Sena Karatas – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Tue, 02 Jul 2024 13:17:25 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Sena Karatas – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Is een school een onderneming? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/is-een-school-een-onderneming/ Tue, 02 Jul 2024 13:17:24 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=5593 Antwoord in het kort

Nee, in de regel zijn de onderwijsactiviteiten van een middelbare school niet economisch van aard, waardoor de school niet wordt aangemerkt als een onderneming. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie vervult de overheid via het nationaal onderwijs zijn sociale, culturele en opvoedkundige taak voor de bevolking. Wel moet worden onderzocht of een onderwijsinstelling naast het aanbieden van openbaar onderwijs ook economische activiteiten verricht.

Onderneming

De vraag van de gemeente ziet op het eerste criterium van het verbod op staatssteun in artikel 107, lid 1 van het Verdrag van de Werking van de Europese Unie (VWEU): er moet sprake moet zijn van een onderneming die een economische activiteit uitvoert. Het Europees Hof van Justitie (Hof) heeft het begrip ‘onderneming’ ingevuld;  iedere eenheid die een economische activiteit uitvoert, ongeacht de rechtsvorm en wijze van financiering, is te kwalificeren als een onderneming. Een economische activiteit omschrijft het Hof als ‘iedere activiteit waarbij goederen of diensten worden aangeboden op de markt’. Normaal gesproken kan iedere eenheid zowel niet-economische als economische activiteiten uitvoeren, waardoor het van belang is om iedere activiteit afzonderlijk te beoordelen.

Openbaar onderwijs

Het nationaal onderwijsstelsel wordt (zo goed als) volledig door de overheid bekostigd. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft een nationaal onderwijsstelsel niet als doel om tegen vergoeding werkzaamheden te verrichten voor ouders en leerlingen. De overheid vervult via het nationaal onderwijs een sociale, culturele en opvoedkundige taak voor de bevolking. Dit kunt u teruglezen in paragraaf 2.5 van de Mededeling betreffende het begrip ‘staatssteun’ van de Europese Commissie. Hiermee is onderwijs, wanneer het deel uitmaakt van een nationaal onderwijsstelsel, geen economische activiteit. De bekostiging daarvan valt niet onder staatssteun.

Economische activiteit

Het is echter niet uitgesloten dat een school een economische activiteit kan uitvoeren. Te denken valt aan activiteiten, zoals horeca of onderwijsdiensten. In paragraaf 2.5 van de Mededeling betreffende het begrip ‘staatssteun’ legt de Europese Commissie uit dat de activiteiten economisch van aard zijn, wanneer onderwijsdiensten worden bekostigd door ouders of leerlingen of uit commerciële inkomsten. De school handelt dan met betrekking tot die economische activiteit als onderneming en steun die de school daarvoor ontvangt kan aan te merken zijn als staatssteun. Het komt echter voor dat studenten of hun ouders collegegeld of inschrijvingsgeld moeten betalen om de exploitatiekosten van het systeem te helpen dekken. Deze financiële bijdragen vormen meestal slechts een klein deel van de werkelijke kosten van de dienst en kunnen dus niet worden beschouwd als compensatie voor de aangeboden dienst. Bijgevolg hebben deze bijdragen geen invloed op de niet-economische aard van een algemene onderwijsdienst die hoofdzakelijk met overheidsmiddelen wordt gefinancierd.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie geeft in het arrest in de zaak C-74/16 op verzoek van een Spaanse rechter uitleg over de scheiding tussen economische en niet-economische activiteiten van een school. Het betrof de activiteiten van een religieuze instelling, die onder andere openbaar onderwijs aanbiedt. De instelling biedt daarnaast ook voorschoolse, buitenschoolse en niet-verplicht onderwijs aan. Ook worden aanvullende diensten aangeboden aan leerlingen, zoals maaltijden en vervoer. Het Hof geeft aan dat deze activiteiten mogelijk economisch van aard zijn, maar het uiteindelijke oordeel daarover wordt overgelaten aan de Spaanse rechter. Vervolgens geeft het Hof aan dat de Spaanse rechter dient te beoordelen in hoeverre het economische voordeel ten goede komt aan niet-economische dan wel economische activiteiten. Economisch voordeel voor economische activiteiten levert dus mogelijk wel staatssteun op.

Onderwijs tegen betaling

Dat onderwijsactiviteiten tegen betaling ook economische activiteiten kunnen zijn, werd bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gevoegde zaken C-164/12 en C-318/21. In deze zaak concludeerde het Hof van Justitie naar aanleiding van vragen van Letse rechters dat een privaatrechtelijke entiteit kán worden aangemerkt als ‘organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding’, ook al worden de inkomsten grotendeels verkregen uit economische activiteiten, waaronder het aanbieden van onderwijsdiensten tegen betaling. In dit EUrrest van Kenniscentrum Europa Decentraal leest u meer over de overwegingen van het Hof.

Verboden staatssteun kan mogelijk beperkt worden door een duidelijke scheiding in de boekhouding van de economische en niet-economische activiteiten. Daarmee kan aangetoond worden dat de steun voor niet-economische activiteiten niet ten goede komt aan de economische activiteiten van de school.

Staatssteun, en dan?

Als de steunmaatregel aan de vijf staatssteuncriteria voldoet, is er sprake van staatssteun. De basisregel van het staatssteunrecht is dat een steunmaatregel dan in principe door de overheidsorganisatie gemeld moet worden bij de Europese Commissie, tenzij één van de vrijstellingsverordeningen, bijvoorbeeld de reguliere de-minimisverordening of de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV), van de Europese Commissie van toepassing is. In dat geval hoeft niet gemeld te worden bij de Europese Commissie, maar gelden wel nadere verplichtingen over de uitvoering, transparantie en verslaglegging van de steun.

]]>
Onze gemeente verstrekt horecavergunningen aan coffeeshops in combinatie met gedoogverklaringen in de zin van de Opiumwet. Is de Dienstenwet van toepassing? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/onze-gemeente-verstrekt-horecavergunningen-aan-coffeeshops-in-combinatie-met-gedoogverklaringen-in-de-zin-van-de-opiumwet-is-de-dienstenwet-van-toepassing/ Mon, 01 Jul 2024 14:34:58 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=100453 Antwoord in het kort

Op een combinatie van een horecavergunning en een gedoogverklaring is de Dienstenwet gewoon van toepassing. Bij de beoordeling van de vergunningverlening kan een burgemeester rekening houden met het karakter van de straat en buurt waarin de horecagelegenheid zich bevindt of zal bevinden, de aard van de horecagelegenheid, etc. Zo wordt ook rekening gehouden met het feit dat een horecavergunning een coffeeshop betreft. Aangezien de Dienstenwet van toepassing is op schaarse vergunningen zoals horecavergunningen, is die ook van toepassing op deze situatie, maar wellicht niet op alle aspecten van de gedoogverklaring. Een gedoogverklaring op zich is immers geen vergunning in de zin van de Dienstenwet.

Inleiding

Onze gemeente heeft momenteel twee coffeeshops. De gemeente wil haar beleid voor coffeeshops als volgt vormgeven. Voor het exploiteren van een coffeeshop zijn zowel een horecavergunning als een gedoogverklaring benodigd. In onze Horecaverordening wordt het aantal horecavergunningen beperkt tot maximaal 45. Daarnaast hebben wij een beleidsregel op basis van artikel 13b van de Opiumwet, een lokaal gedoog- en handhavingsarrangement. Daarin hebben wij vastgelegd dat er, onder voorwaarden, maximaal twee gedoogverklaringen door onze gemeente worden afgegeven. Op die basis wordt, onder voorwaarden, gedoogd wordt dat een exploitant van een coffeeshop een handelsvoorraad van 500 gram cannabis voorhanden mag hebben.

