Tom Berendsen is sinds 2019 Europarlementariër namens het CDA. Vanuit die functie neemt hij zitting in de commissies industrie, onderzoek en energie en regionale ontwikkeling. Dé aangewezen persoon dus om te spreken over de uitdagingen op deze voor de dienstverlening van KED belangrijke dossiers. Wij spraken hem in Brussel.
Digitalisering neemt een grote vlucht. Hoe heb jij als Europarlementariër met dit thema te maken?
In de Commissie industrie, onderzoek en energie waar ik als parlementariër zitting in heb, kijken we vooral naar de kansen. Daarnaast is er ook de Commissie burgerlijke vrijheden waarin gekeken wordt naar hoe we omgaan met privacy en hoe we dat kunnen controleren. Er zijn twee grote transities die de Europese Commissie als belangrijk voor de komende jaren heeft benoemd en waarin regio’s een grote rol gaan spelen: de groene of energietransitie en de digitale transitie. In het bijzonder ook op het gebied van strategische autonomie: hoe worden we minder afhankelijk van andere delen van de wereld? Bijvoorbeeld met het oog op de economie van de toekomst.
Decentrale overheden moeten ‘digiproof’ worden. Hoe pak je daarin je rol als volksvertegenwoordiger?
Voor mij zijn twee dingen heel belangrijk. Het eerste is dat we er in die steeds digitaler wordende wereld voor zorgen dat mensen ook mensen kunnen blijven. Hoe zorgen we ervoor dat iedereen mee kan doen? Hoe borgen we dat het menszijn beschermd blijft en leidend is, dat technologie en digitalisering ondersteunend zijn aan mensen en niet andersom? Een tweede is die strategische autonomie waar ik net al over begon. Als rapporteur industriebeleid namens het Europees Parlement ben ik daar veel mee bezig. Het is van groot belang dat al die nieuwe technologie ook een belangrijke rol gaat spelen in de economie van de toekomst en dat wij zelf controle houden over onze data. Die zijn natuurlijk veel waard. Kort gezegd: in de Verenigde Staten is het bedrijfsleven daar leidend in en staat de mens als consument centraal. In China staat het datagebruik juist centraal, om controle over mensen te houden. Binnen de EU willen we dat mensen zelf over hun data gaan en dat de technologie in dienst staat van de mens. Ook dat is een belangrijke reden om ervoor te zorgen dat je als Europa zelf aan het stuurwiel blijft bij de ontwikkeling van die technologie en van de implementatie daarvan. We kunnen het ons niet permitteren om naïef te zijn.
We kunnen het ons niet permitteren om naïef te zijn.
Hoe doet Nederland het wat dat betreft?
Ik denk dat Nederland het vrij aardig doet. Wij hebben een aantal hele goede kennisclusters, bestaande uit universiteiten, kennisinstellingen en ook startups, die met nieuwe vormen van technologie bezig zijn. Al hebben wij datamanagement ook lang grotendeels aan de markt overgelaten, net als andere Europese landen. Het is natuurlijk niet voor niets dat er nu Europese wetgeving komt zoals de Data Act, de Digital Markets Act en de Single Digital Market Act; we gaan als Europa echt reguleren. Wat dat betreft loopt regelgeving altijd achter de innovatie aan. Gelukkig maar, want anders zou het niet goed gesteld zijn met de innovatie.
De Commissie heeft dit echt als een speerpunt benadrukt. Heb je als Europarlementariër ook zicht op hoe dat met fondsen gaat? Weten Nederlandse overheden hun weg in ‘Brussel’ te vinden? Met name voor kleine en middelgrote gemeenten lijkt dit moeilijk.
Ja, alhoewel we er als Nederland best goed in zijn om die fondsen aan te spreken, zeker als het gaat om de innovatie- en onderzoeksfondsen. Juist als we investeren in excellentie kunnen we er ook voor zorgen dat we op dat gebied als Europa verder komen. Daar kan heel Europa dan van meeprofiteren. Nederland heeft bijvoorbeeld met Eindhoven, Overijssel, en Delft clusters waar bepaalde kennis samenkomt. Hetzelfde geldt in Groningen, als het gaat om waterstof en misschien wel straks voor Zeeland, rond de ontwikkeling van de nieuwe generatie kernenergie. Die samenwerkingsgedachte, dat is ook waar Europa steeds meer op inzet. Deels uit noodzaak: de EU heeft niet dezelfde financiële slagkracht als de Verenigde Staten en China. Wij moeten het hebben van de samenwerking en juist gemeenten, provincies en waterschapen spelen een hele belangrijke rol in het opzetten daarvan. Dat zie je ook steeds meer in andere lidstaten. De overheid neemt de leiding en zet de kennisinstellingen, bedrijven, startups en financiers bij elkaar. Wanneer je als decentrale overheid die rol pakt in jouw regio of aansluit bij initiatieven die er zijn, kun je een hoop bereiken.
Je ziet ook in andere fondsen steeds meer digitaliseringsaspecten. Heeft dat ook te maken met die prioritering van de commissie?
Ja. Bij vrijwel alle fondsen wordt nadrukkelijk gekeken naar de mate waarin het bijdraagt aan de groene en de digitale transitie. Dat komt terug in de structuurfondsen, plattelandsontwikkeling, cohesiefondsen en zelfs in het Just Transition Fund.
De EU heeft niet dezelfde financiële slagkracht als de Verenigde Staten en China. Wij moeten het hebben van de samenwerking.
