Nynke Ariesen – Europa decentraal https://europadecentraal.nl Europees recht in duidelijke taal! Tue, 09 Jul 2024 07:33:23 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.5.5 https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2022/05/cropped-Logo-KED-tp-32x32.png Nynke Ariesen – Europa decentraal https://europadecentraal.nl 32 32 Wat is de stand van zaken op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking in de zorg? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/wat-is-de-stand-van-zaken-op-het-gebied-van-grensoverschrijdende-samenwerking-in-de-zorg/ Mon, 08 Jul 2024 13:53:40 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=63741 Antwoord in het kort

Sinds de invoering van de Patiëntenrichtlijn lijkt er over het algemeen een stijgende lijn te zijn op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking in de zorg. Dit blijkt ook uit het verslag van de Europese Commissie uit 2022. Voor gemeenten blijft het relevant om rekening te houden met zaken als informatieverstrekking en financiering. Daarnaast zet de EU sinds de COVID-19 pandemie in op een verdere EU-samenwerking in de zorg via onder andere het EU4health programma en Verordening 2022/2371 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van gezondheid. Bij deze plannen zijn gemeenten aangewezen  voor signalering en goede communicatie met landelijke organen en buurgemeenten over de grens.

Patiëntenrichtlijn

De inwerkingtreding van de Europese Patiëntenrichtlijn 2011/24 in 2014 heeft mede gezorgd voor een versterking van de samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg tussen de lidstaten. Die intensievere samenwerking heeft onder andere geleid tot de oprichting van Europese Referentienetwerken en tot bevordering van wederzijdse erkenning van voorgeschreven recepten uit andere EU-landen. Daarnaast zijn er al eerder afspraken gemaakt binnen de Benelux, die voornamelijk zagen op het grensoverschrijdende ambulancevervoer.

De Richtlijn heeft ervoor gezorgd dat er een goede balans is tussen de houdbaarheid van de zorgstelsels en het recht van patiënten om zich in het buitenland te laten behandelen. De regels die zijn opgesteld, zien erop toe dat EU-landen onderling hun zorgbeleid en zorgstelsels steeds meer op elkaar afstemmen. De belangrijkste aspecten van de Patiëntenrichtlijn zijn:

  • Het regelen van een netwerk voor nationale contactpunten die informatie verstrekken aan patiënten over grensoverschrijdende zorg;
  • Er is bepaald welke elementen minimaal op een medisch voorschrift of recept moeten staan als een patiënt het voorschrift wil meenemen naar een ander EU-land;
  • De verdere ontwikkeling van Europese referentienetwerken van medische expertise wordt gestimuleerd.

Follow-up

De Commissie schrijft elke paar jaar een verslag over de stand van zaken met betrekking tot de belangrijkste bepalingen uit de Richtlijn. In het verslag uit 2022 noemt de Commissie bijvoorbeeld dat zorgaanbieders geen hogere prijzen mogen vaststellen voor patiënten uit andere lidstaten en dat daarom een prijsschaal voor medische kosten beschikbaar moet zijn. Daarnaast zijn administratieve procedures soms nog te complex zijn en de nationale contactpunten hierover betere informatie moeten verstrekken.

Nationaal Contactpunt Nederland: CAK

In Nederland is het Centraal Administratie Kantoor (CAK) opgericht om in navolging van de Patiëntenrichtlijn de taken van het nationale contactpunt (NCP) uit te voeren. Hier wordt algemene informatie aangeboden aan patiënten die in een ander EU-land een medische behandeling willen ondergaan. Onder de taken van het CAK bevindt zich ook de gegevensuitwisseling van patiënten met verschillende partijen, waaronder met gemeenten. Daarnaast wordt er door het CAK met deze partijen uitvoerig over de toepassing van de richtlijn gesproken.

Echter blijkt uit het verslag van de Commissie uit 2022 dat NCPs door patiënten  vaak nog moeilijk te vinden zijn. Daarnaast blijven er lacunes bestaan wat betreft beschikbaarheid en duidelijkheid van informatie. Hierdoor blijft het gebruik van grensoverschrijdende zorg gering. Voor gemeenten is het daarom van belang dat er door hen een actieve rol wordt gespeeld op het gebied van voorlichting en doorverwijzing ten aanzien van grensoverschrijdende zorg. Van (grens)gemeenten wordt bovendien verwacht dat zij de grensoverschrijdende samenwerking in de zorgsector bevorderen. Gebruikmaken van een tweetalige website, tweetalige brochures en spreekuren wordt in dit verband zeer aangemoedigd. Op de lange termijn kan dit voor veel verbetering van de gezondheidsstelsels binnen de EU zorgen.

Regelgeving na de COVID-19 crisis

De COVID-19 crisis heeft een grote impact gehad op de gezondheidszorg in de EU. Om deze reden heeft de EU een aantal nieuwe programma’s opgezet.

EU4Health

Het EU4Health-programma is opgezet om de EU weerbaarder te maken in tijden van gezondheidscrises zoals de COVID-19-pandemie. Het programma is vastgesteld in Verordening 2021/522 en loopt van 2021-2027. Het doel van het programma is het sterker maken van het grensoverschrijdend gezondheidsbeleid. Het beoogd onder andere de gezondheidszorg beter toegankelijk te maken en de nationale zorgstelsels beter samen te laten werken. Dit programma is de eerste stap naar een Europese gezondheidsunie. Het plan hiervoor is dat alle EU-landen zich samen voorbereiden op gezondheidscrisissen en samenwerken om de preventie, behandeling en nazorg te verbeteren. Dit is niet alleen gericht op crisissituaties maar ook op het bestrijden van ziekten zoals kanker. Deze voorziene intensivering van samenwerking in de zorg zal vooral van belang zijn voor grensgemeenten.

Verordening 2022/2371

Naast de lange termijn plannen van het EU4Health programma is ook Verordening 2022/2371 aangenomen over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van gezondheid. De Verordening creëert een sterkere basis voor coördinatie en samenwerking op grensoverschrijdende crises op gezondheidsgebied. Het doel is om:

  • De preventie-, paraatheids- en responsplanning te versterken;
  • Epidemologische bewaking en monitoring te versterken;
  • Gegevensrapportering te verbeteren, en
  • Interventie door de EU te versterken.

Gemeenten staan voornamelijk aan de lat bij het signaleren en monitoren van eventuele bedreigingen en het paraat staan in het geval extra maatregelen nodig zijn. Ook veiligheidsregio’s hebben een rol te spelen bij acute crises en bedreigingen van de openbare orde in geval van grootschalige bedreigingen van de volksgezondheid.

Meer informatie:

Grensoverschrijdende samenwerking, Kenniscentrum Europa Decentraal

EU4health, Kenniscentrum Europa Decentraal

Is de Patiëntenrichtlijn van invloed op gemeentelijke zorgtaken en zorg over de grens?, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Raadpleging: Emissiehandelsysteem: opslag van emissies door koolstofafvang https://europadecentraal.nl/nieuws/raadpleging-emissiehandelsysteem-opslag-van-emissies-door-koolstofafvang/ Fri, 05 Jul 2024 12:42:14 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=101487 De Richtlijn betreffende de handel in broeikasgasemissierechten 2003/87/EC (ETS-Richtlijn) is in 2023 herzien (Richtlijn 2023/959). Op basis hiervan heeft de Europese Commissie een ontwerpbesluit opgesteld voor een gedelegeerde handeling over de opslag van broeikasgassen in producten. Er kan feedback geleverd worden op dit voorstel tot 16 juli 2024.