Dienstenwet

Artikel 11 van de Dienstenrichtlijn, dat de rechtsgronden bevat op grond waarvan het aantal en de geldigheidsduur van vergunningen beperkt kan worden, is in Nederland omgezet in de Dienstenwet. Volgens artikel 33 eerste lid, sub b van die Wet kan een bevoegd bestuursorgaan het aantal vergunningen beperken door een dwingende reden van algemeen belang. Met betrekking tot de vraag of een bestuursorgaan verplicht is de geldigheidsduur van een vergunning te beperken als dit schaars is gemaakt door het aantal vergunningen te beperken door dwingende reden van algemeen belang, heeft het Europese Hof het volgende geantwoord in de zaak Trijber (C-340/14):

‘’Hieruit volgt dat wanneer het aantal beschikbare vergunningen om een dergelijke dwingende reden van algemeen belang beperkt is, deze vergunningen evenwel een beperkte geldigheidsduur moeten hebben.’’

Verder kan uit artikel 33 eerste lid, sub c van de Dienstenwet worden afgeleid dat de geldigheidsduur van vergunningen kan worden beperkt door een dwingende reden van algemeen belang zoals woon-en leefklimaat, bescherming van de openbare orde en de openbare veiligheid. Ook aan horecavergunningen kunnen om deze redenen dus beperkingen worden  verbonden door gemeenten. Denk aan vrees voor parkeeroverlast, maar ook aan geluidshinder en vrees voor teveel of een eenzijdig winkelaanbod.

Opiumwet en gedoogverklaring

Artikel 3 van de Opiumwet verbiedt de verkoop van softdrugs. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet zijn burgemeesters bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen, met name om bijvoorbeeld een pand te sluiten, als daar verdovende middelen in de zin van de Opiumwet worden verhandeld. Gedoogverklaringen voor coffeeshops zijn gebaseerd op deze bepaling: onder voorwaarden kan een burgemeester afzien van de bevoegdheid om op te treden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Veel gemeenten hebben een beleidsregel waarin zij die voorwaarden vorm geven In die beleidsregel wordt het hebben van een gedoogverklaring verplicht gesteld: coffeeshophouders moet die dan aanvragen bij de gemeente en voldoen aan de voorwaarden die in de beleidsregel en de verklaring worden gesteld.

Is de Dienstenwet van toepassing?

Op de horecavergunning is de Dienstenwet hoe dan ook van toepassing. Op de gedoogverklaring in principe niet, sinds het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (in de zaak-Josemans (HvJ EU 16 december 2010, ECLI:EU:C:2010:774). Daarin bepaalde het Hof dat de verkoop van softdrugs als zodanig verboden is en het vrij verkeer van diensten daarop niet van toepassing is. Maar volgens een recente uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2023:3482)houdt dat echter niet direct in dat een gemeente bij toekenning van een horecavergunning niet mag kijken naar de aard van diensten die er zullen worden verricht. Als de gedoogverklaring en de horecavergunning alleen samen en in één procedure te verkrijgen zijn, dan mag in de horecavergunning rekening worden gehouden met het feit die vergunning voor de exploitatie van een coffeeshop wordt verstrekt. Aangezien de Dienstenwet van toepassing is op schaarse vergunningen, is die ook van toepassing op deze situatie, maar wellicht niet op alle aspecten van de gedoogverklaring.

De Raad van State liet zich nog niet over de vraag in hoeverre de Dienstenwet van toepassing is en op welke onderdelen, maar de volgende zaken zijn al wel duidelijk. Met een horecavergunning verkrijgt een exploitant het recht om een horecabedrijf uit te baten. Op grond van overwegingen van openbare orde of het lokale woon- en leefklimaat kan een gemeente daarbij rekening houden met de aard van de activiteiten die zullen plaatsvinden, dus ook als er sprake is van verkoop van cannabis. Om zulke redenen mogen dan ook beperkingen worden opgelegd ten aanzien van openingstijden, wie toegang heeft tot de voorziening (geen minderjarigen bijvoorbeeld) en een maximum aantal mensen dat aanwezig mag zijn. In lokale regelgeving, een APV of mag invulling worden gegeven aan de specifieke eisen, waarbij mag worden meegewogen dat een horecavergunning wordt verstrek voor exploitatie van een coffeeshop.

Het opleggen van beperkingen op zowel het aantal als de geldigheidsduur van vergunningen kan, maar in principe moeten zulke beperkingen dan voldoen aan artikel 33 van de Dienstenwet. Een beperking moet geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn om een publiek belang te dienen. De gemeente moet een dergelijke beslissing om beperkingen op te leggen motiveren en de vergunningen moeten worden verstrekt op basis van een transparante procedure. Als het aantal horecavergunningen voor coffeeshops wordt beperkt door een maximum aantal vergunningen in te stellen, moet de geldigheidsduur van de vergunningen ook beperkt worden, zo is bepaald in artikel 33 lid 1 onder b van de Dienstenwet. Dat betekent ook dat een gemeente moet bij de verdeling van vergunningen en andere schaarse rechten ook toegang moet bieden aan andere aanvragers. Doel van artikel 33 van de Dienstenwet is immers om, als er beperkingen worden opgelegd aan markttoetreders, ook nieuwkomers op enig moment een kans te geven om hun diensten aan te gaan bieden.

Conclusie

Schaarse vergunningen dienen als een effectief mechanisme voor gemeenten om hun beleid na een bepaalde tijd opnieuw te evalueren in het belang van de openbare orde en veiligheid. Hoewel de Opiumwet de regulering van de verkoop van softdrugs verbiedt, staat dit niet in de weg dat gemeenten hun beleid met betrekking tot horecavergunningen, ook die van coffeeshops, reguleren. Als een gemeente op grond van bijvoorbeeld de openbare orde of het lokale leefklimaat een beperking oplegt aan het maximum aantal coffeeshops binnen haar gebied en daarbij het aantal vergunningen en hun geldigheidsduur beperkt, moet ze dat transparant doen. Nieuwkomers moet de kans worden gegeven om de markt te betreden in overeenstemming met de Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet.

Meer informatie

Raad van State 13-09-2023, 202102871/1/A3, Gst. 2024/13 (met noot A. Drahmann, D.K. Jongkind)

Geldigheidsduur vergunning, Kenniscentrum Europa Decentraal

Mag een gemeente een schaarse vergunning voor onbepaalde tijd verlenen?, Kenniscentrum Europa Decentraal

Valt het coffeeshopbeleid onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn?, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Consultatie over de herziening van regels voor staatssteun voor vervoer over land en multimodaal vervoer https://europadecentraal.nl/nieuws/consultatie-over-de-herziening-van-regels-voor-staatssteun-voor-vervoer-over-land-en-multimodaal-vervoer/ Fri, 28 Jun 2024 13:43:06 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101386 De Europese Commissie heeft een publieke raadpleging gestart en vraagt de lidstaten om feedback over de voorgestelde regels voor vervoer over land en multimodaal vervoer, die de huidige richtsnoeren inzake staatssteun aan spoorwegondernemingen moeten vervangen. Daarnaast wordt feedback gevraagd over de nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor het vervoer (TBER). De lidstaten hebben tot 20 september 2024 de tijd om hun opmerkingen in te dienen. De goedkeuring van de herziene richtlijnen en de nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor het vervoer is gepland voor eind 2025.

Volgens de Commissie zal de nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor vervoer een aanvulling vormen op de nieuwe richtsnoeren voor vervoer over land en multimodaal vervoer (LMT-richtsnoeren). Het is de bedoeling dat deze twee regelingen een compleet regelboek gaan vormen voor het verlenen van staatssteun in de sector duurzaam vervoer over land.

LMT-Richtsnoeren

De LMT-richtsnoeren, die de spoorwegrichtsnoeren zullen vervangen, bevatten de voorwaarden voor de beoordeling van aangemelde overheidssteun voor duurzaam vervoer over land dat niet onder de groepsvrijstelling valt. De voorgestelde wijzigingen zijn bedoeld om:

  • Het uitbreiden van het toepassingsgebied van de richtsnoeren naar alle vervoerswijzen over land die minder milieuvervuilend zijn dan vervoer dat uitsluitend over de weg plaatsvindt, zoals spoorvervoer, vervoer over de binnenwateren en duurzaam multimodaal vervoer.
  • Het zal de beschikkingspraktijk van de Commissie op grond van artikel 93 VWEU en de huidige richtsnoeren voor het spoorvervoer consolideren en harmoniseren. Daartoe zullen nieuwe categorieën exploitatie- en investeringssteun worden opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om steun voor de bouw van multimodale voorzieningen, steun voor het opstarten van nieuwe commerciële verbindingen en steun als vergoeding voor de uitvoering van openbaredienstverplichtingen in de sector goederenvervoer per spoor.
  • De regels voor steun die rechtstreeks bijdraagt tot de groene en digitale transitie, met name steun om de externe vervoerskosten te verminderen en de interoperabiliteit te bevorderen, zullen flexibeler worden. De lidstaten krijgen meer ruimte om over te stappen op duurzamere vervoerswijzen.
  • Er zullen nieuwe beschermingsmaatregelen worden ingevoerd om de toegang en de groei van nieuwe exploitanten op de markt voor duurzaam vervoer over land te ondersteunen. De ondernemingen krijgen bijvoorbeeld meer toegang tot de aankoop van transportmaterieel en binnenvaartschepen.

