entiteit is, danwel of de taken van de EGTS aan een van de leden worden gedelegeerd.

Begroting

De leden stellen jaarlijks een begrotingsraming voor de EGTS vast. In geval van schulden zijn de leden financieel aansprakelijk naar rato van hun bijdrage.

Voordelen van een EGTS

  • De leden kunnen één juridische entiteit opzetten en één reeks voorschriften hanteren om gemeenschappelijke initiatieven in twee of meer lidstaten uit te voeren;
  • Stakeholders in twee of meer lidstaten kunnen samen aan gemeenschappelijke initiatieven werken zonder dat daarvoor een internationaal akkoord hoeft te worden gesloten dat door de nationale parlementen moet worden geratificeerd;
  • De lidstaten kunnen samen en rechtstreeks reageren op oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van territoriale programma’s van de EU zoals Interreg en kunnen samen als één beheersautoriteit optreden.
]]>
Hoe kunnen Europese fondsen worden ingezet in de strijd tegen energiearmoede? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-kunnen-europese-fondsen-worden-ingezet-in-de-strijd-tegen-energiearmoede/ Tue, 25 Jun 2024 13:50:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=88987 Antwoord in het kort

Er zijn mogelijkheden vanuit de Europese Unie die een bijdrage kunnen leveren aan het bestrijden van energiearmoede. Deze maatregelen zijn echter vooral indirect van aard. Dit wil zeggen dat er geen Europese subsidies beschikbaar zijn voor het direct verlichten van lasten bij burgers en/of bedrijven.

Wel zijn er mogelijkheden binnen de Europese fondsen en programma’s die voorzien in acties gericht op energie-efficiëntie en hernieuwbare energie waardoor energiearmoede zoveel mogelijk voorkomen moet worden. Directe maatregelen gericht op de bestrijding van energiearmoede dienen vooral op nationaal niveau geregeld te worden. Zie hiervoor de praktijkvraag over verduurzaming van woningen.

Energiearmoede

Energiearmoede is een situatie waarin huishoudens geen of een verminderde toegang hebben tot essentiële energiediensten en -producten. Dit geldt zowel in het geval de energierekening relatief een zo groot deel van het inkomen van de consument uitmaakt dat de gezondheid en het welzijn van de consument eronder lijden, als in een situatie waarin het energieverbruik zodanig verminderd moet worden dat die gevolgen zich voordoen.

Omdat er op Europees niveau nog geen officiële definitie bestaat van energiearmoede, is de exacte omvang van dit probleem tot op heden lastig te duiden. In 2022 had bijna 10% van de bevolking in de Europese Unie te kampen met energiearmoede. In Nederland betrof het aantal huishoudens met problemen met de energierekening in 2022 ruim zes honderd duizend.

Veilige, duurzame en betaalbare energie

De EU wil energiearmoede aanpakken en kwetsbare consumenten beschermen. Om dit te bewerkstellingen is het begrip energiearmoede dan ook verworden tot een prioriteit binnen de verschillende pakketten aan maatregelen om alle Europeanen te voorzien van veilige, duurzame en betaalbare energie. Het in 2019 gepresenteerde pakket ‟schone energie voor alle Europeanen” stelde onder andere verschillende richtlijnen en verordeningen op het gebied van energievoorziening voor. Te denken valt aan de richtlijnen voor energieprestaties van gebouwen, hernieuwbare energie en energiebesparing.

Daarnaast publiceerde de Commissie in 2020 een aanbeveling aan de lidstaten om energiearmoede gerichter aan te pakken. Hierin werd onder andere opgeroepen om het monitoren van energiearmoede te verbeteren en de beschikbare financiële middelen vanuit de EU beter te benutten.

In aanvulling op deze aanbeveling is in de zomer van 2021 het “Fit for 55“-pakket aangenomen, waaronder  specifieke maatregelen voor het in kaart brengen van de belangrijkste oorzaken van energiearmoede. Dit zijn onder andere de hoge energieprijzen, een laag inkomen en slechte energie-efficiënte gebouwen en apparaten. Hierbij wordt eveneens gekeken naar structurele oplossingen voor het bestrijden van deze vorm van armoede. In het najaar van 2021 kwam de Commissie met de mededeling “Aanpak van de stijgende energieprijzen: een instrumentarium voor actie en steun“, waarin zij een reeks initiatieven op korte en middellange termijn opsomt die op nationaal niveau kunnen worden genomen om de meest kwetsbare consumenten te ondersteunen.

De Commissie heeft ook een Coördinatiegroep energiearmoede en kwetsbare consumenten opgericht. Het Besluit 2022/589 uit april 2022 dient hierbij als uitgangspunt en biedt EU-lidstaten de ruimte om beste praktijken uit te wisselen en de coördinatie van beleidsmaatregelen ter ondersteuning van kwetsbare en energiearme huishoudens te verbeteren.

Europese fondsen en programma’s

Het thema energiearmoede staat dus hoog op de agenda binnen de Europese Unie. Er is veel Europese wet- en regelgeving (in de maak) die direct dan wel indirect raken aan energiearmoede. Voor het energie-efficiënt maken van woningen of het overschakelen op alternatieve brandstoffen om de energietransitie te versnellen zijn flinke investeringen nodig. Om lidstaten hierbij te helpen stelt de EU via verschillende fondsen en programma’s middelen beschikbaar om een bijdrage te leveren aan de grote opgaven waar zij voor staan en zo energiearmoede terug te dringen. Deze fondsen en programma’s zijn echter bedoeld als indirecte steun ter bestrijding van energiearmoede en kunnen niet gebruikt worden voor een directe lastenverlichting van bijvoorbeeld de energierekening van de consument.

