Sinds september zijn Bert-Jan Ruissen (SGP) en Annie Schreijer-Pierik (CDA) de vaste Nederlandse leden in de landbouwcommissie van het Europees Parlement. Wat willen zij de komende jaren met hun nieuwe portefeuille bereiken? Voor deze landbouw-editie van de Europese Ster gingen we met hen in gesprek. In dit artikel vindt u een verslag van het interview met de heer Ruissen. Het interview met mevrouw Annie Schreijer-Pierik vindt u hier.
Waarom zet u zich in Europa specifiek in voor de landbouw?
Ruissen: “Omdat de boer aan de basis staat van onze samenleving. Boeren zorgen voor ons dagelijks brood. Daarnaast voel ik me nauw met de landbouw verbonden. Ik ben opgegroeid op het platteland, ik heb in Wageningen gestudeerd en op het ministerie van landbouw gewerkt, dus daar zit ook mijn expertise.”
Wat valt u op na ruim een maand als vast lid van de landbouwcommissie?
Ruissen: “Wat mij opvalt is dat in de commissie echt mensen zitten met een hart voor de landbouw. Het zijn landbouwexperts bij elkaar. Ik zie heel veel mogelijkheden om samen op te trekken met de Nederlandse landbouwwoordvoerders. Dat hebben we ook al gedaan rondom het thema patenten op planten. [het Europees Parlement heeft een resolutie aangenomen die stelt dat er geen patenten verstrekt mogen worden op plantmateriaal, red.] Dat was een mooi gezamenlijk optrekken van Annie Schreijer-Pierik, Jan Huitema en mijzelf.”
Wat is het belangrijkste dat u de komende vijf jaar in de AGRI commissie wilt gaan bereiken?
Ruissen: “De basisgedachte is dat de ondernemer weer ondernemer moet kunnen zijn. We hebben de boer te veel gebonden aan allerlei regels. Regels zijn uiteindelijk gestoeld wantrouwen. Waar ik me op in wil zetten is vereenvoudiging van de regeldruk. Tegelijkertijd wil ik ook inzetten op ondersteuning van de landbouwer bij de omslag naar verduurzaming.”
U bent schaduwrapporteur voor de nieuwe GLB-verordening strategische plannen. Kunt u vertellen wat dat precies inhoudt en wat u met deze positie wilt bereiken?
Ruissen: “Dit betekent dat ik aan onderhandelingen ga deelnemen rond het GLB (gemeenschappelijk landbouwbeleid). Ik wil er daarbij vooral op inzetten dat de ecoregelingen flexibel genoeg zijn en dat ze de ruimte bieden voor regionaal maatwerk. Ik wil af van generieke Europa-brede voorschriften. Voor het veengebied moeten we een ander beloningssysteem kunnen opzetten dan voor bijvoorbeeld de Achterhoek.”
In het voorstel van de Europese Commissie voor het nieuwe meerjarig financieel kader staat dat het GLB-budget met 15% naar beneden moet in verhouding tot het huidige budget. Er komt minder directe inkomenssteun voor boeren. Hoe kijkt u hiernaar?
Ruissen: “Daar ben ik zeer op tegen. Ik vind dat we het huidige budget voor landbouw op peil moeten houden. Zeker gelet op de enorme uitdagingen waar we voor staan. Dit is niet de tijd om te snijden in landbouwuitgaven. We hebben dat budget hard nodig om landbouw in de benen te houden en om de landbouw te helpen om de omslag naar duurzaam te maken.”
Hoe kijkt u naar de green deal die de Europese Commissie gaat opstellen in relatie tot landbouw, en wat moet daar wel en niet in komen te staan?
Ruissen: “Waar ik beducht voor ben is onrealistische, al te ambitieuze stippen op de horizon. Eén van de ambities die in de green deal komt is om de CO2 uitstoot al in 2030 met 55% te verminderen ten opzichte van 1990. Dat is een aanscherping ten opzichte van het huidige beleid [een reductie van 49% t.o.v. 1990, red.]. Die aanscherping lijkt me niet haalbaar. We hebben wel geleerd hoe je de mist in kunt gaan als je aan de voorkant de regels te strikt vaststelt.”
