Nieuws

Publicatie: 11 juni 2019

Door:


Afgelopen woensdag 5 juni deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in hoger beroep uitspraak in twee zaken van asielzoekers. Zij waren in bewaring genomen na de afwijzing van hun asielverzoek, terwijl er nog de mogelijkheid bestond om de afwijzing van het verzoek aan te vechten (rechtsmiddelentermijn). De vraag in deze zaken was of dit op grond van de Vreemdelingenwet 2000 is toegestaan.

Oordeel rechtbank

De rechtbank Den Haag oordeelde dat artikel 6 lid 6 van de Vw 2000 geen juiste grondslag vormt voor het in bewaring nemen van de asielzoekers. In dat artikel van de Vw 2000 wordt geregeld wanneer een vrijheidsontnemende maatregel kan worden opgelegd aan een asielzoeker wiens asielverzoek is afgewezen. Op grond van het arrest Gnandi en de beschikking C., J. en S. komt de rechtbank tot het oordeel dat vrijheidsontneming alleen mogelijk is wanneer dit in overeenstemming is met artikel 8 lid 3 van de Opvangrichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU). Dit artikel stelt in welke situaties een asielzoeker in bewaring mag worden gehouden. Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 6 lid 3 van de Vw 2000.

Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij de ABRvS. De staatssecretaris is van mening dat de toegangsweigering geen rechtsgevolg is van de afwijzing van het asielverzoek, maar een op zichzelf staand besluit. Tevens zou er volgens de staatssecretaris wel sprake zijn van een juiste grondslag doordat artikel 6 lid 6 Vw 2000 ook een grondslag heeft in lid 1 en 2 van dat artikel n er voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden.
De Afdeling oordeelt dat de rechtbank zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het arrest Gnandi en de beschikking C., J. en S. volgt dat een asielzoeker niet in bewaring mag worden gesteld tijdens de rechtsmiddelentermijn op grond van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG). Bewaring is in die periode alleen mogelijk wanneer het in overeenstemming is met de Opvangrichtlijn. In artikel 6 lid 3 Vw 2000 is alleen een grondslag neergelegd voor een vrijheidsontnemende maatregel tijdens de behandeling van het asielverzoek. Deze nationale bepaling kan daarom niet als grondslag dienen voor een vrijheidsontnemende maatregel wanneer er al een beslissing is genomen op het asielverzoek.

Gevolgen van de uitspraak

De Afdeling oordeelt dat er op dit moment in de nationale wetgeving geen geschikte grondslag bestaat voor de vrijheidsontneming van de twee asielzoekers gedurende de rechtsmiddelentermijn. Artikel 6 lid 1 en 2 Vw 2000 stellen namelijk als voorwaarde dat de toegang tot Nederland geweigerd moet zijn, wat zich niet verhoudt tot het vereiste uit artikel 8 lid 3 aanhef en onder c van de Opvangrichtlijn. Dat artikel vereist dat er nog een procedure loopt waarin over de toelating beslist wordt. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris de bestaande grondslag in de Vreemdelingenwet moet aanpassen of een nieuwe grondslag moet opnemen indien het de bestaande praktijk van vrijheidsontneming van asielzoekers wil voortzetten.

Bron:

ABRvS 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1710

Meer informatie

Migratie, Kenniscentrum Europa Decentraal
Terugkeerbeleid, Kenniscentrum Europa Decentraal