Groepsvrijstellingsverordening voor vervoer (TBER)

De nieuwe groepsvrijstellingsverordening voor vervoer houdt in dat bepaalde categorieën steun voor duurzamere vervoerswijzen verenigbaar worden verklaard met de interne markt, met als gevolg dat deze steun niet hoeft te worden aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie. Het gaat onder meer om steunmaatregelen voor het spoorvervoer, de binnenvaart, multimodaal vervoer en de coördinatie van het vervoer die de mededinging slechts in beperkte mate kunnen verstoren.

Na de goedkeuring van de verordening worden de meeste steunmaatregelen die momenteel bij de Commissie moeten worden aangemeld, zonder goedkeuring van de Commissie verleend, waardoor onnodige administratieve lasten worden verminderd.

Bron

Commission invites comments on draft revised State aid rules for land and multimodal transport, Europese Commissie

Meer informatie

Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal

Vervoer, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Consultatie over de herziening van landbouw de-minimis­verordening is geopend https://europadecentraal.nl/nieuws/consultatie-over-de-herziening-van-landbouw-de-minimisverordening-is-geopend/ Mon, 17 Jun 2024 12:58:32 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101211 De Europese Commissie is met de openbare raadpleging over de landbouw de-minimisverordening begonnen. De verordening vervalt op 31 december 2027, maar de Commissie heeft de raadplegingsprocedure vooruit gepland. De lidstaten kunnen tot 21 juli 2024 hun opmerkingen over de voorgestelde wijziging indienen. Na de wijziging wordt de verordening verlengd tot 2032.

De voorgestelde wijzigingen

In de huidige versie van de verordening kunnen de lidstaten maximaal €20,000 per begunstigde over een periode van drie belastingjaren toekennen en geldt een hoger plafond van €25,000 als een lidstaat een centraal registratiesysteem heeft. Het conceptvoorstel omvat:

  • De verhoging van het maximale de-minimissteunplafond van 25.000 euro naar 37.000 euro per begunstigde over drie jaar met inachtneming van de inflatie.
  • De berekeningsperiode wordt gewijzigd van drie belastingjaren naar drie jaar, overeenkomstig de reguliere de-minimis- en DAEB-de-minimisverordeningen.
  • Een verplicht registratiesysteem op Europees en nationaal niveau om de transparantie te vergroten en de administratieve lasten voor landbouwers te verminderen, aangezien ze hun vroegere subsidies niet hoeven te melden en niet hoeven te voldoen aan het zelfcontrolesysteem (de-minimisverklaring).
  • De nationale plafonds, die worden berekend op basis van de waarde van de landbouwproductie, zullen worden aangepast. De nieuwe referentieperiode voor de berekening is 2012-2023 (voorheen 2012-2017). Dit zal leiden tot een verhoging van de nationale plafonds omdat ook rekening zal worden gehouden met de toegenomen waarde van de landbouwproductie in de afgelopen jaren.

Feedback

De decentrale overheden hebben nu de mogelijkheid om hun feedback te geven via het CSDO e-mailadres (coordinatiepuntstaatssteun@minbzk.nl). Gelieve de feedback zo snel mogelijk, het liefst voor vrijdag 21 juni, naar het CSDO e-mailadres te sturen. Door recente wisselingen in ministeriële posities heeft het ministerie namelijk beperkte tijd om de benodigde informatie te verzamelen en samen te stellen.

Bron

Commission seeks feedback on draft targeted amendments to rules on small amounts of State aid to the agricultural sector, Europese Commissie

Meer informatie

Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
De-minimis­verordeningen, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
De Dienstenwet en het cannabisgedoogbeleid: gescheiden werelden maar innig verbonden https://europadecentraal.nl/nieuws/de-dienstenwet-en-het-cannabisgedoogbeleid-gescheiden-werelden-maar-innig-verbonden/ Mon, 06 May 2024 15:56:01 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100528 In december 2023 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak over het cannabisgedoogbeleid in de gemeente Roermond. Op de toekenning van schaarse vergunningen zijn zowel de Dienstenrichtlijn als de Dienstenwet van toepassing. Maar geldt dat ook voor gedoogverklaringen en horecavergunningen voor coffeeshops?

 Annemarie Drahmann

Wij spraken met Annemarie Drahmann en Demy Jongkind, beiden verbonden aan de afdeling Staats- en Bestuursrecht van de Rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden. Annemarie is universitair hoofddocent staats- en bestuursrecht en schreef op verzoek van de burgemeester van de gemeente Roermond een expertopinie in de procedure voor de Raad van State. Demy is promovenda bij de afdeling staats- en bestuursrecht en doet onderzoek naar netwerksubsidies, waarvan de verdeling van schaarse rechten (subsidies) een onderdeel is. Samen schreven zij een annotatie bij de uitspraak van de Raad van State in de Gemeentestem, een juridisch vakblad.

Kunnen jullie omschrijven wat de feiten waren waarover de Raad van State uitspraak deed?

Demy Jongkind

Demy Jongkind geeft een samenvatting: “Er wordt al sinds jaar en dag door de burgemeester van Roermond een exploitatievergunning en gedoog-verklaring aan de exploitant van de coffeeshops Sky en Skunk verleend. Dit zijn twee coffeeshops in de binnenstad van Roermond. Zij moeten beschikken over enerzijds een exploitatievergunning voor een horeca-inrichting op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening en anderzijds een gedoogverklaring die ziet op het verbod in de Opiumwet om softdrugs te verkopen. In 2020 besloot de burgemeester van de gemeente Roermond tot een vernieuwing van het gemeentelijke coffeeshopbeleid. De burgemeester was inmiddels bekend met de Vlaardingen-uitspraak uit 2016 waarin de Raad van State oordeelde dat bij het verdelen van schaarse vergunningen mededingingsruimte moet worden geboden aan partijen die in aanmerking willen komen voor een dergelijke schaarse vergunning. Omdat er in Roermond maar twee coffeeshops zijn toegestaan, was de burgemeester voornemens om op termijn ook andere exploitanten een kans te geven op een exploitatievergunning voor een van de coffeeshops.

Om het nieuwe beleid zorgvuldig uit te voeren zijn de exploitatievergunningen nog één keer aan Sky en Skunk verleend, maar slechts voor de duur van vijf jaar. De exploitanten van de coffeeshops meenden echter dat de vergunningen en verklaringen voor onbepaalde tijd geldig zouden moeten zijn en dienden bezwaar in, dat werd afgewezen. Vervolgens stapten ze naar de rechtbank, die hen gelijk gaf. De burgemeester ging vervolgens in hoger beroep bij de Raad van State.”

Hoe zijn jullie betrokken geraakt bij deze procedure?

Annemarie Drahmann legt uit: “Ambtenaren van de gemeente Roermond namen contact met mij op. De rechtbank Limburg had hen in het ongelijk gesteld. Ik had in 2019 een artikel in het NJB geschreven waarin ik betoogde dat een gedoogverklaring voor een coffeeshop een schaars recht is, maar dat het transparant verdelen van dat recht lastig was geworden omdat diezelfde Raad van State in 2019 had geoordeeld dat gedoogverklaringen geen appellabele besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zijn. Hierdoor kon tegen een gedoogverklaring in beginsel niet meer bij de bestuursrechter worden opgekomen. De rechtbank Limburg oordeelde in de Roermondse zaak dat een gedoogverklaring geen schaarse vergunning was en dat ook de exploitatievergunningen niet schaars waren en daarom op grond van de Dienstenwet voor onbepaalde tijd verleend hadden moeten worden.