Waar ziet u de oplossing voor het stikstofprobleem? Is dat lokaal, regionaal, het rijk of de EU?
Ruissen: “Die ligt toch vooral bij het rijk. Want de Europese wetgeving is wat hij is. We moeten de natura 2000 gebieden beschermen. Wat misgegaan is in die PAS, is dat we een regeling hebben ontworpen waarbij de onderbouwing onvoldoende was. Dus het rijk moet nu zorgen voor een PAS 2, die wel juridisch houdbaar is. Waar wel een goede onderbouwing bij zit. En voor een deel denk ik dat het ook goed is om nog naar de Europese regelgeving te kijken. Want die vind ik wel heel inflexibel. De huidige natura 2000 wetgeving biedt te weinig ruimte voor een belangenafweging.”
Het grootste deel van de voedselproductie in Nederland is bedoeld voor de export. Hebben wij in zo’n klein land wel zoveel boeren nodig, terwijl het zo volgebouwd is bij ons?
Ruissen: “Ja, want we hebben als Nederland ook een verantwoordelijkheid voor de wereldwijde voedselvoorziening. In ons land hebben we heel hoog productieve landbouw, dus je moet ook kijken naar de food print van de productie per eenheid product. En dan scoren we als Nederland helemaal niet slecht. En ik denk ook dat we een voortrekkersrol vervullen als het gaat over bijvoorbeeld innovatie, productie, en voedselveiligheid. En om die rol te blijven vervullen heb je naast kennisinstellingen ook gewoon productie in je eigen land nodig. En landbouw is ook van groot economisch belang, natuurlijk.”
Hoe kijkt u tegen Janusz Wojciechowski aan, de nieuwe eurocommissaris voor landbouw?
Ruissen: “Ik heb kennis met hem gemaakt en ik ben wel positief over hem. Tijdens zijn eerste hearing kwam hij wat aarzelend over, maar zeker tijdens de tweede hearing heeft hij goed laten zien dat hij competent is. Zeker. Hij liet ook zien dat hij oog heeft voor de landbouwbelangen. Maar ik ben het lang niet op alle punten met hem eens. Hij pleit bijvoorbeeld voor het gelijktrekken van de hectarebetalingen. Dat zou voor ons natuurlijk niet gunstig zijn.”
U wilt de eurocommissaris graag in Nederland uitnodigen voor een werkbezoek. Zijn er dan bepaalde projecten die u graag zou laten zien aan hem? Welke Nederlandse ontwikkelingen zijn voor hem interessant?
Ruissen: “Ik zou hem heel graag meenemen naar een innovatief glastuinbouwbedrijf, dat volop bezig is met die transitie naar biologische methoden. Een dergelijk bedrijf kan heel goed laten zien dat we in die overgangsperiode nog wel gewasbeschermingsmiddelen nodig hebben. In Nederland hebben we ook heel mooie voorbeelden van agrarisch natuurbeheer. In dat soort voorbeelden werken agrariërs met elkaar samen binnen agrarische natuurverenigingen. Dat is uniek voor Europa. Ook omdat de subsidieregelingen vaak op de individuele boer gericht zijn. De boer is de eindbegunstigde. Maar als je kiest voor collectieve aanpak vraag dat een andere benadering. Gelukkig is die ruimte er nu in Europese regelgeving, maar het is wel zaak dat die ruimte in de regelgeving blijft bestaan.”
Wat wilt u onze lezers meegeven?
Ruissen: “Denk goed na over welke veranderingen we in ons agrarisch gebied zouden willen, en zie het gemeenschappelijk landbouwbeleid als een mooie kans om die veranderingen mee te realiseren. De ecoregelingen bieden voor regionale overheden mooie mogelijkheden om regelingen te ontwerpen die passen bij de lokale behoefte, mits we erin slagen om die ecoregelingen gebiedsgericht te krijgen.”
Meer informatie
Interview met mevrouw Annie Schreijer-Pierik, Huis van de Nederlandse Provincies
Europees Parlement neemt resolutie aan tegen octrooibaarheid van plantmateriaal, Huis van de Nederlandse Provincies