ETS-Richtlijn

De ETS-Richtlijn stelt het emissiehandelssysteem in de EU vast. Het systeem verplicht bedrijven om een vergunning te hebben voor de broeikasgassen die ze uitstoten. Met elk emissierecht dat een bedrijf heeft, mag het 1 ton CO2 uitstoten. Bedrijven kunnen emissierechten van elkaar kopen, of dit geld in plaats daarvan investeren in verduurzaming. Elk jaar komen er minder emissierechten op de markt, waardoor de prijs stijgt en verduurzaming een steeds aantrekkelijkere optie wordt.

De herziening van de Richtlijn in 2023 betreft ten eerste een nieuw absoluut emissieplafond, waarbij voor 2030 een emissiereductie van 62% ten opzichte van 2005 moet worden bereikt. Daarnaast introduceert het een nieuw emissiehandelssysteem voor de bouwsector en wegvervoer. Tot slot worden een aantal belemmeringen voor innovatieve koolstofarme technologieën weggenomen door middel van aanpassingen in de reikwijdte van de Richtlijn.

Ontwerpbesluit gedelegeerde handeling

Een belangrijke aanvulling op de ETS-Richtlijn die in 2023 is gedaan, is dat bedrijven geen emissierechten nodig hebben voor CO2 dat permanent wordt opgeslagen in producten. Dit proces staat bekent als ‘Permanent Carbon Capture and Utilisation (CCU). Het gaat er hierbij om dat vrijgekomen CO2 wordt opgevangen en gebruikt in andere producten op zo’n manier dat de schadelijke stoffen niet vrij kunnen komen.

Het Commissievoorstel voor de gedelegeerde handeling betreft het opstellen van voorwaarden en procedures voor dit proces. De handeling stelt een aantal eisen aan het opnemen van CO2 in producten en voorziet in een evaluatieproces.

Feedback

De Commissie doet een verzoek om feedback op het ontwerpbesluit. U kunt tot 16 juli reageren en uw mening geven over de voorziene gedelegeerde handeling.

Bron

Emissiehandelssysteem (ETS) – permanente opslag van emissies door middel van koolstofafvang en -gebruik –  Have your Say, Europese Commissie

Meer informatie

Akkoorden over ETS, vergunningverlening duurzame energie en sociaal klimaatfonds, Kenniscentrum Europa Decentraal

Uitstoot van CO2 moet omlaag: ‘Fit for 55’-pakket herziet regels voor emissiehandelssysteem, landgebruik en Effort Sharing, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Raad bepaalt standpunt over herzieningen Kaderrichtlijn afvalstoffen https://europadecentraal.nl/raad-bepaalt-standpunt-over-herzieningen-kaderrichtlijn-afvalstoffen/ Fri, 05 Jul 2024 12:16:01 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=101483 Op 5 juli 2023 presenteerde de Europese Commissie haar voorstellen om de Kaderrichtlijn afvalstoffen te herzien. Het gaat hierbij voornamelijk om het verminderen van voedselverspilling en textielafval. De Raad van de EU heeft op 17 juni zijn standpunt (algemene oriëntatie) bepaald over deze herzieningen.

Herzieningen

In het kader van de Green Deal en het actieplan voor een circulaire economie probeert de Commissie milieuduurzaamheid te stimuleren, zo ook met betrekking tot afval. Een belangrijk onderdeel hierin is het herzien van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EC), met name op het gebied van voedsel en textiel. Deze sectoren veroorzaken een groot deel van het afval in de EU en de herzieningen zetten dan ook in op het verminderen hiervan, om zo de milieu- en klimaateffecten te verminderen.

Voedselverspilling

Wat betreft het verminderen van voedselafval bevat het voorstel zowel concrete doelstellingen als voorschriften over maatregelen die lidstaten moeten nemen. Voorbeelden van deze maatregelen zijn bijvoorbeeld het opzetten van voorlichtingscampagnes over voedselverspilling en het aanmoedigen van voedseldonaties.

De richtlijn bepaalt dat er uiterlijk in 2030 10% minder voedselverspilling moet zijn bij verwerking en productie van levensmiddelen, en 30% minder voedselverspilling in de detailhandel, horeca en huishoudens. De Raad neemt deze doelstellingen over in zijn standpunt, maar stelt wel een aantal belangrijke aanpassingen voor in de berekening van deze hoeveelheden. Zo mogen lidstaten een ander referentiejaar dan 2020 aanhouden indien er vanwege de coronapandemie geen representatieve cijfers gemeten zijn. Dit referentiejaar mag zowel voor als na 2020 liggen. Daarnaast moet er volgens de Raad een aantal correctiefactoren worden ontwikkeld om fluctuaties in bijvoorbeeld toerisme en productieniveaus mee te kunnen rekenen in de uiteindelijke doelstellingen.

Textielafval

De Richtlijn moet ervoor zorgen dat textielafval sterk vermindert de komende jaren. De huidige regelgeving verplicht lidstaten al om uiterlijk in 2025 te zorgen voor gescheiden inzameling van textiel voor hergebruik. In zijn onderhandelingsstandpunt voegt de Raad hier aan toe dat de Commissie uiterlijk eind 2028 specifieke doelstellingen vastlegt voor preventie, inzameling en hergebruik van afval in deze sector.

Een andere belangrijke aanscherping van de Richtlijn is de toevoeging van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Dit houdt in dat textielproducenten vergoedingen moeten betalen om de inzameling en verwerking van textielafval te helpen financieren. De Raad wil er naartoe werken dat lidstaten hogere vergoedingen kunnen vragen van ‘fast fashion’ bedrijven. Daarnaast zullen de standaarden voor herbruikbaar textiel worden aangepast om hergebruik ook daadwerkelijk mogelijk te maken.

Decentrale relevantie

Als de herzieningen van de Kaderrichtlijn afval worden aangenomen, zal ook het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) moeten worden herzien. Dit heeft waarschijnlijk ook gevolgen voor decentrale overheden. Zo zijn gemeenten onder andere verantwoordelijk voor huiselijk afval, wat met de nieuwe herzieningen verminderd zal moeten worden. De wijzigingen kunnen daarom bijvoorbeeld effect hebben op het beleid rondom afvalscheiding en afvalpreventie. Voor provincies kan een verlaging van de toegestane afvalhoeveelheid effect hebben op het beleid rondom stortplaatsen en stortverboden. Wat de beoogde herzieningen concreet zullen betekenen voor decentrale overheden blijft echter afhankelijk van hoe deze wijzigingen in het LAP worden opgenomen.