Hieronder wordt ingegaan op de Europese fondsen en programma’s die ingezet kunnen worden om energiearmoede helpen te voorkomen:

EFRO

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is bedoeld voor het wegnemen van regionale verschillen in de Europese Unie en het verkleinen van de achterstand van minder ontwikkelde regio’s. In Nederland gebeurt dit voornamelijk door in te zetten op de bevordering van innovatie en slimme economische transformatie. De digitale en groene transitie dienen dan ook centraal te staan bij de projecten die worden ingediend. Het soort maatregelen dat in aanmerking kan komen voor financiering verschilt van het bevorderen van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie tot het ontwikkelen van nieuwe energiesystemen en het gebruik van circulaire materialen.

Het aanvragen van middelen uit dit programma loopt in Nederland via de vier managementautoriteiten (Kansen voor West, Samenwerkingsverband Noord Nederland, EFRO Oost en Stimulus). Voor meer informatie over dit specifieke programma kunt u ook terecht bij onze EU-fondsenwijzer.

LIFE

LIFE is het Europese subsidieprogramma dat een bijdrage levert aan het milieu en energie- en klimaatbeleid. Het richt zich onder andere op de transitie naar een circulaire economie, milieubescherming en de verbetering van biodiversiteit, maar biedt eveneens mogelijkheden voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Binnen het sub-programma Transitie naar schone energie bestaan er verschillende oproepen om projecten in te dienen gericht op capaciteitsopbouw en verspreiding van kennis, vaardigheden, innovatieve technieken, methoden en oplossingen om de energietransitie te helpen verwezenlijken.

Voor meer informatie over dit specifieke programma kunt u ook terecht bij onze EU-fondsenwijzer.

Energy Poverty Advisory Hub (EPAH)

Naast de mogelijkheden die voortvloeien uit de Europese fondsen en programma’s, kunnen decentrale overheden ook gebruik maken van de diensten van de Energy Poverty Advisory Hub (EPAH). Deze organisatie is het belangrijkste EU-initiatief om energiearmoede uit te bannen en een rechtvaardige energietransitie van Europese lokale overheden te versnellen.

De EPAH helpt decentrale overheden onder andere door het opzetten van projecten ter bestrijding van energiearmoede. Hiervoor hebben zij in 2022 en 2023 verschillende oproepen gelanceerd. Ook bieden ze online cursussen aan. Hier leest u meer over dit initiatief.

Sociaal Klimaatfonds

De overstap naar een klimaatneutraal Europa en de hiermee gepaarde gevolgen staan centraal in het beleid van de Europese Commissie. Als onderdeel van haar inspanningen om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn, is de EU van plan verdere eisen in te voeren om onder andere de emissies in de bouw- en transportsector te verminderen. Deze regels zullen burgers en bedrijven ertoe aanzetten om te investeren in alternatieve energiebronnen, betere isolatie en schoon vervoer. Om kwetsbare huishoudens en kleine bedrijven tijdens deze overgang te ondersteunen heeft de EU een Sociaal Klimaatfonds opgericht voor de periode 2026 tot 2032 (Richtlijn 2023/95 tot oprichting van een Sociaal Klimaatfonds).

Het Sociaal Klimaatfonds moet de energietransitie voor iedereen toegankelijk maken en onder andere financiering bieden voor maatregelen gericht op het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen, manieren om verwarmings- en koelingsinstallaties koolstofvrij te maken en de invoering van emissievrije mobiliteit. De begroting tot 2032 bedraagt 65 miljard euro en de financiering komt vooral uit externe bronnen, met name inkomsten uit de emissiehandel.

Meer informatie:

EU-fondsenwijzer, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Hoe kunnen gemeenten inwoners helpen een Europees burgerinitiatief op te zetten? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-kunnen-gemeenten-inwoners-helpen-een-europees-burgerinitiatief-op-te-zetten/ Tue, 25 Jun 2024 11:20:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=11702 Antwoord

Inwoners van de EU kunnen de Europese Commissie oproepen om een wetsvoorstel te doen via een Europees burgerinitiatief, als ze minstens een miljoen steunbetuigingen hebben verzameld. Decentrale overheden kunnen meer bekendheid geven aan het burgerinitiatief en burgers helpen door hun eigen contacten in andere EU-landen aan te wenden.

Wat is het Europees burgerinitiatief?

Dankzij het Europees burgerinitiatief kunnen burgers de Commissie vragen een wetsvoorstel te doen over een kwestie waarvoor de EU bevoegd is. De initiatiefnemers van een burgerinitiatief moeten in minstens zeven verschillende EU-landen wonen. Het initiatief moet steun krijgen van één miljoen EU-burgers om in aanmerking genomen te kunnen worden. Een burgerinitiatief kan betrekking hebben op alle gebieden waarop de Commissie een wetgevingsvoorstel mag doen, bijvoorbeeld:

  • milieu;
  • landbouw;
  • vervoer;
  • volksgezondheid;

Burgercomité

Om een burgerinitiatief te organiseren, moet een EU-burger een burgercomité oprichten met minstens zeven leden uit minimaal zeven EU-landen. Organisaties mogen zelf geen burgerinitiatief organiseren, maar zij mogen een burgerinitiatief wel steunen of sponsoren, als dat maar volledig transparant gebeurt. Elke EU-burger die oud genoeg is om te stemmen bij de Europese verkiezingen, kan een burgerinitiatief ondertekenen.

Decentrale overheden

Organisaties zelf, dus ook gemeenten, mogen geen Europees burgerinitiatief opzetten. Decentrale overheden kunnen wel meer bekendheid geven aan het bestaan van het Europees burgerinitiatief en het stimuleren van burgers om een initiatief op te zetten. Gemeenten hebben meer informatie beschikbaar dan burgers over samenwerkingsmogelijkheden met andere EU-landen. Via bijvoorbeeld stedenverbanden en contacten in verschillende EU-landen kunnen gemeenten hun inwoners ondersteunen in het opzetten van een Europees burgerinitiatief. 