Je hebt ook het beleidsdossier energie in je portefeuille. Toen je net begon als Europarlementariër in 2019 heb je gezegd: “Industrie en innovatie kun je inzetten voor betaalbare verduurzaming”. Hoe zie je dat nu?
Betaalbare verduurzaming zet in op bepaalde technologie. Neem nu zonnepanelen. Er is net een Europese Solar Strategy gelanceerd waarin de ambitie wordt uitgesproken om alle daken die beschikbaar zijn vol te leggen met zonnepanelen. Ook om versneld van het Russisch gas af te kunnen. Dit brengt een aantal uitdagingen met zich mee, zoals de capaciteit: hebben we wel de arbeidskrachten om al die panelen op de daken te leggen? Daar hebben ook de regio’s een belangrijke rol in te spelen. Om dat inzichtelijk te maken en mee te doen aan initiatieven om die arbeidskracht ook op peil brengen. Daar laat de afhankelijkheid van China zich ook weer voelen. Driekwart van alles wat we nodig hebben om die zonnepanelen te fabriceren gebeurt niet hier, maar elders. Daar moet ook op ingezet worden. Dat is echt industriepolitiek: zorgen dat we in Europa die industrie beter gaan accommoderen en vervolgens dragen we via die industrie bij aan betaalbare verduurzaming. Voor innovatie geldt precies hetzelfde. Kijk naar warmtepompen. Die hebben we sneller nodig om het ook betaalbaar te houden.
Is dat genoeg om de klimaatdoelen te halen?
Als Europa gaan we er alles aan doen om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dat staat ook wettelijk vast. Ik vind het essentieel dat we onze klimaatdoelen halen, dat is de belofte die we doen aan volgende generaties en daar sta ik voor. De impact is echter minimaal wanneer de rest van de wereld niet meedoet. Het kan betaalbaar, het biedt economische kansen en het heeft impact. Als we de energietransitie langs die lijnen vormgeven, dan hoop ik dat we gaandeweg ook de rest van de wereld overtuigen om mee te doen.
Helpt het politieke klimaat daaraan mee? Er zijn voor- en tegenstanders…
Het is heel lang gegaan over ambities en klimaatdoelen, maar nu komen we bij de implementatie en gaan mensen het gewoon voelen. Dan bestaat het risico dat sommige politieke partijen gebruik maken van de onrust die er in de samenleving rond de energietransitie heerst. Daarom denk ik ook dat het essentieel is dat we er als politiek alles aan doen om ervoor te zorgen dat we draagvlak houden. Je houdt draagvlak als het draaglijk is voor mensen. De energierekening bijvoorbeeld. Daar hebben we echt een opdracht met zijn allen. En je moet uitkijken dat je, in de ambitie die je hebt, het niet kunstmatig nog zwaarder maakt voor burgers.
Driekwart van alles wat we nodig hebben om die zonnepanelen te fabriceren gebeurt niet hier, maar elders.
Hoe bedoel je kunstmatig?
In de discussie over het klimaatpakket in het Europees Parlement hebben we ingestemd met CO2-beprijzing, dus uitstoot moet je beprijzen en de vervuiler betaalt. De Commissie had voorgesteld om de bebouwde omgeving, energierekening en transport – dus auto en brandstof – te beprijzen en onder het emissiehandelssysteem te laten vallen. Daarvan hebben we gezegd: huishoudens gaan we nu niet die lasten opleggen. Gezien de al hoge lasten kun je het politiek nu onmogelijk verkopen daar nog kunstmatig vanwege de klimaatdoelen een extra paar cent bovenop te doen. Daar hebben we als Europees Parlement tegen gestemd.
Weten decentrale overheden jullie, de Europarlementariërs, te vinden?
Steeds meer. Kijk, het liefste heb je natuurlijk dat zij zich niet met Europa bezig hoeven te houden, maar vooral met het zorgen voor de inwoners van hun gemeente of andere overheid. Tegelijkertijd heeft wat er in Europa besloten wordt wel invloed en het is belangrijk dat overheden in Nederland met die regelgeving uit de voeten kunnen. Veel gemeenten hebben tegenwoordig één ambtenaar in dienst die zich met de EU en subsidies bezighoudt, maar ik denk dat het verstandig is om juist gesprekken aan te gaan met alle collega’s in de regio en de gemeente. Breng mensen met expertise op een bepaald domein in contact met mensen die hun voelsprieten in het Europese hebben, want de regelgeving vanuit de Europese Unie heeft inmiddels betrekking op zoveel beleidsterreinen. Essentieel is daarbij timing, maar ik kan niet van gemeenten vragen dat zij weten op welk moment ik de informatie nodig heb als de wetgeving hier op tafel ligt. Dus is het ook aan mij om richting wethouders en provinciaal bestuurders aan te geven dat er iets aankomt. Dat probeer ik met enige regelmaat te doen. Als Europarlementariër ben je in die zin ook een vooruitschoven post.
Tot slot: heb je nog tips?
Ga niet allemaal ‘individueel in Europa shoppen’. Zoek thematische raakvlakken en gezamenlijke uitdagingen, bundel de krachten en kom dan met een voorstel. Ik snap dat er soms onderlinge concurrentie heerst, maar in het grotere perspectief ben je geen concurrenten van elkaar. Ga na: welke kansen doen zich voor en wie zijn je partners? Kun je een goede geografische verdeling laten zien en aantonen dat wat we hier ontwikkelen ook ergens anders profijt heeft? Je zult het samen moeten doen.
MET DANK AAN
Tom Berendsen, lid van het Europees Parlement namens het CDA
Foto: Tom Berendsen (PR).