Bron

Kaderrichtlijn afvalstoffen: Raad is klaar om herziening te bespreken, Raad van de Europese Unie

Meer informatie

Afval, Kenniscentrum Europa Decentraal

Circulaire economie, Kenniscentrum Europa Decentraal

Is onze gemeente verplicht gft-afval gescheiden in te zamelen?, Praktijkvraag Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Wat zijn de gevolgen van de Arbeidstijdenrichtlijn ten aanzien van maximale werktijden? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/gevolgen-nieuwe-arbeidstijdenrichtlijn-wat-betreft-maximale-werktijden/ Fri, 05 Jul 2024 11:53:27 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=13417 Antwoord in het kort

De Arbeidstijdenrichtlijn stelt maximale werktijden voor alle sectoren maar biedt ook mogelijkheden om hiervan af te wijken. Zo kan er voor bepaalde sectoren gebruik gemaakt worden van een ‘opt-out systeem’ waarbij de regels niet van toepassing zijn zo lang de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers in acht gehouden wordt.

Maximale werktijden

Decentrale overheden krijgen in hun rol als werkgever te maken met de Arbeidstijdenrichtlijn. In deze richtlijn zijn minimumregels vastgesteld met betrekking tot arbeidstijden om zo de gezondheid en veiligheid van werknemers te kunnen waarborgen. De Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Arbeidstijdenwet. De maximale werktijd is hierin vastgelegd op gemiddeld 48 uur per week met een maximum van 60 uur per week en 12 uren per dienst.

Hoewel er de afgelopen jaren meermaals is geprobeerd de richtlijn te herzien is dit dusver niet gebeurd. Wel heeft het Hof van Justitie van de EU een aantal uitspraken gedaan over maximale werktijden. Zo heeft zij in Jaeger en Abdelkader Dellas geoordeeld dat wachtdiensten als arbeidstijd moeten worden aangemerkt indien deze op werk plaatsvinden en daarmee dus meetellen in de wekelijkse werktijden.

Afwijk mogelijkheden

Hoewel de algemene regel omtrent werktijden een maximaal gemiddelde van 48 uur per week stelt,  biedt de Richtlijn een aantal mogelijkheden om hier van af te wijken. Deze zijn opgenomen in de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit.

1. Individuele opt-out:

Artikel 22 van de Arbeidstijdenrichtlijn biedt een mogelijkheid om af te wijken van de 48-uursregel. Deze zogenoemde ‘opt-out’ houdt in dat meer dan 48 uur gewerkt mag worden, als de werknemer daarmee instemt. Er blijven impliciete grenzen aan werk- en rust tijden. Deze zijn geïdentificeerd door de Europese Commissie in hun werkdocument van 2010. Ten eerste mag een werknemer nooit meer dan 78 uur per week werken, gezien de verplichte rusttijden. Ten tweede moet de veiligheid en gezondheid van de werknemer altijd gewaarborgd worden, ook als dit betekent dat er minder dan 78 uur werk verricht kan worden. Er is onenigheid over de vraag of deze optie moet worden gehandhaafd. Tegenstanders beargumenteren dat dit in strijd zou zijn met de doelstellingen van de Richtlijn en met de algemene beginselen van gezondheid en bescherming van werknemers. Voorstanders bepleiten echter een verruiming van de individuele opt-out op voorwaarde dat er specifieke veiligheidsmaatregelen worden getroffen.

Artikel 22(1) Arbeidstijdenrichtlijn

1. Een lidstaat kan, met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, besluiten artikel 6 niet toe te passen, mits hij door de nodige maatregelen te treffen het volgende waarborgt:

 a) geen enkele werkgever verlangt dat een werknemer meer dan 48 uur werkt tijdens een periode van zeven dagen, berekend als gemiddelde van de in artikel 16, onder b), bedoelde referentieperiode, tenzij de werknemer met het verrichten van dergelijke arbeid heeft ingestemd;

 b) geen enkele werknemer mag nadeel ondervinden van het feit dat hij niet bereid is dergelijke arbeid te verrichten;

 c) de werkgever houdt registers bij van alle werknemers die dergelijke arbeid verrichten;

d) de registers worden ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten die, in verband met de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemers, de mogelijkheid om de maximale wekelijkse arbeidstijd te overschrijden, kunnen verbieden of beperken;

 e) de werkgever verstrekt de bevoegde autoriteiten, op hun verzoek, inlichtingen over de gevallen waarin werknemers ermee hebben ingestemd om langer dan 48 uur te werken tijdens een periode van zeven dagen, berekend als gemiddelde van de in artikel 16, onder b), bedoelde referentieperiode.

Nederland staat het gebruik van de opt-out toe voor specifieke sectoren waarin werknemers zeer veel beschikbaarheidsdienst doen, zoals de gezondheidszorg en de brandweer. Hieraan zijn wel andere maximale werktijden en minimale rustperiodes verbonden om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te waarborgen. De regels per sector zijn opgenomen in het arbeidstijdenbesluit.  In beginsel geldt voor alle sectoren dat er tussen twee aanwezigheidsdiensten 11 uur rust moet zijn. Deze rust mag maximaal twee keer per week worden ingekort, waaraan voorwaarden zijn verbonden.

2. Autonome werknemers

Artikel 17 van de Arbeidstijdenrichtlijn schrijft voor dat er kan worden afgeweken van de algemene regel wanneer de werktijden niet kunnen worden gemeten vanwege bijzondere kenmerken van het werk of wanneer deze door de werknemer zelf kunnen worden bepaald. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om leidinggevend personeel. Dit is in Nederland vastgelegd in hoofdstuk 2 van het Arbeidstijdenbesluit.

3. Collectieve overeenkomst

Artikel 18 van de Arbeidstijdenrichtlijn biedt de mogelijkheid om af te wijken van de voorgeschreven regelgeving omtrent rusttijden, pauzes en de berekening van gemiddelde arbeidstijd. Hierbij is het noodzakelijk dat dit is opgenomen in een collectieve regeling zoals een CAO of bedrijfsakkoorden. In Nederland is dit opgenomen in de betreffende artikelen van de Arbeidstijdenwet.

Meer informatie

Werkgelegenheid en sociaal beleid, Kenniscentrum Europa Decentraal

Bescherming van werknemers, Kenniscentrum Europa Decentraal

Arbeidstijden, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Welke vereisten stelt de Dienstenrichtlijn aan productbeschrijvingen? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/vereisten-productbeschrijvingen-in-het-kader-van-de-dienstenrichtlijn/ Fri, 05 Jul 2024 10:10:30 +0000 https://europadecentraal.nl/?p=8117 Antwoord in het kort

Ja, de Dienstenrichtlijn stelt eisen aan productbeschrijvingen. De productbeschrijvingen die onder de Dienstenrichtlijn vallen moeten in ieder geval het volgende bevatten: een ondernemersvriendelijke uitleg van de regelgeving; de mogelijkheid om bijbehorende procedures digitaal via het dienstenloket aan te vragen; en de letterlijke tekst van de regelgeving. Deze informatie moet actueel, duidelijk en ondubbelzinnig zijn en zowel voor Nederlandse als buitenlandse dienstverleners beschikbaar zijn.

Dienstenloket

De Dienstenrichtlijn stelt verplicht dat elke lidstaat een centraal digitaal loket heeft waar zowel Nederlandse als buitenlandse dienstverleners terecht kunnen voor informatie en het aanvragen van vergunningen. Deze eis is ook opgenomen in de Dienstenwet. In Nederland vervult het Ondernemersplein deze functie en kunnen dienstverleners gebruik maken van de Berichtenbox voor bedrijven voor het aanvragen en afhandelen van de benodigde vergunningen. Alle (decentrale) overheden hebben vastgesteld welke vergunningstelsels en eisen onder de Dienstenrichtlijn vallen. Deze producten moeten gelinkt zijn aan het dienstenloket en dus  voldoen aan de daaraan gestelde eisen. Het dienstenloket vervult drie functies die hieronder verder toegelicht zullen worden met betrekking tot de productbeschrijvingen.