De rechtbank Limburg oordeelde in de Roermondse zaak dat een gedoogverklaring geen schaarse vergunning was […]

De gemeente Roermond nam naar aanleiding van mijn publicatie contact met mij op met de vraag of ik een onafhankelijke expert opinie zou willen schrijven waarin ik mijn visie op deze rechtsontwikkeling uiteen zette. Na het schrijven van deze opinie ben ik niet verder bij de zaak betrokken geweest. Na de uitspraak heb ik samen met mijn promovenda Demy Jongkind de bijdrage in de Gemeentestem geschreven. Die bijdrage gaat voor een belangrijk deel over de vraag waar de Raad van State nog geen antwoord op geeft, namelijk moeten vergunningen voor coffeeshops nu transparant verdeeld worden?”

Is het niet een vreemde constructie, een horecavergunning met een gedoogverklaring? Geeft dat geen verwarring?

Demy vertelt: “Eén van de hamvragen voor de Raad van State was inderdaad: wat is de onderlinge relatie tussen een horecavergunning en een gedoogverklaring? De rechtbank koppelde de schaarsheid van de gedoogverklaring los van de horecavergunning, waardoor de Dienstenwet niet van toepassing zou zijn op de gedoogverklaring, maar wel op de exploitatievergunning. Volgens de rechtbank had de exploitatievergunning daarom voor onbepaalde tijd moeten worden verleend. Als er geen dwingende reden van algemeen belang is op grond waarvan een beperkte duur gerechtvaardigd is of het aantal vergunningen beperkt is, dan moet je in principe vergunningen voor onbepaalde tijd verstrekken. Nu de Dienstenwet en Dienstenrichtlijn zijn gebaseerd op Unierechtelijke vrijheden, kunnen coffeeshophouders zich volgens de rechtbank ten aanzien van de verkoop van softdrugs niet beroepen op Unierechtelijke vrijheden en dus ook niet op daarop gebaseerde regelingen. De regelingen zijn slechts van toepassing op schaarse vergunningen en een gedoogverklaring is geen vergunning, aldus de rechtbank.”

De rechtbank koppelde de schaarsheid van de gedoogverklaring los van de horecavergunning, waardoor de Dienstenwet niet van toepassing zou zijn op de gedoogverklaring, maar wel op de exploitatievergunning.

Annemarie vult aan: “De rechtbank verwees daarbij onder meer naar de uitspraak van het Hof van Justitie en de Raad van State in de zaak-Josemans. Volgens mij is het echter niet goed mogelijk en ook niet wenselijk om dat strikte onderscheid te maken. Ook bij het verlenen van een exploitatievergunning wordt rekenschap gegeven van het feit dat het een coffeeshop betreft. In de praktijk worden de horecavergunning en de gedoogverklaring soms zelfs in één document samengevoegd waarbij niet duidelijk is welk voorschrift op welke toestemming ziet. Dit was ook in Roermond het geval. De uitspraak uit 2019 over de appellabiliteit van gedoogverklaringen, zou tot gevolg kunnen hebben dat als je als exploitant van een coffeeshop de horecavergunning zou willen betwisten je naar de bestuursrechter zou moeten gaan, maar voor de gedoogverklaring zou je een handhavingsprocedure moeten uitlokken of naar de civiele rechter moeten gaan.

De rechtbankuitspraak was koren op de molen van de twee Roermondse coffeeshops dus?

Annemarie en Demy vullen elkaar aan: “ja, dat klopt. De horecavergunning gaat alleen over het horecadeel van de activiteiten. Zonder aanvullende gedoogverklaring mag je natuurlijk geen coffeeshop runnen, want de verkoop van softdrugs is verboden op grond van de Opiumwet. De rechtbank oordeelt daarbij dat exploitatievergunningen voor legale horeca-activiteiten niet zijn gelimiteerd, zodat zij niet schaars zijn. De duur van de vergunningen mocht daarom gelet op de Dienstenwet niet worden beperkt.

Zonder aanvullende gedoogverklaring mag je natuurlijk geen coffeeshop runnen, want de verkoop van softdrugs is verboden op grond van de Opiumwet.

De gedoogverklaring had volgens de rechtbank geen bestuursrechtelijke relevantie in die zin dat gedoogverklaringen niet onderworpen kunnen worden aan de regels die gelden voor schaarse vergunningen. De rechtbank behandelde de exploitatievergunning en de gedoogverklaring dus echt als twee gescheiden werelden.”

Maar daar dacht de Raad van State dus uiteindelijk anders over?

Annemarie: “Ja, maar daar was wel wat voor nodig, zelfs meer dan deze uitspraak van de Raad van State: op dezelfde dag deed de Raad van State nog een uitspraak, waarin de Raad van State terugkwam op de eerdere jurisprudentielijn waaruit volgde dat een gedoogverklaring geen appellabel besluit is waartegen bezwaar en beroep open staat. De Raad van State oordeelde in de andere uitspraak dat tegen een gedoogverklaring voor een coffeeshop toch bezwaar en (hoger) beroep kan worden ingesteld, omdat het moeten afwachten van een handhavingsprocedure onevenredig bezwarend voor de exploitant is. Daarmee is de rechtsbescherming voor coffeeshophouders dus verbeterd en dat is een goede stap. Door dit oordeel kon de Raad van State in de Roermondse casus vervolgens een inhoudelijk oordeel geven.

Demy: “De Raad van State oordeelt dat bij het verlenen van een horecavergunning relevant is om wat voor soort horeca het gaat. Een nachtclub is immers ook niet hetzelfde als een theehuis. En het was duidelijk dat het hier om een coffeeshop ging en wat voor effecten op de leefomgeving dat met zich mee kan brengen. De Raad van State oordeelde daarom dat zowel het aantal als de duur van de exploitatievergunningen beperkt mocht worden. De Raad van State relateert dit aan het feit dat de handhaving van de openbare orde een legitiem belang is op grond waarvan je als gemeente beperkingen mag opleggen op grond van de Dienstenwet: het is een dwingende reden van algemeen belang.”

Annemarie: “Ja, daaruit volgt dus al dat je in principe de vergunning voor bepaalde tijd kan verstrekken. Die bepaalde tijd maakt het mogelijk dat een gemeente na het verlopen van de geldigheidstermijn denkt: dit valt tegen qua overlast, dus ik ga helemaal geen vergunningen meer verstrekken als ik het op deze manier vijf jaar heb geprobeerd en daarna blijkt dat de openbare orde wordt verstoord. Een zogenoemd nulbeleid. Of dat je de coffeeshop op een andere locatie wil. Of met strengere regels. Op deze manier hebben gemeenten beleidsruimte om te schaven: wat wil ik wel en niet?”

En de Dienstenwet, is die horde ook genomen?

Annemarie: “Ja en nee. Het is duidelijk dat de Dienstenwet van toepassing is op exploitatievergunningen en ook voor exploitatievergunningen voor coffeeshops. Het is ook duidelijk dat deze beperkt mogen worden vanwege een dwingende reden van algemeen belang. De gemeente Roermond had duidelijk in beleid uiteen gezet waarom het maximumaantal coffeeshops op twee was gesteld: minimalisering van de straathandel in cannabis en daarmee gepaard gaande criminaliteit, maar ook in breder verband: handhaving van de openbare orde, openbare veiligheid en de volksgezondheid. Dat zijn in principe legitieme redenen om beperkingen op te leggen of specifieke eisen te stellen. Uit de beleidsregel bleek dus dat de vergunningplicht voor horecabedrijven waarin cannabisproducten worden verkocht in het bijzonder gericht was op het voorkomen van overlast die coffeeshops plegen te veroorzaken. Ook niet onbelangrijk: de Raad van State stelde ook vast dat de maatregelen, de beperking van het aantal vergunningen is toegestaan. De Raad van State heeft echter ook geoordeeld dat er ook nog een tweede grondslag in de Dienstenwet is om de geldigheidsduur van de vergunning te beperken, namelijk dat het aantal vergunningen beperkt is. En die overweging roept nog wel wat vragen op, want betekent dat dan ook dat er mededingingsruimte moet worden geboden? Daar geeft de uitspraak nog geen definitief antwoord op.”