Procedure

Het oprichten van een burgercomité is alleen de moeite waard als nieuwe EU-wetgeving de beste manier is om het doel te bereiken. Het initiatief is een oproep aan de Commissie om met een wetsvoorstel te komen, dus het moet gaan over een zaak waarvoor de Commissie bevoegd is. Als dit het geval is en het burgercomité telt leden uit minstens zeven landen, kan men het burgerinitiatief laten registreren. De Commissie besluit binnen twee maanden of het initiatief geregistreerd kan worden. 

Online inzamelingssysteem

Als het burgerinitiatief geregistreerd is, heeft het burgercomité maximaal een jaar om het juiste aantal steunbetuigingen te verzamelen. Het gaat dan om minstens een miljoen handtekeningen, met een minimumaantal in ten minste zeven EU-landen. Dit kan op papier of online via een online verzamelsysteem. Het burgercomité heeft maximaal een jaar om het juiste aantal steunbetuigingen te verzamelen.

Vervolgens hebben de nationale autoriteiten drie maanden om de steunbetuigingen te certificeren. Hierna kan het initiatief bij de Commissie ingediend worden. Het burgercomité krijgt de kans het voorstel toe te lichten aan de Commissie en het Parlement en krijgt binnen drie maanden een antwoord van de Commissie.

Nationale wetgeving

Met de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief wordt door de Nederlandse regering uitvoering gegeven aan de Europees burgerinitiatief verordening (Verordening (EU) Nr. 2019/788).  

Meer informatie:

Europees burgerinitiatief portaal, Europese Commissie

]]>
Hoe is de sociale zekerheid geregeld voor grenswerkers die bij onze gemeente werken? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-is-de-sociale-zekerheid-geregeld-voor-grenswerkers-bij-onze-gemeente/ Tue, 25 Jun 2024 07:24:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=40633 Antwoord in het kort

Een werknemer uit de grensstreek valt in principe onder het sociale zekerheidsstelsel van het land waar hij of zij gecontracteerd is. Grenswerkers die in dienst zijn van een gemeente (of van een andere werkgever) in Nederland moeten de Nederlandse premies voor sociale verzekeringen betalen en Nederlands recht is van toepassing op de bepalingen rondom sociale verzekeringen.

Daarbij geldt dat een werknemer van een Nederlandse werkgever die over de grens woont, kan onder voorwaarden 50% van zijn of haar arbeidstijd telewerken zonder dat hij sociaal verzekerd wordt in het woonland.

Sociale zekerheid in Europa

Lidstaten hebben exclusieve bevoegdheid in de EU wanneer het gaat om de inrichting van hun sociale zekerheidsstelsel. Dat wil zeggen dat nationale regeringen beslissen over zaken als het pensioenstelsel, de pensioenleeftijd, werkloosheidsuitkeringen of loonregulering. Er zijn wel Europese regels om die nationale stelsels goed op elkaar af te stemmen en belemmeringen voor het verrichten van grensoverschrijdende arbeid zoveel mogelijk weg te nemen.

Verordeningen over sociale zekerheidsbepalingen

Twee Europese verordeningen zijn het meest relevant voor sociale zekerheid:

  • De basisverordening voor sociale zekerheid: Verordening (EG) 883/2004 (aangepast in 2019) betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;
  • Verordening (EG) nr. 987/2009 (de ‘toepassingsverordening’, aangepast in 2017) regelt de toepassing van Verordening 883/2004.

Deze verordeningen zijn ook van toepassing op inwoners van de EU die zich niet actief op de arbeidsmarkt begeven (zogenoemde niet-actieven), maar op wie de socialezekerheidswetgeving van één of meer lidstaten van toepassing is. Denk hierbij aan werklozen, werkzoekenden of arbeidsongeschikten.

De Basisverordening 

De Basisverordening (EG) 883/2004 legt zogenaamde ‘aanwijsregels’ vast, die aangeven welke socialezekerheidsregels van toepassing zijn op personen die te maken hebben met een grensoverschrijdend aspect in de arbeidsrelatie. Het uitgangspunt is dat de wetgeving van slechts één lidstaat tegelijk van toepassing mag zijn. Dit voorkomt dubbele premieheffing in zowel de lidstaat waar de werknemer woont als waar hij werkt, maar ook dat een werknemer helemaal niet verzekerd is.

Een van de basisprincipes in de verordening is dat van gelijke behandeling tussen onderdanen van de lidstaten en grenswerkers (artikel 4). Activiteiten of gebeurtenissen worden gelijkgeschakeld: als een werknemer in de ene lidstaat bepaalde rechtsgevolgen kan ontlenen aan socialezekerheidsprestaties (zoals bijdragen), inkomsten of andere feiten en gebeurtenissen, dan geldt hetzelfde voor soortgelijke prestaties die in een andere lidstaat verworven zijn of krachtens de wetgeving van een andere lidstaat aan deze werknemer zijn toegekend. Dit volgt uit artikel 5. Denk hierbij bijvoorbeeld aan uitkeringen vanwege arbeidsongeschiktheid, uitkeringen bij overlijden of gezinstoeslagen.

De verordening voorziet ook in het synchroniseren van tijdvakken van verzekering en tijdvakken van werkzaamheden (de periodes dat iemand premies of bijdragen heeft betaald of heeft gewerkt) in verschillende lidstaten om zo overlap te voorkomen (artikel 6). Bijvoorbeeld: als iemand in het ene land pas na een wachttijd recht heeft op bepaalde prestaties, dan moeten tijdvakken uit een andere lidstaat worden meegeteld alsof ze in de eerste lidstaat zijn vervuld. Ten slotte is in de Basisverordening geregeld hoe de export van uitkeringen naar andere lidstaten dient te verlopen.