1. Het toegankelijk maken van informatie

De eerste functie die het dienstenloket, en daarmee de productbeschrijvingen van de decentrale overheden, moet vervullen is het bieden van informatie voor dienstverleners en -afnemers. Artikel 8 Dienstenwet geeft een opsomming van de informatie die via het Dienstenloket toegankelijk moet worden gemaakt. Dit betreft:

-De eisen of vergunningstelsels waarbij de bevoegde instantie is betrokken en haar naam en adresgegevens;
– De rechtsmiddelen die algemeen voorhanden zijn voor het beslechten van geschillen tussen haar en een dienstverlener/afnemer of tussen een dienstverlener en een afnemer over eisen en vergunningstelsels waarbij zij is betrokken;
– De middelen en voorwaarden om toegang te krijgen tot een openbaar register of een openbare databank met gegevens over dienstverleners en diensten, voor zover die instantie daarbij betrokken is.

Al deze informatie moet actueel, duidelijk en ondubbelzinnig zijn (art. 9 Dienstenwet). Doordat een gemeente is aangesloten op het systeem ‘Samenwerkende Catalogi’ zijn haar productbeschrijvingen automatisch gekoppeld aan de website van het dienstenloket. De gemeente is verantwoordelijk om te checken of de informatie ook echt goed vindbaar is en aan deze eisen voldoet.

2. Het op verzoek verlenen van bijstand

Naast het vormen van een centraal informatiepunt is het dienstenloket ook de plek waar dienstverleners en -afnemers terecht kunnen voor bijstand vanuit de decentrale overheden (art. 7 lid 2 Dienstenrichtlijn en art. 12 en 25 Dienstenwet). Deze bijstand is gericht op het geven van algemene informatie over de wijze waarop eisen (en vergunningstelsels) van decentrale overheden doorgaans worden uitgelegd en toegepast. Ook deze informatie moet actueel, duidelijk en ondubbelzinnig zijn.

Omwille van de toegankelijkheid is het daarnaast van belang dat de productbeschrijving de mogelijkheid noemt om te communiceren via de Berichtenbox voor bedrijven.

3. Het afwikkelen van procedures en formaliteiten

Tot slot moet het dienstenloket de mogelijkheid bieden om digitaal transacties te doen. Dit houdt in dat decentrale overheden het mogelijk moeten maken dat dienstverleners alle (vergunning)procedures en formaliteiten op afstand en elektronisch via het Dienstenloket met hen kunnen afwikkelen (art. 6 en 8 Dienstenrichtlijn en art. 13 t/m 16 Dienstenwet). Het gaat er hierbij om dat een dienstverlener de administratieve stappen die nodig zijn om aan een eis te voldoen of een vergunning te verkrijgen, elektronisch moet kunnen doorlopen.

In Nederland vervult de Berichtenbox deze transactiefunctie. De productbeschrijving dient daarom uitleg te bevatten over het recht om te communiceren via het Dienstenloket met de daarbij behorende link naar de Berichtenbox. Bij het digitale aanvraagformulier moet een invulveld aanwezig zijn om de eigen Berichtenboxnaam in te vullen zodat het e-mailcontact automatisch via de Berichtenbox kan verlopen.

Bij digitale dienstverlening is vaak sprake van een formulier in pdf formaat. Dit bestand moet downloadbaar zijn en een instructie bevatten over hoe dit formulier als bijlage met de Berichtenbox verstuurd kan worden. Hierbij is het van belang dat het formulier ook te gebruiken is door een buitenlandse ondernemer. Daarvoor is het bijvoorbeeld van belang dat de postcode, het adres en het telefoonnummer niet alleen in het Nederlandse format ingevuld kunnen worden. Let er ook op dat geen gebruik wordt gemaakt van inschrijvingsnummer bij de Nederlandse KvK of DigiD, want die heeft een (buitenlandse) ondernemer niet.

Meer informatie:

Centraal loket, Kenniscentrum Europa Decentraal

Dienstenrichtlijn: Procedures, Kenniscentrum Europa Decentraal

Checklist- Voldoen aan de Dienstenwet, digitale overheid


]]>
Moet de vluchtelingenstatus worden toegekend aan een vrouw die zich vereenzelvigt met de fundamentele waarde van gendergelijkheid en hier in haar thuisland om vervolgd kan worden? https://europadecentraal.nl/eurrest/moet-de-vluchtelingenstatus-worden-toegekend-aan-een-vrouw-die-zich-vereenzelvigt-met-de-fundamentele-waarde-van-gendergelijkheid-en-hier-in-haar-thuisland-om-vervolgd-kan-worden/ Mon, 24 Jun 2024 09:41:35 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=eurrest&p=101335 Introductie

Als een asielzoeker lange tijd in Nederland verblijft is het niet ongebruikelijk dat hij of zij Nederlandse normen en waarden overneemt, zeker als het gaat om kinderen die in Nederland naar school gaan. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn de normen omtrent gendergelijkheid die zich bijvoorbeeld uiten in keuzevrijheid van vrouwen wat betreft opleiding, werk en huwelijk. Als een asielzoeker zich hier daadwerkelijk mee vereenzelvigt kan de terugkeer naar diens thuisland grote gevolgen hebben.

In zaak C-646/21 oordeelt het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) dan ook dat als een vrouw zich vereenzelvigd heeft met de ‘westerse normen’ omtrent gendergelijkheid en dit bij terugkeer kan leiden tot vervolging in haar thuisland, haar de vluchtelingenstatus verleend moet worden.  

Zaak

HvJ EU 11 juni 2024,  C-646/21, K en L tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Beleidsdossier en thematiek

Asiel

Migratie

Feiten en prejudiciële vragen

K en L zijn zussen met de Iraakse nationaliteit die sinds hun respectievelijk twaalfde en tiende levensjaar in Nederland wonen. Hun ouders hebben voor henzelf en K en L asielaanvragen ingediend, deze zijn in 2017 afgewezen. K en L hebben in 2019 hun eigen aanvullende asielverzoeken ingediend die op 21 december 2020 ongegrond zijn verklaard. Dit besluit vechten zij aan voor de rechtbank Den Haag, de verwijzende rechter in deze zaak.

K en L stellen dat zij door hun langdurige verblijf in Nederland zijn ‘verwesterd’. Hierdoor menen zij dat zij als jonge vrouwen dezelfde rechten moeten hebben als mannen en bijvoorbeeld dus zelf keuzes moeten kunnen maken over hun bestaan en hun toekomst. Zij vrezen dat zij in het geval van terugkeer naar Irak zullen worden vervolgd vanwege hun ‘verwesterde’ normen en waarden die deel uitmaken van hun identiteit. Zij stellen hierom dat zij behoren tot een ‘specifieke sociale groep’ in de zin van artikel 10 lid 1 sub d Richtlijn 2011/95, hetgeen een grond voor vluchtelingenstatus kan betreffen.