En wat denken jullie: moet er vanaf nu mededingingsruimte geboden gaan worden?

Annemarie: “Dat blijkt niet uit deze uitspraak en het is moeilijk hierop antwoord te geven. Aan de ene kant kan worden gesteld dat de hoofdregel is dat op grond van de Dienstenwet- en richtlijn bij schaarse vergunningen gelijke kansen en dus mededingingsruimte moet worden geboden. Dat pleit ervoor om dat ook bij coffeeshops te gaan doen, zoals Roermond van plan is.

Als burgemeesters dat goed kunnen onderbouwen, hebben we hier misschien wel de eerste uitzondering op de mededingingsplicht, maar dat is nu nog koffiedik kijken.

Aan de andere kant heb ik ook begrepen dat sommige gemeenten vrezen voor openbare orde risico’s als de exploitant iedere paar jaar wijzigt. Zeker nu er nog sprake is van de achterdeurproblematiek. Ook is de vraag wat de effecten op het inmiddels gestarte experiment gesloten coffeeshopketen zijn als daarin nu wijzigingen in de sector worden aangebracht. Als burgemeesters dat goed kunnen onderbouwen, hebben we hier misschien wel de eerste uitzondering op de mededingingsplicht, maar dat is nu nog koffiedik kijken.”

Tot slot: wat raden jullie gemeenten aan die hetzelfde willen als de gemeente Roermond?

Demy: “Een belangrijke juridische horde is nu genomen door de Raad van State: uit de uitspraak volgt dat er een legitieme mogelijkheid voor gemeenten is om zowel het aantal vergunningen voor coffeeshops te beperken en ook de geldigheidsduur van de vergunningen.”

Annemarie: “Maar het is niet vrijblijvend. Het succes valt of staat met proactief beleid, dus met een goede voorbereiding. Je moet lokale regelgeving hebben voor je horecabeleid en voor je cannabisbeleid en dat moet op elkaar afgestemd zijn, maar op grond van beide is het stellen van beperkingen aan coffeeshops mogelijk. Ook moet er een goede motivering zijn, bijvoorbeeld handhaving van de openbare orde of de volksgezondheid. Het maximaal aantal vergunningen moet in het beleid staan, net als de periode waarvoor vergunningen worden verstrekt, de eisen die aan de vergunninghouder worden opgelegd en bijvoorbeeld ook de procedure voor vernieuwing van de vergunning en de gedoogverklaring. Vergeet ook het afwegingskader voor verstrekking van vergunningen niet. Je moet bij het bepalen van de vergunningstermijn bijvoorbeeld afwegen wat de terugverdientijd van de investering is. Maar ook nadenken over bijzondere voorwaarden: wat voor overlast verwacht ik als gemeente van dit type horeca en vind ik dat nog acceptabel?”

Demy: “Het lijkt daarnaast wel beter om de horecavergunning en de gedoogverklaring uit elkaar te trekken, door er twee separate besluiten van te maken, die door coffeeshophouders alleen in combinatie kunnen worden aangevraagd, met een afgestemde procedure en die bij voorkeur een gelijke geldigheidstermijn bevatten.”

Annemarie: “Zo is dan in een keer duidelijk voor de ondernemer welke voorschriften zijn gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening en welke op de Opiumwet. Beide wetten hebben immers een andere achtergrond: de een ziet op de effecten op de leefomgeving van de inrichting en de ander op de regulering van de verkoop van de softdrugs.”

Meer informatie

]]>
Webinar Staatssteun Voorjaar 2024 https://europadecentraal.nl/nieuws/webinar-staatssteun-voorjaar-2024/ Mon, 25 Mar 2024 15:55:59 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=99993 Kom je op je werk vaak vragen tegen over staatssteun en wil je er meer over weten? Wil je je kennis over staatssteun kort toetsen? Doe dan mee aan ons online Webinar over staatssteun op 16 april om 11.00 uur. Tijdens dit Webinar verschaffen we inzicht in de vijf cumulatieve criteria voor staatssteun. We doen dit aan de hand van een specifieke casestudy, waarin de steun van decentrale overheidsorganisaties aan sportaccommodaties aan bod komt. Met deze casus zullen onze medewerkers, Sena Karatas en Matthijs van Wolferen, de juiste aanpak voor de toepassing van de vijf bovengenoemde criteria toelichten. Tijdens het Webinar zal er ook gelegenheid zijn om vragen te stellen, maar natuurlijk kan dat ook altijd via onze helpdesk.

Heb je interesse? Meld je dan aan via onderstaand aanmeldformulier. Je krijgt de link voor deelname dan te zijner tijd toegestuurd. Lukt 16 april niet? In het najaar plannen we nog een webinar in. Abonneer je op onze nieuwsbrief voor onze toekomstige evenementen.

Locatie en tijd

Online (Teams)

Dinsdag 16 april, 11.00 – 12.00 uur

Doelgroep

Medewerkers van gemeentes, provincies en waterschappen.

Kosten

Geen

Meer informatie

Criteria staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Vrijstellingsmogelijkheden, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Mag onze gemeente de onrendabele top financieren van een project waarbij een aantal flexwoningen worden herbestemd? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/mag-onze-gemeente-de-onrendabele-top-financieren-van-een-project-waarbij-een-aantal-flexwoningen-worden-herbestemd/ Mon, 19 Feb 2024 16:51:15 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=99280 Antwoord in het kort

De Regeling tegemoetkoming herplaatsing flexwoningen (de RTHF) is een subsidie in de vorm van een garantie voor investeerders in flexwoningen in de sociale huursector. Vaak zijn dat wooncorporaties. Dit instrument helpt het risico te verminderen dat verbonden aan de herplaatsing van de flexwoningen. In gevallen waarin flexwoningen onder een bepaald garantiebedrag verkocht moeten worden, dan wordt 60% van het verschil betaald door het Rijk en 25% door de betreffende gemeente. De subsidies uit deze regeling kwalificeren in principe als staatssteun omdat ze voldoen aan de vijf cumulatieve voorwaarden in de zin van artikel 107 VWEU. De regeling formuleert echter een dienst van algemeen economisch belang, bekend als de DAEB flexwonen, en belast de investeerders met die DAEB, conform het DAEB-Vrijstellingsbesluit van de Europese Commissie.

Wat is flexwonen?

Flexwoningen zijn woningen die geschikt zijn voor verplaatsing en gebruik op volgende locatie. Op grond van de Omgevingswet moet het plaatsen van flexwoningen zowel ruimtelijk en bouwtechnisch zijn toegestaan en overeenstemming zijn met de van toepassing zijnde regels. Ruimtelijk gezien is dit afhankelijk lokale regelgeving, met een mogelijke tijdelijke afwijking van 10 jaar. Flexwoningen kunnen ook op grond van omgevingsplan mogelijk zijn. Bouwtechnisch is een tijdelijk bouwwerk op grond van Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL, voorheen het bouwbesluit) gedefinieerd tot maximaal 15 jaar. Daarom dragen ondernemingen die investeren in flexwoningen financiële risico’s en onzekerheden, meer dan bij een permanente woningbouwprojecten. De ervaring leert dat de gemiddelde businesscase voor zulke bouwwerken meer tijd vraagt dan de 10-15 jaar die voor flexwoningen staat. Om de ontwikkeling van flexwoningen aan te moedigen, werden twee regelingen ontwikkeld: de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT) en de Regeling tegemoetkoming herplaatsing flexwoningen (RTHF). De SFT betreft steun van het Rijk aan gemeenten bij het financieren van flex- en transformatiewoningen terwijl de RTHF steun betreft aan ondernemingen die betaald wordt door het Rijk en gemeenten.

Regeling tegemoetkoming herplaatsing flexwoningen (RTHF)  

De RTHF is een regeling voor de investeerders in nieuwe flexwoningen zoals wooncorporaties, gemeenten of particulieren. Het biedt de investeerder financiële hulp voor het herplaatsen van de flexwoningen na 10 of 20 jaar. Als er geen herplaatsing mogelijk is, dan is er op grond van de regeling een mogelijkheid voor de investeerders om financiële hulp te ontvangen voor de onrendabele top van de flexwoning bij verkoop. Deze subsidie of garantie wordt vooraf aangevraagd om het toekomstige risico voor een groot deel af te dekken.