Het werklandbeginsel

De aanwijsregels in Verordening (EG) 883/2004 bepalen welke socialezekerheidswetgeving van een EU lidstaat op een grenswerknemer van toepassing is.

In beginsel is een werknemer sociaal verzekerd is in het EU-land waar een substantieel deel van de werkzaamheden feitelijk worden verricht. Volgens de toepassingsverordening is sprake van ‘een substantieel deel’ als meer dan 25% van de totale arbeidstijd in de woonstaat wordt verricht, en/of als 25% van het loon in de woonstaat wordt verdiend (zie artikel 14 lid 8 (EG) nr. 987/2009).

Wanneer dit het geval is, draagt de werknemer dus premies af in het land waar de werkzaamheden worden verricht, ongeacht of de werkgever daar ook gevestigd is. Er bestaat een speciale voorziening voor thuiswerken, zie verderop in deze tekst.

Uitzondering: Detachering

Bij tijdelijke detachering van werknemers in een andere lidstaat van de EU blijft de wetgeving van het uitzendende land van toepassing op de werknemer, als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan

  • De werknemer is direct vóór de detachering in al sociaal verzekerd in de uitzendstaat (minstens een maand, volgens besluit A2 van de Administratieve Commissie;
  • De werknemer werkt niet als vervanger van een eerder gedetacheerde werknemer;
  • De detachering duurt maximaal 24 maanden;
  • De werkzaamheden vinden plaats voor rekening van de werkgever.

Er is geen sprake van detachering als de ‘inlenende’ onderneming de gedetacheerde werknemer ter beschikking stelt aan een andere onderneming (doorlenen).

Bij een tijdelijke detachering tot 24 maanden naar het buitenland kan de werknemer in zijn woonland een zogenaamd ‘Certificate of Coverage’ (ofwel PD A1-verklaring) aanvragen. Dit document bevestigt dat de gedetacheerde werknemer geregistreerd is bij de sociale zekerheidsinstanties van  het woonland. In het werkland hoeven dan geen bijdragen betaald te worden.

Ambtenaren in het buitenland

Ambtenaren in het buitenland vormen een uitzondering volgens artikel 11 lid 3 onder b): zij vallen onder de wetgeving van de lidstaat waaronder de dienst valt waarvoor zij werkzaam zijn.

Een werknemer die op eigen initiatief in de publieke sector in een ander land gaat werken zonder dat hij of zij de nationaliteit van het werkland heeft, wordt echter beschouwd als migrerende werknemer en niet als ambtenaar in het buitenland.

Andere bijzondere gevallen: werkzaamheden in meerdere lidstaten of voor meerdere werkgevers

  • Als een werknemer voor één en dezelfde werkgever feitelijk werkzaam is in twee EU-landen, en één van die landen het woonland is, dan is die werknemer verzekerd in zijn woonland. Het is dan wel een vereiste dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in het woonland worden uitgevoerd.
  • Als een persoon afwisselend of gelijktijdig voor twee of meer werkgevers in verschillende EU-lidstaten werkt, geldt dat het woonland het sociale verzekeringsland is. Deze regel gaat ook op als de werknemer in twee EU lidstaten buiten het eigen woonland werkzaam is.

Meer informatie

Startpunt Grensarbeid geeft een overzicht geeft van de belangrijkste informatie over grensoverschrijdend werken in Nederland, België, Duitsland en Luxemburg.
Grensinfopunt geeft informatie voor degenen die de grens over gaan om te wonen, werken, studeren of ondernemen in België, Duitsland of Nederland.

Grenswerkers en thuiswerken

Zoals gezegd, is een werknemer in zijn of haar woonland verzekerd als daar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden feitelijk wordt uitgevoerd: als meer dan 25% van de totale arbeidstijd in de woonstaat wordt verricht, en/of 25% van het loon in de woonstaat wordt verdiend. (artikel 14 lid8 (EG) nr. 987/2009).

Een grenswerker die bij een Nederlandse gemeente werkt en dit doet vanuit de werkplek in Nederland, voert een substantieel gedeelte van het werk in het werkland uit. Hij of zij is dus sociaal verzekerd in Nederland, waar de werkgever zijn zetel of domicilie heeft. Maar wat nu als deze werknemer een deel van de werktijd thuis werkt, over de grens?

Multilaterale kaderovereenkomst

Toen als gevolg van de coronapandemie meer mensen regelmatig gingen thuiswerken – de EU noemt dit telewerken – kregen de regels omtrent ‘een substantieel gedeelte van de werkzaamheden’ een ongewenste uitwerking voor grenswerkers. Opeens konden zij in een andere situatie terechtkomen dan voorheen of dan hun collega’s die in hun woonland werkten.

De Europese wetgever wil dit aanpassen door het wijzigen van de regels uit Verordening 883/2004, maar dit is een langdurig traject. Daarom is er gezocht naar een voorlopige oplossing die sneller effect heeft. Vanaf 2023 konden landen die ‘structureel telewerk’ willen faciliteren zich aansluiten bij een multilaterale kaderovereenkomst. De kaderovereenkomst trad in werking op 1 juli 2023. Nederland heeft deze kaderovereenkomst ondertekend, net als buurlanden België en Duitsland.

De kaderovereenkomst biedt een uitzondering op de Europese aanwijsregels. Een grenswerker kan tot 50% van zijn of haar arbeidstijd vanuit huis werken zonder dat hij sociaal verzekerd wordt in het woonland. Hieruit volgt dat ten minste 50% van de arbeidstijd gewerkt moet worden in het werkland. Dit is van toepassing op werknemers die vanuit huis telewerken (dus niet op handmatige werkzaamheden, bijvoorbeeld montage- of installatiewerkzaamheden over de grens).