De verwijzende rechter stelt hierom de volgende vraag aan het Hof van Justitie van de EU:

‘Moeten artikel 10 lid 1 sub d en lid 2 van Richtlijn 2011/95 zo worden uitgelegd dat vrouwen die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij zich tijdens hun verblijf in een lidstaat daadwerkelijk zijn gaan vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen, kunnen worden geacht te behoren tot een ‘specifieke sociale groep’ wat een ‘grond van vervolging’ vormt die tot verlening van de vluchtelingenstatus kan leiden?’

Beantwoording van de vragen

Artikel 10 lid 1 en 2 van richtlijn 2011/95 sommen de gronden van vervolging op die tot verlening van vluchtelingenstatus kunnen leiden krachtens artikel 2(d) van deze richtlijn. Eén van deze vervolgingsgronden is, zoals genoemd in artikel 10(1d), het behoren tot een bepaalde sociale groep. Het Hof begint de beantwoording van de vraag met het uiteenzetten van de twee cumulatieve criteria waaraan hiervoor moet worden voldaan.

Ten eerste moeten de personen die tot de ‘specifieke sociale groep’ behoren voldoen aan ten minste een van de volgende drie identificatiekenmerken: een ‘aangeboren kenmerk’, en ‘gemeenschappelijke achtergrond die niet kan worden gewijzigd’ of een ‘kenmerk of geloof dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven’. Ten tweede moet die groep in het land van oorsprong een eigen identiteit hebben, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd (r.o. 40; C-621/21 r.o. 40). Hierbij moet rekening gehouden worden met genderaspecten zoals genderidentiteit.

Wat betreft de eerste voorwaarde heeft het Hof eerder geoordeeld dat het feit dat iemand een vrouw is een aangeboren kenmerk is, en dat dus aan deze voorwaarde is voldaan (C-621/21 r.o. 49). Daarnaast is het feit dat een vrouw zich vereenzelvigt met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen een keuze die bepalend is voor haar identiteit. Dit kan daarom worden beschouwd als een ‘kenmerk of geloof dat voor de identiteit of morele integriteit van de betrokkene fundamenteel is’. (r.o. 44; zie ook de conclusie van de Advocaat Generaal r.o. 34). De vereenzelviging is gebaseerd op het daadwerkelijk geloven in gendergelijkheid, wat inhoudt dat zij in haar dagelijks leven het voordeel van deze gelijkheid wil genieten (zie hiervoor r.o. 37 en 44).

Aan de tweede voorwaarde wordt voldaan door vrouwen die een bijkomend gemeenschappelijk kenmerk delen, zoals het zich vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen, wanneer de sociale, morele of juridische normen die in hun land van herkomst gelden tot gevolg hebben dat deze vrouwen vanwege dit kenmerk als afwijkend worden beschouwd (r.o. 49). Het is aan de lidstaat zelf om te bepalen welke omgeving relevant is voor deze beoordeling. Dit kan zowel het gehele land van herkomst zijn als de directe lokale omgeving van de betrokken vrouwen.

Het Hof stelt dat het in het onderhavige geval aan de verwijzende rechter is om te onderzoeken of de verzoeksters zich daadwerkelijk vereenzelvigen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen vrouwen en mannen en of zij daardoor in hun land van herkomst in hun directe omgeving als afwijkend zullen worden beschouwd. Als dit het geval is behoren verzoeksters K en L inderdaad tot een ‘bepaalde sociale groep’ wat een grond van vervolging kan vormen die tot de verlening van de vluchtelingenstatus kan leiden (r.o 63 en 64).

Decentrale relevantie

Het antwoord van het Hof op deze vraag kan gevolgen hebben voor de behandeling van aanvragen voor een vluchtelingstatus door vrouwen. Als de betreffende vrouw zich inderdaad vereenzelvigd met de ‘westerse normen’ omtrent gendergelijkheid en dit kan leiden tot vervolging in haar thuisland kan zij aanspraak maken op deze status. Het gevolg hiervan is dat zij niet zo maar uitgezet kan worden, ook niet als het land van herkomst in principe als ‘veilig’ bestempeld is.

Indien een vrouw op deze grond een vluchtelingenstatus toegekend krijgt mag zij niet worden teruggestuurd naar het land van herkomst. Daarnaast gelden voor haar alle rechten die op mensen met het recht op internationale bescherming van toepassing zijn. Voor decentrale overheden betekent dit mogelijk ook dat zij er voor moeten zorgen dat de vluchteling onderdak en toegang tot de arbeidsmarkt hebben en de nodige sociale voorzieningen ontvangen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om sociale bijstand, gezondheidszorg, onderwijs en integratievoorzieningen (artikel 26-34 Richtlijn 2011/95).

Bron

HvJ EU 11 juni 2024,  C-646/21, K en L tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Meer informatie

HvJ EU 13 Juli 2023, Conclusie van Advocaat Generaal Collins, C-646/21, K en L tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Asiel, Kenniscentrum Europa Decentraal

Opvang en huisvesting, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Moet een onderneming die ten onrechte is uitgesloten van een aanbestedingsprocedure een schadeclaim kunnen indienen voor ‘verlies van een kans’? https://europadecentraal.nl/eurrest/moet-een-onderneming-die-ten-onrechte-is-uitgesloten-van-een-aanbestedingsprocedure-een-schadeclaim-kunnen-indienen-voor-verlies-van-een-kans/ Mon, 17 Jun 2024 09:04:36 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=eurrest&p=101193 Introductie

Een aanbestedende dienst kan een onderneming uitsluiten van een aanbestedingsprocedure als deze niet voldoet aan de vereisten van de aankondiging van de opdracht. Soms gebeurt dit onterecht, waardoor de onderneming de kans misloopt om de opdracht uit te voeren.

In zaak C-547/22 oordeelt het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) dat de onderneming in deze gevallen op basis van artikel 2(1c) Richtlijn/89/665 een vordering tot vergoeding van de schade mag instellen. Hierbij moet de mogelijkheid bestaan om de misgelopen winst mee te nemen in de totale vergoeding, zelfs als het niet zeker is dat de onderneming de opdracht gewonnen zou hebben. Het is wel aan de lidstaten zelf om in de interne wetgeving criteria vast te leggen om te bepalen of er in een gegeven geval ook recht is op deze schadevergoeding.

Zaak

HvJ EU 06 juni 2024, C-547/22, Ingsteel spol s r. o. tegen Urad pre verejné obstarávanie

Beleidsdossier en thematiek

Aanbesteden

Van aankondiging tot gunning

Feiten en prejudiciële vraag

De aanbestedende dienst (Urad pre vereiné obstarávanie) is een aanbestedingsprocedure gestart voor de gunning van een opdracht voor de renovatie, modernisering en de bouw van zestien voetbalstadions. De inschrijvende vereniging (Ingsteel spol s r.o.) heeft deelgenomen aan deze procedure maar werd uitgesloten omdat de aanbestedende dienst van mening was dat zij niet voldeed aan de eisen, met name wat betreft haar economische en financiële draagkracht.

De rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat deze uitsluiting onrechtmatig was en dat de vereniging mee had moeten kunnen doen aan de aanbestedingsprocedure. De aanbestedingsprocedure was echter al gesloten en de opdracht al gegund aan een andere partij. De vereniging heeft op basis hiervan een vordering ingesteld tot vergoeding van de schade. De vraag is echter of zij de winst die zij had gemaakt als ze de opdracht had gekregen als schadevergoeding mag vorderen.