De RTHF steun is bedoeld voor flexwoningen die zijn aangeduid als een dienst van algemeen economisch belang conform het Vrijstellingsbesluit DAEB, in dit geval de DAEB flexwoningen.

Bij een subsidieaanvraag heeft de aanvrager een besluit van het college van B&W nodig waarin staat dat het college bereid is om 25% van de onrendabele top voor haar rekening te nemen. De beoordeling over de toekenning van de subsidie wordt gedaan door RVO. Bij een uiteindelijke vaststelling van de subsidie betaalt het Rijk 60% en de gemeente 25% van het verschil tussen de fictieve boekwaarde van de flexwoning en de verkoopopbrengst.

De kwalificatie van RTHF steun onder staatssteunregels

De vraag of een RTHF-subsidie kwalificeert als staatssteun hangt af van het voldoen aan vijf cumulatieve criteria. Op basis van de hierboven gestelde vraag is aan deze criteria voldaan: De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht; Wooncorporaties worden beschouwd als ondernemingen omdat ze economische activiteiten verrichten door goederen en diensten aan te bieden op de woningmarkt. De steun wordt door staatsmiddelen bekostigd; RTHF-steun wordt gefinancierd door de staat en de gemeenten. Deze staatsmiddelen verschaffen de ontvanger een economisch voordeel dat niet via normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit). In het kader van het RTHF worden investeerders in flexwoningen gefinancierd om de financiële gevolgen van dit investeringsrisico te beperken. Een subsidie aan de investeerders in flexwoningen levert dus op zich al een economisch voordeel op.De maatregel is selectief; De RTHF-steun is selectief omdat deze alleen wordt verstrekt aan de investeerders van flexwoningen die deze als sociale woning huren. Er is sprake van ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU; gezien het aanzienlijke niveau van grensoverschrijdende vastgoedinvesteringen en de belangrijke rol van wooncorporaties in Nederland, kan steun aan een woningcorporatie het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Subsidies uit het RTHF-fonds vormen daarom in de regel daarom steun in de zin van artikel 107 VWEU.

Is RTHF steun staatssteunproof?

Wanneer is vastgesteld dat de subsidie staatssteun vormt, rijst de vraag hoe deze staatssteunproof kan worden toegekend. De subsidie valt inderdaad niet onder de Woningwet omdat de regeling niet de bouw van (permanente) sociale woningen betreft maar alleen op het afdekken van de financiële risico’s die investeerders in flexwoning lopen. De RTHF-regeling valt daarom niet onder de DAEB-vrijstelling die is geformuleerd in artikel 47 van de Woningwet.

RTHF-subsidie is bedoeld voor investeerders van flexwoningen die deze woningen ook verhuren als sociale huurwoningen, zo bepalen artikelen 2 en 10 lid 2 van RTHF. Deze investeerders kunnen dus belast worden met een dienst van algemeen economisch belang, in overeenstemming  met de eisen van het DAEB-Vrijstellingsbesluit van de Commissie. Dat is in Nederland op nationaal niveau gedaan: zodra een investeerder in flexwoningen voldoet aan de criteria van de artikelen 2 en 3 van de RTHF, mag steun worden verstrekt voor de subsidiabele activiteiten. De voorwaarden waaronder subsidie kan worden verkregen, waaronder de subsidieplafonds, berekeningswijze en de manier waarop een aanvraag moet worden vormgegeven zijn ook beschreven in de regeling. Belangrijk is daarbij dat investeerders die verschillende activiteiten uitvoeren, de uitgaven en inkomsten van de verschillende activiteiten moeten gescheiden bijhouden, zo bepaalt artikel 3 lid 7 van RTHF.

Conclusie

Zoals uit bovenstaand voorbeeld blijkt, is RTHF-subsidie een subsidie in de zin van artikel 107 VWEU. Aangezien het bedoeld is om steun te verlenen aan investeerders van DAEB-flexwoningen, kan het de DAEB flexwonen worden gebruikt als vrijstellingsmogelijkheid. Daartoe moeten decentrale overheden ervoor zorgen dat de voorwaarden voor het DAEB-vrijstellingsbesluit in overeenstemming zijn bij het verstrekken van steun. 

Meer informatie

]]>
Herziening de-minimisverordening en DAEB de-minimisverordening https://europadecentraal.nl/nieuws/herziening-de-minimisverordening-en-daeb-de-minimisverordening/ Tue, 19 Dec 2023 16:10:36 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=98616 Overheden kunnen op basis van de-minimisverordeningen steun verlenen aan een onderneming, zonder dit aan te hoeven melden bij de Europese Commissie. De huidige de- minimisverordening (Verordening (EU) No 1407/2013) en DAEB de-minimisverordening (Verordening (EU) Nr. 360/2012) zullen aflopen op 31 december 2023. De Europese Commissie heeft daarom op 13 december 2023 de herziene de-minimisverordeningen gepubliceerd. Daarmee zijn deze regelingen verlengd waarbij een aantal punten zijn aangepast, zoals een inflatiecorrectie. De nieuwe de-minimisverordeningen treden in werking op 1 januari 2024 en zijn van toepassing tot 31 december 2030.

Belangrijkste wijzigingen

Steundrempels verhoogd

Voor zowel de reguliere de-minimisverordening (Verordening (EU) 2023/2831) als de DAEB de-minimisverordening (Verordening (EU) 2023/2832) is het maximale bedrag aan steun dat verleend kan worden omhoog gegaan. De bedragen zijn verhoogd om de inflatie op te vangen.

  • De algemene de-minimisdrempel gaat van maximaal €200.000 per onderneming over drie belastingjaren naar maximaal €300.000 per onderneming over drie jaar.
  • De DAEB de-minimisdrempel gaat van €500.000 per onderneming over drie belastingjaren naar maximaal €750.000 per onderneming over drie jaar.
  • Let hierbij op dat de berekening van de periode per drie jaar, niet langer over fiscale jaren spreekt, maar over de drie voorgaande kalender jaren op het moment van verlening.

Verplicht de-minimisregister

Een belangrijke wijziging is het verplichte de-minimisregister dat zowel voor de reguliere als de DAEB de-minimisverordening gaat gelden. Vanaf 1 januari 2026 zal de verplichting bestaan om gebruik te maken van een de-minimisregister, op nationaal of op EU-niveau. Dit staat in artikel 6 lid 1 van zowel de reguliere de-minimisverordening als de DAEB de-minimisverordening. Een centraal register moet zorgen voor verlaagde lasten voor ondernemingen, met name in het MKB. Ondernemingen hoeven dan namelijk niet meer zelf een de-minimisverklaring te verstrekken wanneer zij steun willen ontvangen.

Wanneer decentrale overheden de-minimissteun verlenen, zijn zij verantwoordelijk dit te registeren in een centraal de-minimisregister. In dat centrale register moeten steunverleners onder andere informatie toevoegen over de identificatie van de ontvanger, het steunbedrag, de toekenningsdatum, de steun verlenende autoriteit, het steuninstrument en de betrokken sector op basis van de statistische classificatie van economische activiteiten in de EU (“NACE-classificatie”).

Voorheen hadden lidstaten de keuze om een centraal de-minimisregister in te voeren of om de-minimisverklaringen op te vragen bij ondernemingen. In Nederland wordt gewerkt met de-minimisverklaringen, maar door deze nieuwe verordeningen wordt deze optie geschrapt en vervangen door een verplicht centraal registratiesysteem.

‘Safe harbours’ voor financiële tussenpersonen

Tenslotte worden in de reguliere de-minimisverordening ‘safe harbours’ voor financiële intermediairs ingevoerd, om steun in de vorm van leningen en garanties verder te vergemakkelijken. Een financieel intermediair is volgens artikel 2, lid 1, onder h van de reguliere de-minimisverordening een financiële instelling die met een winstoogmerk als een tussenpersoon handelt. Onder de nieuwe verordening hoeven de voordelen van steun die wordt verleend door financiële intermediairs niet meer volledig te worden doorgegeven aan de eindontvangers.