Aanvraag voor thuiswerkers

In Nederland kunnen werknemers of werkgevers die een beroep willen doen op deze uitzondering volgens de Kaderovereenkomst een aanvraag indienen voor het afsluiten van een zogenaamde ‘artikel 16 overeenkomst’ bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De belangrijkste voorwaarden:

  • Het gaat om een werknemer;
  • De werknemer woont buiten Nederland;
  • De werknemer werkt alleen voor een in Nederland gevestigde werkgever of werkgevers;
  • De werknemer telewerkt tussen 25% en 50% van de totale werktijd in het woonland.

De overeenkomst is geldig voor een periode van maximaal 5 jaar. Als werknemer of werkgever geen aanvraag indienen, dan gelden bij telewerk de reguliere aanwijsregels van Verordening 883/2004 (art. 13).

Meer informatie:

Startpunt Grensarbeid, Benelux
Grensinfopunt, Rijksoverheid
Grensoverschrijdende arbeid, Kenniscentrum Europa Decentraal
Werkgelegenheid en sociaal beleid, Kenniscentrum Europa Decentraal
Europese socialezekerheidsverordeningen, Belastingdienst
Toelichting Europese basisverordening voor sociale zekerheid, Belastingdienst

]]>
Zijn overheidsbedrijven verplicht om een energie-audit te doen? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/overheidsbedrijven-verplicht-energie-audit/ Tue, 25 Jun 2024 06:59:00 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=48150 Antwoord in het kort

In sommige gevallen hebben overheidsbedrijven een energie-auditplicht. Dit geldt alleen voor overheidsbedrijven vanaf een zekere grootte (in medewerkers of jaaromzet en balanstotaal). Hiervoor moet worden nagegaan hoeveel economische activiteiten verricht, zoals de verhuur van (sport-)zalen, het aanbieden van cursussen of kinderopvang.

De Energie-efficiëntierichtlijn (EED)

De EU heeft sinds 2012 doelstellingen voor energie-efficiëntie vastgelegd in de Richtlijn inzake Energie-efficiëntie (Energy-Efficiency Directive (EED), 2023/179). De richtlijn schrijft maatregelen voor om het energieverbruik van overheid, burgers en bedrijven terug te dringen en zo bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen van de Europese Unie.

Energie-audit: een Europese verplichting

De EED bepaalt dat ondernemingen die geen mkb zijn, om de vier jaar een energie-audit moeten uitvoeren (artikel 8, lid 4). Deze verplichting is in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd door de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie. De inhoudelijke eisen voor het verslag van de audit zijn uitgewerkt in het Besluit energie-audit.

Wat is een energie-audit?

De energie-audit (artikel 2, lid 32 EED) is een systematische procedure die tot doel heeft informatie te verzamelen over het actuele energieverbruikersprofiel van een gebouw of groep gebouwen, een onderneming of van private of publieke diensten. De energie-audit:

  • signaleert en kwantificeert mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing; en
  • bepaalt het potentieel van kosteneffectief gebruik of de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie.

De minimumvereisten waaraan een energie-audit moet voldoen, staan omschreven in bijlage VI van de EED. In Nederland is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verantwoordelijk voor toezicht op de regelgeving voor en uitvoering van energie-audits. Indien een auditrapport te laat ingediend is, kan RVO een last onder dwangsom opleggen. De lidstaten moeten aan de Europese Unie rapporteren over de resultaten van energie-audits.

Voor wie geldt de energie-auditplicht?

Het uitvoeren van een energie-audit is verplicht voor de volgende grote ondernemingen of instellingen met een economische activiteit:

  • Ondernemingen met minimaal 250 fte aan medewerkers, of:
  • Ondernemingen met een jaaromzet groter dan € 50 miljoen en een jaarlijkse balanstotaal groter dan € 43 miljoen.

Sommige ondernemingen zijn uitgezonderd van de plicht om een energie-audit op te stellen – bijvoorbeeld ondernemingen die een Europees gecertificeerd energiebeheerssysteem toepassen of een keurmerk hebben dat door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat erkend is. Op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) vindt u meer informatie.  

Overheidsbedrijven

Een overheidsbedrijf kan worden opgericht door een decentrale overheid om bepaalde economische activiteiten uit te voeren, bijvoorbeeld een grondbedrijf, een afvalverwerkingsbedrijf of havenbedrijf. Voor meer informatie over overheidsbedrijven, zie deze praktijkvraag.

Om te bepalen of een overheidsbedrijf een grote onderneming is en daarmee energie-auditplichtig is, zal moeten worden gekeken naar de omvang van de economische activiteiten die dit bedrijf uitvoert.

Als het overheidsbedrijf óf meer dan 250 fte in dienst heeft óf de onderneming heeft een jaaromzet groter dan €50 miljoen plus een jaarlijks balanstotaal van meer dan € 43 miljoen, dan kan dit overheidsbedrijf worden aangemerkt als grote onderneming en zijn dus energie-auditplichtig.

Illustratie: onderwijs als economische activiteit?

Decentrale overheden kunnen onderwijstaken in een overheidsbedrijf onderbrengen, bijvoorbeeld kinderopvang. Het Europese Hof van Justitie heeft bepaald dat onderwijs in beginsel geen economische activiteit is wanneer dit onderwijs deel uitmaakt van een nationaal onderwijsstelsel. Het uitgangspunt is dat publiek onderwijs doorgaans niet als economische activiteit wordt gezien omdat het in de regel wordt verricht ter uitoefening van een publieke taak zonder dat daar een vergoeding voor de prestatie tegenover staat.