De verwijzende rechter stelt daarom de volgende vraag aan het Hof:

‘Is het conform artikel 2(1c) van Richtlijn 89/655 dat een inschrijver die op grond van een onrechtmatig besluit is uitgesloten van een aanbestedingsprocedure, niet de mogelijkheid heeft om een vergoeding te ontvangen voor de schade die hij heeft geleden wegens het missen van de kans om deel te nemen aan die procedure om de betrokken opdracht te krijgen?’

Beantwoording van de vragen

Het Hof stelt ten eerste dat artikel 2(1c) Richtlijn 89/665 ertoe leidt dat een onderneming recht heeft op  schadevergoeding indien zij onrechtmatig is uitgesloten van een aanbestedingsprocedure. Hieronder valt alle schade die voortvloeit uit het verlies van een kans om deel te nemen. Ten tweede  bevestigt zij haar eerdere rechtspraak omtrent de voorwaarden waaronder het recht op  schadevergoeding bestaat in zulke gevallen. Dit moet namelijk worden toegekend in het geval dat:

  • De geschonden Unierechtelijke regeling ertoe strekt om de rechten van de rechtzoekende toe te kennen;
  • Het gaat om een voldoende gekwalificeerde schending van die Unierechtelijke regel;
  • Er causaal verband bestaat tussen die schending en de door de particulieren geleden schade (C-620/17, r.o. 35).

Ten derde stelt het Hof vast dat artikel 2(1c) van Richtlijn 89/655 ruim moet worden uitgelegd en dat het daarom niet mogelijk is om een vorm van schade van de werkingssfeer van de richtlijn uit te sluiten.

Op basis hiervan oordeelt het Hof dat het volledig uitsluiten van de mogelijkheid om een vergoeding te krijgen voor de misgelopen winst door het verlies van de kans tot deelname aan de aanbesteding, niet verenigbaar is met het Unierecht. Het is hierbij aan de interne rechtsorde van de lidstaten om criteria op te stellen op basis waarvan besloten wordt of er in casu recht is op een schadevergoeding en hoe hoog deze moet zijn.

Nederlandse rechtspraktijk

Het leerstuk ‘kansschade’ is ook in de Nederlandse rechtspraktijk terug te vinden. De Hoge Raad heeft in 2012 geoordeeld dat hier ruim gebruik van gemaakt kan worden, zolang het causale (conditio-sine-qua-non) verband tussen de schending en het verlies van de kans kan worden vastgesteld (r.o. 3.6-3.8).

In 2014 oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat vanwege een wezenlijke wijziging in de overeenkomst een overheidsopdracht opnieuw had moeten worden aanbesteed. Omdat dit niet gebeurd was liep de betreffende onderneming onterecht de mogelijkheid mis om mee te doen in de procedure. Hoewel over de hypothetische uitkomst van de selectieprocedure te veel twijfel bestond, stond het vast dat de waarde van de verloren kans voor vergoeding in aanmerking kwam (r.o. 4.16-4.19).

Decentrale relevantie

Op basis van de uitspraak van het Hof en de eerdere Nederlandse jurisprudentie bestaat het risico dat onrechtmatig uitgesloten inschrijvers een schadevergoeding kunnen claimen die de totale misgelopen winst bedraagt van de overheidsopdracht waarin zij niet de kans kregen om mee te doen in de aanbestedingsprocedure

Voor decentrale overheden betekent dit dat zij in het geval van een rechtszaak omtrent onrechtmatige uitsluiting mogelijk zeer hoge schadevergoedingen moeten betalen. Het is daarom van belang om extra voorzichtig te zijn met het uitsluiten van bepaalde partijen in een aanbestedingsprocedure en er in deze gevallen zeker van te zijn dat het om een rechtmatige uitsluiting gaat. Op deze manier wordt voorkomen dat decentrale overheden voor hoge extra kosten komen te staan

Bron

HvJ EU 06 juni 2024, C-547/22, Ingsteel spol s r. o. tegen Urad pre verejné obstarávanie

Meer informatie

HvJ EU 07 December 2023, Conclusie van Advocaat-Generaal Collins, C-547/22, Ingsteel spol. s r. o. tegen Úrad pre verejné obstarávanie

Rechtsbescherming, Kenniscentrum Europa Decentraal

Uitsluitingsgronden, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Mag je looneisen stellen in een aanbestedingsprocedure? https://europadecentraal.nl/praktijkvraag/mag-je-looneisen-stellen-in-een-aanbestedingsprocedure/ Fri, 07 Jun 2024 12:52:51 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=praktijkvraag&p=101093 Antwoord in het kort

Hoewel het een politiek gevoelig onderwerp is, is het juridisch gezien mogelijk om te eisen dat de opdrachtnemer een loon uitkeert aan diens werknemers dat boven het wettelijk minimumloon ligt. Hieraan zijn wel strikte voorwaarden verbonden. Zo kunnen looneisen bovenop het wettelijk minimum alleen meegenomen worden als subgunningscriterium en niet als uitsluitingsgrond en moet dit gemotiveerd en gerechtvaardigd kunnen worden.

Minimumlooneisen in een aanbestedingsprocedure

Het stellen van looneisen in aanbestedingsprocedures is geen nieuw discussiepunt binnen de EU. Het Hof van justitie van de EU (Hierna: het Hof) heeft eerder drie belangrijke uitspraken gedaan over het hanteren van een minimumloon in aanbestedingsprocedures:

HvJ EU 3 april 2008, zaak C-346/06, Dirk Rüffert v. Land Niedersachsen.
HvJ EU 18 september 2014, zaak C-549/13, Bundesdruckerei GmbH v. Stadt Dortmund.
HvJ EU 17 november 2015, zaak C-115/14, RegioPost GmbH & Co. KG v. Stadt Landau in der Pfalz.

Uit deze zaken blijkt dat het mogelijk is om minimumlooneisen te hanteren in aanbestedingsprocedures in het geval dat dit minimum is vastgelegd in de wet of in een CAO. Hierop zijn echter strenge voorwaarden van toepassing. In beginsel is het namelijk in strijd met artikel 56 VWEU (vrijheid van dienstverrichting) om te eisen dat de dienstverrichter het minimumloon betaalt dat geldt in het land van ontvangst, tenzij dit gerechtvaardigd kan worden door de aanbestedende dienst (Regiopost, r.o. 69).