Financiële intermediairs die gegarandeerde de-minimisleningen verstrekken, met een mechanisme om voordelen door te geven aan eindbegunstigden, kunnen worden beschouwd als ontvangers van een bruto subsidie-equivalent dat het de-minimisplafond niet overschrijdt. Dit is het geval wanneer de totale portefeuille van deze leningen minder dan €10 miljoen bedraagt, of minder dan €40 miljoen bedraagt en de individuele de-minimisleningen elk minder dan €100.000 bedragen. Deze regeling geldt als de de-minimisregeling voor  iedere financiële intermediair onder dezelfde voorwaarden van toepassing is. Dit is terug te vinden in artikel 4, lid 7 van de reguliere de-minimisverordening.

Bron

Commission adopts new general rules for small amounts of State aid and for services of general economic interest, Europese Commissie

Meer Informatie

De-minimis­verordeningen, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Hoe staatssteunproof is een specifieke uitkering (SPUK) die een decentrale overheid ontvangt van het Rijk en doorgeeft aan een wooncorporatie?     https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/hoe-staatssteunproof-is-een-specifieke-uitkering-spuk-die-een-decentrale-overheid-ontvangt-van-het-rijk-en-doorgeeft-aan-een-wooncorporatie/ Mon, 27 Nov 2023 13:28:26 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=98208 Antwoord in het kort

Geregeld stelt het Rijk middelen ter beschikking in de vorm van zogenoemde SPUK-regelingen aan gemeenten en provincies. De bedoeling is dat die daarmee Rijksbeleid tot stand brengen, zoals verduurzaming, het voorkomen van leerachterstanden of ter promotie van sport. De middelen worden dan in eerste instantie ter beschikking gesteld aan gemeenten, provincies en waterschappen, maar zijn bedoeld om vervolgens te worden doorgegeven aan derde partijen. Het kan gaan om particulieren, ondernemers, onderwijsinstellingen of bijvoorbeeld sportclubs. Decentrale overheden zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor het uitgeven van de specifieke uitkeringen die ze van de centrale overheid ontvangen. Zij moeten daarom ook zelf controleren of de specifieke uitkering die later aan een derde partij wordt doorgegeven voldoet aan de voorwaarden die het staatssteunrecht hieraan stelt.

Wat is een SPUK?

Specifieke uitkeringen zijn fondsen die door het Rijk worden verstrekt aan gemeenten en provincies op basis van hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet. Zij zijn bedoeld om bepaald beleid van de Rijksoverheid uit te voeren op lokaal en regionaal niveau. De voorwaarden kunnen verschillen per uitkering, waarbij het bijvoorbeeld voor kan komen dat er een onderbouwde aanvraag moet worden gedaan, zoals recent bij bijvoorbeeld de RegioDeals, of de Startbouwimpuls. Vervolgens moeten zij vaak de middelen verderverstrekken aan de beoogde doelgroep(en). Dit dient doelmatig te gebeuren zodat het bereiken van de beleidsdoelen van het Rijk geborgd is. De middelen worden eerst verworven door gemeentes of provincies vanuit het Rijk. Dat is geen transactie in het handelsverkeer waar het staatssteunrecht van toepassing is. Het zijn de gemeenten en provincies die vervolgens verantwoordelijk voor de besteding van het geld. Ook de verantwoordelijkheid om te voldoen aan het staatssteunrecht ligt daarmee op hun bord, wanneer dit met zich meebrengt dat er geld aan ondernemingen wordt uitgekeerd.

Voorheen werden gelden, ook voor specifieke projecten of doelstellingen, vaak uitgekeerd via een zogenaamde decentralisatie-uitkering. Een SPUK verschilt van een decentralisatie-uitkering in die zin dat dat een decentralisatie-uitkering binnen de algemene middelen van de decentrale overheid komt te vallen. Hierdoor valt zij formeel onder de begrotingsbevoegdheid van de gemeenteraad of provinciale staten. Een SPUK is geoormerkt voor het behalen van een specifiek omschreven doel, de middelen kunnen niet zonder meer door bijvoorbeeld de gemeenteraad voor iets anders worden aangewend. De ontvangende overheden zijn verplicht om te rapporteren aan het Rijk over de uitgaven die zij doen. Het kan zijn dat het Rijk bij het niet doelmatig en rechtmatig uitgeven van de SPUK de gemeente of provincie daarop aanspreekt. Daarnaast is het mogelijk dat de uitgaven binnen een bepaalde termijn gedaan moeten zijn. Na het verlopen van die termijn moet het niet uitgegeven budget  in de regel worden teruggestort. 

Geen sprake van staatssteun bij verstrekking door Rijk aan gemeente of provincie

Wanneer het Rijk een specifieke uitkering aan een gemeente of provincie verstrekt, is er geen sprake van staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De reden hiervoor is dat decentrale overheden als ontvangers van de uitkering, handelen binnen het kader van hun openbaar gezag en daarmee geen economische activiteiten ontplooien. Bij het doorverstrekken ten bate van het bestemmingsdoeleinde moet in principe wel worden opgelet. Ook hier zijn echter gevallen waarbij de doorverstrekking niet kwalificeert als staatssteun. Te denken is aan gevallen waarbij de gemeente of provincie klassieke overheidstaken uitvoert en zelf daarvoor de SPUK aanwendt. Zo zijn er SPUKs waarbij er geld wordt verstrekt voor het inhuren van (tijdelijke)medewerkers voor ambtelijke ondersteuning, of van extra toezichthouders.  

Wanneer is er sprake van staatssteun?  

In de context van staatssteun moeten decentrale overheden meer oplettend zijn wanneer de specifieke uitkering die zij ontvangen, wordt doorgegeven aan ondernemingen. Bij veel voorstellen om een probleem op te lossen zal een gemeente of provincie samen met een particuliere partner willen werken. Een interessant voorbeeld is de specifieke uitkering waarmee een subsidie verstrekt wordt aan een woningcorporatie voor het isoleren van huurwoningen en het plaatsen van zonnepanelen. De vraag moet dan gesteld te worden of deze subsidie staatssteunproof is. Hieronder wordt aan de hand van dit voorbeeld bekeken of de SPUK-regeling aan de ‘uitgavenkant’ van de gemeente of provincie als staatssteun aan te merken is.  

De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht 

De activiteiten van wooncorporaties en verhuurders in de particuliere sector voor de verhuur van woningen zijn van economische aard en daarom moeten zij met betrekking tot die activiteiten als ondernemingen worden beschouwd. Ook zijn wooncorporaties onder de Woningwet slechts vrijgesteld ten aanzien van staatssteun voor zover zij hun primaire taak uitvoeren: het verwezenlijken van sociale woningbouw. Het isoleren en verduurzamen van dit woningbestand valt daarmee niet onder de ruimte die er wordt geboden door de Woningwet. Wees daarom voorzichtig met (indirecte) staatssteun aan woningcorporaties. Meer informatie hierover vindt u onder het kopje ‘economisch voordeel’ verderop op deze pagina. In ieder geval moet worden opgelet met het doorverstrekken van SPUK-gelden aan wooncorporaties en andere verhuurders van onroerend goed, want hun activiteiten zijn in principe economisch van aard.

De steun wordt door staatsmiddelen bekostigd 

SPUK-gelden zijn vrijwel per definitie aan te merken als steunmaatregelen die afkomstig zijn van de staat. Zij omvatten staatsmiddelen die door de bevoegde minister zijn verstrekt en kunnen dus in de meeste gevallen worden toegerekend aan de staat. Door voorwaarden te stellen aan de verstrekking ervan (zowel in eerste instantie als bij doorverstrekking) oefenen diverse overheidsorganisaties ook daadwerkelijk invloed uit op die middelen, bij toekenning maar ook bij eventuele terugvordering. Daarom wordt in principe elke verstrekking van SPUK-middelen die de gemeente of provincie aan een onderneming geeft, beschouwd als door staatsmiddelen bekostigde steun. 

Deze staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit)  

Wanneer een onderneming een economisch voordeel ontvangt dat onder normale marktvoorwaarden, dus zonder overheidsingrijpen, niet zou zijn verkregen, is er sprake van een economisch voordeel. Subsidies geven ondernemingen typisch een economisch voordeel en vormen een eenzijdig voordeel dat door de staat wordt verstrekt zonder dat de ontvanger verplicht is om iets terug te betalen of een prestatie te leveren aan de verstrekker. Het verduurzamen van huizen tegen een lager tarief dan gangbaar is in de markt kan in dit voorbeeld dan ook worden beschouwd als een economisch voordeel.  