Onderwijsinstellingen kunnen echter naast de reguliere onderwijstaak ook andere activiteiten verrichten die wel economisch van aard zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan activiteiten als het verhuren van (sport-)zalen, het aanbieden van bedrijfsopleidingen of horeca-activiteiten. Om te bepalen of een onderwijsinstelling energie-auditplichtig is, dient uitsluitend te worden gekeken naar de omvang van de economische activiteiten die door de onderwijsinstelling wordt verricht, zoals hierboven aangegeven. Als een onderwijsinstelling dus bijvoorbeeld beschikt over een aanzienlijke commerciële onderzoekstak of producten ontwikkelt en verkoopt, kan het zijn dat deze auditplichtig is.

Energiebesparingsplicht

Naast de energie-auditplicht bestaat er een andere verplichting op het gebied van energie die in dit verband het vermelden waard is: de energiebesparingsplicht. De energiebesparingsplicht betekent dat een bedrijf of instelling alle energiebesparende (en CO2-uitstoot verminderende) maatregelen moet uitvoeren die binnen 5 jaar of minder terugverdiend kunnen worden.

De energie-auditplicht en de energiebesparingsplicht zijn niet hetzelfde en de twee verplichtingen bestaan naast elkaar; voldoen aan één van de twee betekent dat niet dat een organisatie ontslagen is van de andere verplichting. Het kan zijn dat een overheidsbedrijf dat niet onder de energie-auditplicht valt, wel verplicht is te voldoen aan de energiebesparingsplicht. De energiebesparingsplicht geldt voor locaties van bedrijven en instellingen die per jaar vanaf 50.000 kWh elektriciteit of 25.0000 m3 aardgas(equivalent) verbruiken. Voor meer informatie en uitzonderingen, zie de website van RVO.

Meer informatie:

EED-auditplicht, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
Voorbeelden van economische activiteiten per type overheid: Concurrentie tussen overheid en markt, Autoriteit Consument en Markt (ACM)
Is een school een onderneming?, praktijkvraag, Kenniscentrum Europa Decentraal
Energie-efficiëntie, Europa decentraal

]]>
“De EGTS is een succesverhaal, we hebben dingen voor elkaar weten te krijgen die we anders nooit voor elkaar hadden gekregen.” – Interview met Gemeente Hulst https://europadecentraal.nl/nieuws/de-egts-is-een-succesverhaal-we-hebben-dingen-voor-elkaar-weten-te-krijgen-die-we-anders-nooit-voor-elkaar-hadden-gekregen-interview-met-gemeente-hulst/ Mon, 24 Jun 2024 08:25:08 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101225 Als grensgemeente, bevindt de gemeente Hulst zich in een bijzondere positie. Met de Vlaamse buurgemeenten is in de loop der tijd een goede samenwerking ontstaan om gezamenlijke uitdagingen aan te pakken. Zo neemt de gemeente deel aan de EGTS Linieland van Waas en Hulst. KED ging in gesprek met Nicole van Putte en Aart van Steveninck, programmamanagers strategie en ontwikkeling bij de gemeente Hulst, om meer te leren over deze grensoverstijgende samenwerking: hoe verloopt het overleg met de Vlaamse collega’s en wat is nou precies een EGTS?

De gemeente Hulst is een katholieke grensgemeente. Dit onderscheidt hen van andere Zeeuwse, protestantse gemeenten die veelal aan de andere kant van de Westerschelde liggen, aldus Van Steveninck. Over land heeft Hulst maar één Nederlandse buurgemeente: Terneuzen. De Vlaamse buurgemeenten zijn daarentegen makkelijk bereikbaar over land en Antwerpen is dichtbij. Dit beaamt Van Putte: “Nederland is voor een Zeeuws-Vlaming toch minder toegankelijk dan België.”

De nabijheid van Vlaamse grensgemeenten heeft geleid tot de ontwikkeling van grensoverstijgende samenwerking. De gemeente Hulst neemt namelijk deel aan de EGTS Linieland van Waas en Hulst. Toch wisten de Nederlandse en Vlaamse grensgemeenten elkaar niet altijd te vinden. Van Steveninck: “Toen ik hier kwam werken, was er geen sprake van samenwerking. Ik kende mijn collega’s van de buurgemeenten aan de Vlaamse zijde niet.” 

Inmiddels is er dus een prettige samenwerking ontstaan met uw Vlaamse buren. Kunt u wat meer vertellen over de EGTS?

Een EGTS, of Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking, is een overheidsorgaan dat wordt opgericht om de grensoverschrijdende samenwerking in een bepaalde regio te verbeteren. Ook is de ervaring dat het via een EGTS veel gemakkelijker is om Europees geld binnen te halen “Dat lukt de EGTS veel beter dan we afzonderlijk zouden kunnen, want de grensoverstijgendheid zit er automatisch in,” aldus Van Putte.

In de EGTS werkt de gemeente Hulst onder meer samen met de Belgische gemeenten Stekene, Sint-Gillis-Waas en Beveren. Verder schuiven twee provincies aan: Zeeland en Oost-Vlaanderen. “We hebben nog twee andere partners: Maatschappij Linkerscheldeoever en Interwaas,” vertelt van Putte. “Dat zijn organisaties die nauw verbonden zijn met de bedrijventerreinen op de linkeroever van de Schelde.”

Van Steveninck: “De samenwerking was een positieve bijkomstigheid van een project dat we als gemeente Hulst niet wilden, namelijk de ontpoldering van de Hedwigepolder. Daar is sinds de jaren ’90 lang over gesproken met partners in de regio. Uiteindelijk zijn die contacten geëvolueerd naar de oprichting van de EGTS in 2011.”