Met betrekking tot de rechtvaardiging kan in beginsel een beroep gedaan worden op het doel de werknemers te beschermen (Bundesdruckerei, r.o. 31). Door te eisen dat een opdrachtnemer het minimumloon van de lidstaat van de aanbestedende dienst betaalt, worden de werknemers van de betreffende opdrachtnemer beschermd tegen onleefbare lonen. Daarnaast biedt dit ook bescherming met betrekking tot de concurrentiepositie van lokale bedrijven (Bundesdruckerei, r.o. 34-36). Om het uitkeren van het minimumloon van het land van de aanbestedende dienst als selectiecriterium te handhaven moet er echter wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan:

  • Het gehanteerde minimumloon moet vastgelegd zijn in de wet of in een bindend CAO en van algemene toepassing zijn (Regiopost, r.o. 73-77). Deze mag wel per sector verschillen (Sähköalojen Ammattiliitto, r.o. 43-44).
  • Een minimumloonseis van het land van de aanbestedende dienst mag alleen geëist worden indien de opdracht in het betreffende land wordt uitgevoerd. Indien de gehele opdracht in een andere lidstaat wordt uitgevoerd kunnen hier geen looneisen aan worden verbonden (Bundesdruckerei, r.o. 36).
  • Er kunnen alleen minimumlooneisen gesteld worden voor de werknemers die daadwerkelijk betrokken zijn bij de overheidsopdracht en deze in het land van de aanbestedende dienst uitvoeren. Er mag niet geëist worden dat alle werknemers van het bedrijf van de opdrachtnemer dit minimumloon ontvangen (Rüffert, r.o. 40).
  • Indien het gaat om gedetacheerde werknemers moet het geëiste minimumloon voldoen aan de eisen van de Detacheringsrichtlijn en de Richtlijn minimumloon.

Looneisen boven het wettelijk minimum

Tot dusver zijn er nog geen uitspraken van het Hof met betrekking tot het eisen van een loon dat boven het wettelijk minimumloon ligt. Echter zijn er wel aanwijzingen dat hier mogelijkheden voor zijn. Een belangrijke aanwijzing is bijvoorbeeld dat de Europese Commissie dit heeft opgenomen als ‘best practice’ in een recent rapport over de sociale impact van aanbesteding (pagina 111). Ook Advocaat-Generaal Mengozzi wijst er in een conclusie op dat, ten behoeven van het realiseren van het nuttig effect van de mogelijkheid tot maatschappelijk verantwoord aanbesteden, het mogelijk moet zijn voor aanbestedende diensten om hier ook daadwerkelijk maatregelen voor te treffen, en dat loon hier een belangrijke factor in is (Conclusie Regiopost, r.o. 71-73).

Het is echter niet duidelijk of  een looneis die boven het wettelijk minimumloon ligt als uitsluitingscriterium kan worden gehanteerd. Op basis van het Regiopost arrest moet geconcludeerd worden dat dit wel  mogelijk is indien er een wettelijke regeling van bindende en collectieve aard is en in de aanbestedingsprocedure wordt geëist dat die wordt nagekomen. Dit is niet het geval indien er een hoger salaris geëist wordt dan de betrokken wettelijke regeling of de bindende CAO-regeling voorschrijft voorschrijft. Dit sluit echter niet uit dat een loon boven het geldende minimum wel als subgunningscriterium gehanteerd kan worden. Ook dan geldt dat dit gerechtvaardigd moet worden uit oogpunt van artikel 56 VWEU.

In het kader van maatschappelijk verantwoord aanbesteden kunnen ‘sociale criteria’ worden opgenomen in de aanbestedingsprocedure. In principe kan dit in alle fasen van de procedure, maar gezien de eerdere uitspraken van het Hof kan dit voor looneisen boven het wettelijk minimumloon enkel in de gunningsfase. Dit houdt in dat inschrijvers niet bij voorbaat uitgesloten kunnen worden van de aanbesteding op basis van het niet bieden van de looneis. In plaats daarvan krijgen inschrijvers punten toegekend indien zij hieraan voldoen. Het is aan de aanbestedende dienst om te bepalen hoeveel waarde zij hechten aan dit sociale criterium ten opzichte van de andere gunningscriteria, en of zij dit doorslaggevend willen maken.

Hierbij moet gebruik gemaakt worden van de aanbestedingsmethodes ‘beste prijs-kwaliteitsverhouding’ of ‘laagste kosten op basis van kosteneffectiviteit’. Alleen daarbij kunnen sociale gunningscriteria worden toegepast.

Voorwaarden hiervoor zijn dat de (sub-)gunningscriteria volgens artikel 2.80 Aw 2012:

  • verbonden zijn met het voorwerp van het contract;
  • geen onbeperkte keuzevrijheid toekennen aan de aanbestedende dienst;
  • uitdrukkelijk worden vermeld in de aankondiging van het contract en de inschrijvingsdocumenten;
  • overeenstemmen met de fundamentele beginselen van het Unierecht.

Voor het hanteren van een looneis is het van groot belang dat gemotiveerd kan worden waarom er gevraagd wordt om een loonnorm boven het wettelijk verplichte minimumloon aangezien dit in beginsel in strijd is met het unierecht. Zeker indien er een absoluut getal genoemd wordt (zoals hier €14,- per uur) moet verklaard kunnen worden waarom juist dit gevraagd wordt. Die rechtvaardiging kan gevonden worden in het betalen van een ‘leefbaar loon’ voor de werknemer in de lidstaat van de aanbestedende dienst, indien kan worden uitgelegd waarom het minimum hiervoor €14,- per uur is.

Politieke gevoeligheid

Op basis van bovenstaande zijn er dus opties om een looneis boven het minimumloon te hanteren. Dit is echter een strikt juridisch antwoord. Op politiek-bestuurlijk niveau is hier namelijk onenigheid over. Demissionair Minister van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt namelijk dat dit soort eisen niet te verenigen zijn met het aanbestedingsrecht omdat dit niet proportioneel zou zijn vanwege de extra kosten die hogere lonen met zich meebrengen voor bedrijven. Daarentegen zijn een aantal gemeenten wel actief bezig met het hanteren van sociale criteria die de loonhoogte betreffen. Ook de eerder genoemde inventarisatie van de Europese Commissie suggereert dat het wel mogelijk is om een ‘leefbaar loon’ te eisen in een aanbestedingsprocedure, indien dit is als subgunningscriterium.

Conclusie

Juridisch genomen zijn er mogelijkheden ten aanzien van het stellen van looneisen in een aanbestedingsprocedure die hoger zijn dan het wettelijk minimumloon. Op basis van uitspraken van het Hof inzake wettelijke minima en de best practices die  geïnventariseerd zijn door de Europese Commissie over maatschappelijk verantwoord inkopen kan dit als subgunningscriterium worden gehanteerd in de gunningsfase. Het is echter geen uitgemaakte zaak: er kleven dus vooralsnog wel risico’s aan het eisen van een loon boven het ter zake geldende minimumloonpeil in een aanbestedingsprocedure.

Meer informatie

Public Procurement, Social Policy and Minimum Wage Regulation for Posted Workers:

Towards a More Balanced Socio-Economic Integration Process?, Clemens Kaupa, European Papers

Minimum Wage between Public Procurement and Posted Workers: Anything New after the RegioPost Case?, Francesco Costamagna, European Law Review

Sociale criteria, Kenniscentrum Europa Decentraal

Uitwerking van de motie van het lid Kathmann over een minimumsalaris van €14 per uur als voorwaarde bij gemeentelijke aanbestedingen (Kamerstuk 29544-1097), Minister van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

The social impact of public procurement, Rapport Europese Commissie

HvJ EU 3 april 2008, zaak C-346/06, Dirk Rüffert v. Land Niedersachsen
HvJ EU 18 september 2014, zaak C-549/13, Bundesdruckerei GmbH v. Stadt Dortmund
HvJ EU 17 november 2015, zaak C-115/14, RegioPost GmbH & Co. KG v. Stadt Landau in der Pfalz

]]>
Richtlijn bestrijding geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld gepubliceerd https://europadecentraal.nl/nieuws/richtlijn-bestrijding-geweld-tegen-vrouwen-en-huiselijk-geweld-gepubliceerd/ Fri, 31 May 2024 08:35:08 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100895 Op 24 mei is de nieuwe Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in het EU-Publicatieblad verschenen. Hierin worden de lidstaten verplicht om een aantal gendergerelateerde misdrijven strafbaar te stellen en extra eisen gesteld aan de bescherming en nazorg van slachtoffers.