Denk hierbij ook aan scenario’s waarbij er sprake kan zijn van een indirect voordeel voor bedrijven. Als huurders met steun van gemeentelijke subsidies zonnepanelen installeren op het dak van een huurwoning die eigendom is van een wooncorporatie, kan dit indirecte staatssteun opleveren. Voor bepaalde (vooraf geselecteerde) leveranciers of installateurs, of aan de eigenaren van de woningen. 

De maatregel is selectief 

Om aan dit criterium te voldoen, moet een overheidsmaatregel ‘bepaalde ondernemingen of bepaalde producties’ begunstigen. Zolang de steun niet aan alle woningcorporaties in de regio wordt verstrekt, maar alleen aan enkelen onder hen, bestaat er een element van steun. Maar ook als er juist alleen steun wordt verstrekt aan corporaties of andere eigenaren in een bepaalde regio is de SPUK-regeling als selectief. Vergelijkbare partijen buiten de regio komen daar immers niet voor in aanmerking, waardoor partijen binnen de regio een selectief voordeel kunnen hebben. 

Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU 

Steunmaatregelen van decentrale overheden leveren alleen verboden staatssteun op, indien er sprake is van grensoverschrijdend effect. Voor meer informatie over dit criterium kunt u onze website bezoeken. Een SPUK-regeling voor verduurzaming zal in de regel invloed kunnen hebben op de interstatelijke handel omdat alle betrokken markten , de markten voor onroerend goed en de markt voor producten voor verduurzaming (zonnepanelen, isolatiemateriaal en montage), in principe markten zijn waarop internationale spelers actief zijn een waarop investeringen kunnen worden gedaan over grenzen heen. 

Conclusie

Decentrale overheden zijn en blijven de verantwoordelijke entiteiten bij steunverstrekking aan bedrijven. Bij de doorverstrekking van een toegekende SPUK-uitkering moet een decentrale overheid dan ook op consistente manier beoordelen of er sprake is van een staatssteunsituatie. Zoals dit voorbeeld illustreert, kan een SPUK-regeling met als doel het verbeteren van de duurzaamheid van de (sociale) woningvoorraad een staatssteunprobleem opleveren. Een probleem dat overigens hoogstwaarschijnlijk opgelost kan worden door correcte gebruikmaking van uitzonderingsmogelijkheden. Te denken is aan de mogelijkheden die de AGVV biedt, maar ook te denken is aan de minimissteun en steun voor diensten van algemeen economisch belang. KED helpt decentrale overheden graag bij het bekijken van de oplossingsmogelijkheden.

Meer informatie

Specifieke uitkeringen gemeenten en provincies, Rijksoverheid

Staatssteun in het kader van Regio Deals: alles wat u moet weten!, Kenniscentrum Europa Decentraal

Algemene Groepsvrijstellings­verordening, Kenniscentrum Europa Decentraal

De-minimis­verordeningen, Kenniscentrum Europa Decentraal

Diensten van algemeen economisch belang (DAEB), Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Wanneer moet er worden voldaan aan de transparantieverplichting bij kennisgegeven staatssteun? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wanneer-moet-er-worden-voldaan-aan-de-transparantieverplichting-bij-kennisgegeven-staatssteun/ Mon, 16 Jan 2017 09:12:17 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=40045 Antwoord in het kort

Om in aanmerking te komen voor steun in het kader van de algemene groepsvrijstellingsverordening, moet worden voldaan aan de algemene voorwaarden uit hoofdstuk 1 en aan de specifieke vereisten die in het desbetreffende artikel uit hoofdstuk 3 worden uiteengezet. Een van de algemene voorwaarden in hoofdstuk 1 is de transparantieverplichting van artikel 9 van de AGVV. In het kader van transparantieverplichting moet, wanneer steun wordt verleend door middel van een individuele steunbeslissing of een steunregeling die de in artikel 9, lid 1, onder c), vastgestelde drempels overschrijdt, de in bijlage III genoemde aanvullende informatie worden gepubliceerd. Dit betekent dat de steun bepaalde drempels moet overschrijden: 100 000 EUR voor individuele steun, 500 000 EUR voor steun met betrekking tot financiële producten die worden gesteund door het InvestEU-fonds krachtens afdeling 16, of 10 000 EUR voor begunstigden die betrokken zijn bij de primaire landbouwproductie of de visserij- en aquacultuursector, met uitzondering van die welke onder afdeling 2a vallen. De transparantiesteunmodule (TAM) kan worden gebruikt om deze informatie te publiceren.

Voorwaarden gebruik vrijstellingsverordening

Wanneer een decentrale overheid steun verleent, zou het kunnen dat er sprake is van staatssteun. Er moet door decentrale overheden dan ook goed gekeken worden naar de regels voor staatssteun. Indien er sprake is van staatssteun kunnen steunmaatregelen ‘staatssteunproof’ gemaakt worden door gebruik te maken van vrijstellingsverordeningen. Wanneer een decentrale overheid de AGVV wil gebruiken, moet worden voldaan aan de algemene voorwaarden uit hoofdstuk 1 en de voorwaarden van het sectorspecifieke artikel uit hoofdstuk 3. Er mag bijvoorbeeld geen steun worden toegekend aan ondernemingen in moeilijkheden en er moet sprake zijn van een stimulerend effect dat uitgaat van de steunmaatregel. Daarnaast is één van de voorwaarden die voortvloeit uit het eerste hoofdstuk van de AGVV: publicatie en informatie (artikel 9 van de AGVV). Hieronder valt de transparantieverplichting.

Transparantieverplichting

De transparantieverplichting vloeit, voor wat betreft de AGVV, voort uit artikel 9 lid 1 (c). Hierin staat:

  • Lid 1: De betrokken lidstaat zorgt ervoor dat in de TAM of op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau, worden gepubliceerd:
  • Sub c: de in bijlage III bedoelde gegevens over elke individuele steunverlening van meer dan 100 000 EUR voor individuele steun, 500 000 EUR voor steun met betrekking tot financiële producten die worden gesteund door het InvestEU-fonds krachtens afdeling 16, of 10 000 EUR voor begunstigden die betrokken zijn bij de primaire landbouwproductie of de visserij- en aquacultuursector, met uitzondering van die welke onder afdeling 2a vallen.

Met de in bijlage III bedoelde gegevens worden o.a. bedoeld: naam van de begunstigde, het soort onderneming die de steun ontvangt, het steunelement en het steuninstrument en de datum van de toekenning van de steun.

Transparancy Aid Module

Wanneer de transparantieverplichting uit de AGVV van toepassing is, dienen de benodigde gegevens te worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie. Hiervoor is de Transparancy Aid Module (TAM) door de Commissie ontwikkeld. Om een staatssteunregel te publiceren via de TAM, moet een decentrale overheid beschikken over een werkend TAM-account. Deze kan worden aangevraagd via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden (CSDO) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zo wordt het account gekoppeld aan de European Commission Authentication Service (ECAS) waar ook het online meldsysteem voor staatssteun (SANI) onder is gebracht.

Welke benodigde gegevens moeten worden gepubliceerd?

De gegevens die moeten worden gepubliceerd zijn opgenomen in bijlage III bij de AGVV. Via een stappenplan in de TAM module kunnen alle gegevens worden ingevuld. Het gaat hier bijvoorbeeld om de naam van de organisatie, de grootte van de organisatie (bijv. KMO/grote onderneming) en het type organisatie. Daarnaast moet het type steun worden vermeld (bijv. subsidie, lening) en zowel het nominale steunbedrag als ook de hoogte van het steunelement dienen te worden ingevuld.

Vragen over de TAM

Voor algemene vragen over de transparantieverplichting kunt u terecht bij Europa decentraal, maar mocht u verder inhoudelijke vragen hebben is het raadzaam contact op te nemen met het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van BZK. Op aanvraag is daar ook het stappenplan voor de aanmelding en het gebruik van TAM verkrijgbaar.

Meer informatie:

Staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal
Transparantie, Kenniscentrum Europa Decentraal
Coördinatiepunt staatssteun, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>