De EGTS heeft een algemeen bestuur, de Linieraad. Voor de uitvoering zorgen een directeur en een aantal medewerkers, zoals projectleiders en communicatieadviseurs. De medewerkers worden grotendeels betaald vanuit (Europese) subsidies en projectgelden. Minstens vier keer per jaar vindt er een bijeenkomst plaats waarin de samenwerkingspartners bijvoorbeeld de jaarrekening of een potentieel nieuwe project bespreken. Besluitvorming vindt plaats bij unanimiteit.

Hoe verloopt de samenwerking in de EGTS?

“Toen de EGTS net was opgestart was het even aftasten,” stelt van Steveninck. “We zijn toen begonnen om de grootste gemeenschappelijke problemen aan te pakken, het laaghangend fruit. Zo was er een vervelend oversteekpunt op de grens dat voor veel overlast zorgde. We hebben daar een rotonde van gemaakt die in 2 landen en in 3 gemeenten ligt. Een ander voorbeeld is de brandweersamenwerking. Als er aan de ene kant van de grens brand was, dan rukte de brandweer van een buurdorp over de grens niet automatisch mee uit. Dat hebben we toen ook gelijk aangepakt.” Verder vertelt Van Steveninck: “Samen praten deden we al langer, maar samen beslissingen nemen en ook onder gezamenlijke verantwoordelijkheid projecten uitvoeren is toch weer even wat anders. Ik denk dat we daar met de EGTS wel echt een mooi vehikel voor hebben gevonden.”

Inmiddels heeft de samenwerking een bredere scope gekregen. “We kennen onze samenwerkingspartners nu beter en durven daarom ook meer te doen.” Er wordt bijvoorbeeld jaarlijks een jobbeurs georganiseerd waar verschillende bedrijven van beide kanten van de grens naar toe komen om nieuw personeel te werven. Van Putte vult aan: “Zelf ervaar ik de samenwerking als heel prettig. De lijntjes zijn heel kort: het is makkelijk om een collega van over de grens te bellen om iets te bespreken.” Zo is er een uitkijktoren gerealiseerd op de grens van de gemeente Hulst en buurgemeente Stekene, die het goed doet bij toeristen en influencers trekt die er op hun social media over posten. Momenteel beginnen de partners een samenwerking om een klimaatadaptieve aanpak voor homogene naaldbossen op te zetten. “Het gaat bijvoorbeeld over het thema van duurzaamheid en ziektes bij bomen.”

Samen praten deden we al langer, maar samen beslissingen nemen en ook onder gezamenlijke verantwoordelijkheid projecten uitvoeren is toch weer even wat anders.

Zijn er ook obstakels bij de samenwerking in de EGTS?

Zo’n EGTS kent ook uitdagingen, geeft Van Putte aan. Bijvoorbeeld in de besluitvorming: “Wat belangrijk is: bij het nemen van een besluit moeten er vanuit elk land partners aanwezig zijn. Zonder zowel Nederlandse als Vlaamse partners geen besluit.”

Daarnaast zijn er onverwachte hobbels in de uitvoering. De zetel van de EGTS is in Vlaanderen. Dus als projecten worden uitgevoerd, gebeurt dat op basis van Vlaamse wet- en regelgeving. Van Putte: “Europese subsidies zijn juist ingericht op dat grensoverschrijdende aspect, daar is er geen probleem. Maar bij een nationale subsidie vanuit Nederland heeft het wel eens geleid tot zorgen bij de verantwoording. Bij de subsidieverstrekker was er namelijk onvoldoende kennis over de verschillen in regels over aanbesteden tussen Nederland en België. Het is ingewikkeld om die verschillen in wet- en regelgeving op een goede manier kenbaar te maken bij een subsidieverstrekker die normaal gezien alleen in Nederland werkt.”  

Op welke prestatie van de EGTS zijn jullie trots? Waar ligt de sleutel voor dat succes?

Een project waar de EGTS groot op inzet is het grenspark Groot Saeftinghe. Het Grenspark is opgericht om ecologische, economische en sociale ontwikkeling aan te moedigen in de streek en is een directe afgeleide van de ontpoldering van de Hertogin Hedwigepolder. Hoewel de gemeente Hulst zelf aanvankelijk geen partner was in het project vanwege haar standpunt tegen de ontpoldering was ze alsnog verbonden aan het park via de EGTS. Inmiddels is de gemeente wel een samenwerkingspartner. De oprichting van het park ging gepaard met veel weerstand. Van Steveninck vindt dat dat het park juist een succesverhaal maakt: “Het gaat over grenzen heen van voor- en tegenstanders om samen dingen voor elkaar te krijgen die passen bij het gebied.” Het doel van het park is daarom ook niet om grote dingen te realiseren, maar om juist passende oplossingen te vinden voor de behoeften van bewoners van de streek.

“De grootste sleutel van het succes is luisteren naar de belangen van de bewoners. En veel moeite doen om elkaar te begrijpen.” Vanuit de inwoners was veel wantrouwen en weerstand ontstaan jegens de overheid vanwege de ontpoldering. Van Steveninck: “Dan sta je als overheid met 3-0 achter. Om dat om te buigen naar een voorsprong op andere gebieden, dat vergt heel veel inspanning, maar ik denk dat dat een belangrijk succes is dat de EGTS en het grenspark op hun conto kunnen schrijven.”

De EGTS gebruikt  de term ‘streekholders’ om het belang van de mensen die in de streek wonen te onderstrepen. Het is hierbij belangrijk dat de streekholders ook zelf met ideeën en initiatieven komen. Zo zijn agrariërs uit de streek mogelijkheden aan het onderzoeken om regionale producten aan te bieden in dorpen waar geen winkels meer zijn. Van Putte benoemt ook een ander voorbeeld: “Mensen die het leuk vinden om iets te vertellen over de regio, werken als gids. Ze komen dan ook regelmatig bijeen om een nieuwe wandeling of fietstocht uit te stippelen.” Bij deze projecten is veel samenwerking tussen Nederlandse en Vlaamse collega’s te zien. “Het waren toch twee losse gemeenschappen, maar het wordt echt één gemeenschap,” aldus Van Steveninck.