Richtlijn ter bestrijding van gendergerelateerd geweld

De richtlijn is onderdeel van de strategie voor gendergelijkheid van de Europese Commissie. De belangrijkste elementen zijn:

  • De strafbaarstelling van bepaalde vormen van geweld, zoals genitale verminking, gedwongen huwelijken, cyberintimidatie en het online aanzetten tot haat en geweld.
  • Een lijst met verzwarende omstandigheden zoals het plegen van een strafbaar feit tegen een kind of (voormalig) partner. In deze gevallen wordt strenger gestraft.
  • Versterking van de toegang van slachtoffers tot de rechter en versterking van slachtofferhulp.
  • Extra maatregelen ter voorkoming van gendergerelateerd geweld zoals verplichte trainingen.
  • Versterking van de coördinatie en de samenwerking op nationaal en EU-niveau.

Veranderingen voor gemeenten

Gemeenten spelen een belangrijke rol in de preventie van huiselijk geweld en de nazorg van slachtoffers. Gezien de extra eisen die de Richtlijn op deze gebieden stelt zullen gemeenten dan ook aanpassingen moeten doen in de uitvoering van deze wettelijke taken. Ter preventie moeten bijvoorbeeld trainingen gegeven worden aan leidinggevenden in zowel de publieke als private sector om seksuele intimidatie op de werkvloer te herkennen en te voorkomen. Daarnaast moeten maatregelen zoals voorlichtingscampagnes opgezet worden om bewustwording te stimuleren.

Wat betreft de nazorg en bescherming van slachtoffers moet het aangifte proces makkelijker en sneller worden en het hulpverleningstraject ‘bij eerste contact’ met de autoriteiten in gang gezet worden. Hiervoor is het van belang dat organisaties zoals Veilig Thuis en Slachtofferhulp sneller en effectiever ingezet worden en daar ook de middelen toe krijgen. Ook psychische begeleiding en traumazorg moet kosteloos en op korte termijn beschikbaar zijn. Voorzieningen zoals de Vrouwenopvang, de GGZ en Jeugdhulp moeten zonder wachttijden geboden kunnen worden.

Vervolg

De exacte invulling van de wettelijke taken van gemeenten hangt af van de implementatie van de Richtlijn in de Nederlandse wetgeving. De lidstaten hebben tot 14 juni 2027 om de nieuwe wetgeving te implementeren in het nationale systeem.

Bron

EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in EU-Publicatieblad verschenen – Expertise Centrum Europees Recht, Ministerie van Buitenlandse Zaken

Meer informatie

Verantwoordelijkheden gemeenten in het sociaal domein – Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>
Migratie en Asielpact officieel aangenomen https://europadecentraal.nl/nieuws/migratie-en-asielpact-officieel-aangenomen/ Mon, 27 May 2024 09:04:46 +0000 https://europadecentraal.nl/?post_type=nieuws&p=100755 Op 14 mei 2024 heeft de Raad van de Europese Unie het nieuwe Migratie en Asielpact officieel aangenomen. Het Pact bestaat uit tien wetgevingsbesluiten die samen de hervorming van het Europese migratie en asielbeleid moeten bewerkstelligen. Maar wat betekent dit nu voor decentrale overheden?

Migratie en asielpact

Het eerste Commissievoorstel voor het Migratie en Asielpact stamt al uit 2016. Na jaren aan onderhandelingen is het nu officieel door de Raad en het Parlement aangenomen, al ging dit gepaard met veel kritiek, voornamelijk uit het maatschappelijk middenveld.  Zo waarschuwen onder andere VluchtelingenWerk Nederland en Amnesty International dat het pact tot vele mensenrechtenschendingen zal leiden.

De hervorming van het asielstelsel die het Pact moet bewerkstelligen bestaat uit drie takken. Het gaat hierbij om het goed beheer van aankomsten, het vormen van efficiënte en uniforme asielprocedures en de eerlijke lastenverdeling tussen de lidstaten. Het pact bestaat uit tien verschillende wetgevingsbesluiten die elk een deel van de hervorming van het migratie- en asielbeleid behandelen. Voor Nederlandse gemeenten is met name de volgende wetgeving van belang:

Het migratie en asielpact richt zich voornamelijk op strengere grenscontrole aan de buitengrenzen van de EU, snellere asielprocedures, striktere regels voor terugkeer, en het beperken van asielzoekers die binnen de EU doorreizen, behalve bij georganiseerde herplaatsing.

Wat betekent dit voor gemeenten?

Een groot deel van de hervorming van het EU migratie en asielbeleid heeft geen directe invloed op decentrale overheden. Er zijn echter een aantal veranderingen die voor gemeenten wel van belang  zijn, omdat zij asielzoekers moeten opvangen en huisvesten tijdens en na de asielprocedure.

Ten eerste kan het Migratie en Asielpact invloed hebben op de instroom van asielzoekers in Nederland. De strengere screening aan de buitengrenzen moet er voor zorgen dat minder asielzoekers de EU binnen komen. Dit zou daarmee ook leiden tot een lager aantal opvangplekken waar Nederland voor moet zorgen. Het aantal asielzoekers dat naar Nederland wordt herplaatst, zal waarschijnlijk laag blijven vanwege het karakter van het solidariteitsmechanisme als crisismechanisme en de optie voor financiële steun op afstand in plaats van opvang. Het vereenvoudigen van asiel- en terugkeerprocedures moet ervoor zorgen dat opvang korter duurt.

Ook de herschikking van de Richtlijn 2013/33/EU inzake opvangsnormen is van belang voor gemeenten. Hierin zijn namelijk een aantal belangrijke veranderingen opgenomen ten aanzien van de opvang van asielzoekers. Zo wordt het beperken van de bewegingsvrijheid vergemakkelijkt door de mogelijkheden tot het vaststellen van een onderduikrisicio (artikel 9) uit te breiden. Daarnaast worden de sociale zekerheidsnormen voor asielzoekers verhoogd. Zo moet toegang tot de arbeidsmarkt na maximaal zes maanden verleend worden, waar dit eerder na maximaal negen maanden was (artikel 17). Ook de eisen die gesteld worden aan de beschikbare gezondheidszorg, juridische dienstverlening en onderwijs zijn verhoogd.

Lidstaten hebben twee jaar om de nieuwe verordeningen en richtlijnen te implementeren in de nationale wetgeving. De exacte invulling van het nieuwe migratie- en asielbeleid in Nederland wordt dan ook nader bepaald.

Bron

Raad keurt EU-migratie- en asielpact goed, Raad van de Europese Unie

Meer informatie

Wat betekenen de afspraken van de EU over de herplaatsing van asielzoekers voor onze gemeente?, Kenniscentrum Europa Decentraal

Asiel, Kenniscentrum Europa Decentraal

Huisvesting, Kenniscentrum Europa Decentraal

]]>