De grootste sleutel van het succes is luisteren naar de belangen van de bewoners. En veel moeite doen om elkaar te begrijpen.

Hebben jullie tips voor andere grensgemeenten?

Het belangrijkste blijft toch om de buurgemeenten goed te kennen. “Echt kennen hè, niet alleen naar de vergadering en weer weg.” Zo helpt het volgens Van Putte om samen een hapje te eten. De EGTS heeft als gevolg gehad dat ook bestuurders elkaar over de grens heen weten te vinden en gemakkelijker zaken uitwisselen. Daarnaast is het belangrijk om moeite te blijven steken in de samenwerking: “Het is geen vanzelfsprekendheid dat de EGTS blijft werken omdat je ooit een document hebt ondertekend. We denken ook regelmatig na over de toekomst. Wat kunnen dan belangrijke thema’s voor de EGTS zijn?”

Het is geen vanzelfsprekendheid dat de EGTS blijft werken omdat je ooit een document hebt ondertekend.

Wat denken jullie daar zelf over, hoe zien jullie de toekomst van de EGTS?

Onlangs is een nieuwe Interreg-subsidie binnengehaald voor de ontwikkeling van het grenspark die nog wel een paar jaar loopt. Dat blijft voor de toekomst belangrijk. De EGTS partners voeren volgens Van Steveninck regelmatig overleggen over de toekomst en kijken ieder jaar welke onderwerpen aan bod zullen komen. “Ik denk dat het thema arbeidsmarkt een thema is dat heel relevant blijft,” vertelt Van Putte. “In de regio Zeeuws Vlaanderen is het moeilijk om aan goed geschoold personeel te komen. Over de grens in Vlaanderen speelt hetzelfde. Dus we zullen zeker kijken hoe we hierin kunnen samenwerken, wat kun je bijvoorbeeld doen voor de promotie van technische beroepen?” Zo kijken de partners ook naar het betrekken van scholen op een grensoverstijgende manier: hoe kun je leerlingen op een jonge leeftijd kennis laten maken met de techniek en ze dan ook interesseren voor een studie of baan in die richting?

Ten slotte geeft Van Steveninck nog mee: “De EGTS is een succesverhaal. Dat is het belangrijkste. We hebben dingen voor elkaar weten te krijgen die we anders echt niet voor elkaar hadden gekregen.”

]]>
Raadpleging: Evaluatie LULUCF-verordening https://europadecentraal.nl/nieuws/raadpleging-evaluatie-lulucf-verordening/ Mon, 24 Jun 2024 08:00:39 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101326 De Europese Commissie heeft een evaluatie van de LULUCF-verordening aangekondigd. De Verordening, die betrekking heeft op landgebruik en bosbouw, wordt geëvalueerd op effectiviteit, efficiëntie, relevantie, samenhang en toegevoegde waarde. Als onderdeel van de evaluatie, is er een raadpleging opengesteld. Decentrale overheden kunnen hun inzichten over verschillende aspecten van de LULUCF-verordening delen tot 11 juli 2024.

Wat is de LULUCF-verordening?

De LULUCF-verordening (2018/841), ook wel de ‘Verordening landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw’, heeft betrekking op koolstofverwijderingen en broeikasgasemissies in de sector bosbouw en landgebruik. Zo is er vanwege de Verordening per lidstaat een streefcijfer voor koolstofverwijderingen vastgesteld dat in 2030 behaald moet zijn.

Evaluatie

Voor het eerst sinds de inwerkingtreding van de LULUCF-verordening in 2018, vindt er een evaluatie van deze wet plaats. Aandachtspunten van de evaluatie zijn onder meer de implementatie van de verordening in de lidstaten. Ook kijkt de Europese Commissie kritisch naar de manier waarop de LULUCF-verordening bijdraagt aan het doel om in 2050 volledig klimaatneutraal te zijn. Verder is de evaluatie gebaseerd op vijf criteria:

  • Effectiviteit: in hoeverre worden de doelen van de Verordening behaald?
  • Efficiëntie: zijn de kosten van de implementatie van de Verordening proportioneel? Staan ze in verhouding tot de voordelen die behaald worden?  
  • Relevantie: is de Verordening nog steeds relevant gezien het feit dat er nieuwe Europese klimaatwet- en regelgeving in werking zijn getreden? 
  • Samenhang: sluiten de vereisten van de Verordening goed op elkaar aan?
  • Toegevoegde waarde: heeft de aanpak op Europees niveau toegevoegde waarde in vergelijking met een aanpak op nationaal niveau?

Decentrale relevantie

De LULUCF-verordening is relevant voor decentrale overheden, omdat deze een kader kan geven voor de inrichting van terreinen (gebiedsinrichting en bestemmingsplannen). Verder is de Verordening van belang omdat de landgebruik- en bosbouwsector de enige sector is waar koolstofverwijderingen uit de atmosfeer plaats kunnen vinden door middel van koolstofopslag in biomassa, zoals hout.  

Feedback

Om te leren van de implementatie van de LULUCF-verordening tot dusver en om mogelijke verbeterpunten te identificeren, vraagt de Europese Commissie om feedback. De feedback zal uiteindelijk worden verwerkt in de evaluatie van de LULUCF-verordening. Reageren kan tot 11 juli 2024.

Bronnen

EU-regels voor landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) — evaluatie, Europese Commissie

Meer informatie

CO2-Reductie & Emissie­handelssysteem, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>