De aanbestedingsregels stellen dat bij de raming van de opdrachtwaarde de btw niet meegeteld hoeft te worden. Maar hoe zit het met andere belastingen, zoals de assurantiebelasting of bpm?
Antwoord in het kort
De aanbestedingsrichtlijnen zonderen de btw expliciet uit van de raming van de opdrachtwaarde. Dit geldt echter niet voor andere soorten belasting. Jurisprudentie en literatuur geven momenteel geen uitsluitsel, maar aangezien de raming moet gebeuren op grond van het totale bedrag van de opdracht is het aan te raden om andere vormen van belasting dan btw hierbij op te tellen.
De hoofdregel
Op grond van artikel 5 lid 1 van Richtlijn 2014/24 geldt als basisregel voor de berekening van de waarde van overheidsopdrachten het volgende: “de geraamde waarde van een opdracht is gebaseerd op het totale bedrag, exclusief btw, zoals geraamd door de aanbestedende dienst, met inbegrip van de eventuele opties en eventuele verlengingen van de opdrachten zoals uitdrukkelijk vermeld in de aanbestedingsstukken.” Dit is met name relevant om te bepalen of een overheidsopdracht de geldende drempelwaarde overschrijdt. Ook uit de bepalingen betreffende de waardebepaling in de Agreement on Government Procurement (GPA) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), waar de EU en de 27 lidstaten partij bij zijn, blijkt dat bij de waardebepaling rekening moet worden gehouden met alle vormen van vergoeding, met inbegrip van alle premies, provisies, commissielonen en rente (zie artikel II lid 6 sub b). Hieruit kan worden opgemaakt dat btw niet wordt meegeteld bij de raming van opdrachten, maar dat de opdrachtwaarde verder ruim bezien moet worden.
Assurantiebelasting
Assurantiebelasting is een belasting die wordt geheven op verzekeringen. Omdat verzekeringen met assurantiebelasting worden belast, is daarvoor een speciale bepaling opgenomen in de Richtlijn. Richtlijn 2014/24 bevat in artikel 5 lid 13 sub a een specifieke bepaling over de waarderaming van opdrachten voor verzekeringsdiensten. Volgens artikel 5 lid 13 Richtlijn 2014/24 (geïmplementeerd in artikel 2.17 lid a Aanbestedingswet 2012) dient een aanbestedende dienst de waarde van overheidsopdrachten voor verzekeringsdiensten te berekenen ‘’op de grondslag van de te betalen premie en andere vormen van beloning.’’
In de meeste gevallen zal de assurantiebelasting onderdeel zijn van de premie die de aanbestedende dienst moet betalen omdat in beginsel de verzekeraar afdrachtplichtig is. De vergoeding die een verzekerde betaalt aan de verzekeraar is dan te zien als onderdeel van de premie of als een ‘beloning’ die de verzekeraar op zijn beurt inzet om de assurantiebelasting te kunnen voldoen. In dit geval is de assurantiebelasting op grond van artikel 5 lid 13 Richtlijn 2014/24 dus onderdeel van de te ramen waarde. Ook als de assurantiebelasting niet onder de premie valt, maar apart wordt berekend, kan de assurantiebelasting alsnog beschouwd worden als onderdeel van de totale waarde van de opdracht. De aanbestedende dienst betaalt de assurantiebelasting in de regel immers als onderdeel van de vergoeding voor de tegenprestatie voor de dienstverlening.
Omdat alle vormen van betaling meegerekend moeten worden bij de waardebepaling van de opdracht, zal men de assurantiebelasting (ofwel als onderdeel van de te betalen premie ofwel als andere vorm van beloning) ook moeten meenemen in de waardebepaling. In tegenstelling tot btw is assurantiebelasting niet expliciet daarvan uitgezonderd. Voor verzekeringsdiensten kan assurantiebelasting gezien worden als onderdeel van de totale waarde van de opdracht (in de zin van artikel 5 lid 13 sub a Richtlijn 2014/24). Er is dus geen wettelijke grondslag om assurantiebelasting buiten beschouwing te laten. De literatuur of de rechtspraak biedt geen onomstotelijke aanknopingspunten die aanleiding zouden kunnen geven om tot een andere conclusie te komen. Er lijkt in dit verband dan ook te moeten worden aangesloten bij het algemene uitgangspunt van artikel 5 lid 1 van Richtlijn 2014/24 en dient dus bij de waardebepaling uit te worden gegaan van de totale waarde van de opdracht, waaronder in beginsel alle vormen van vergoeding die de aanbestedende dienst dient te betalen aan de dienstverlener.
Motorrijtuigenbelasting (bpm)
Vergelijkbare overwegingen gelden voor de motorrijtuigenbelasting, oftewel de bpm. Aangezien artikel 5 lid 1 van de Richtlijn alleen de btw uitzondert van de waardebepaling, moet de bpm als onderdeel van de opdrachtwaarde worden gezien. Er zijn gevallen waarin aanbestedende diensten er bij aanbestedingen van voertuigen voor kiezen om de belastinggelden (bpm) niet mee te rekenen in de waarde, omdat deze in hun ogen geen vergoeding voor de betreffende leveringen betreft. Ook wordt de bpm in sommige gevallen niet meegerekend omdat, analoog aan het niet meerekenen van de btw in de waardebepaling, ook de door de leverancier ten behoeve van de import te betalen belasting niet wordt meegerekend. Die veronderstelling gaat er dan van uit dat deze laatste bedragen dan ook niet in rekening worden gebracht of worden doorbelast door de leverancier bij de aanbestedende dienst. Echter zijn er ook nota’s van inlichtingen te vinden waarin de aanbestedende dienst vraagt om specificaties exclusief btw, maar inclusief bpm.
De Richtlijn of jurisprudentie geven ook over de bpm geen absoluut uitsluitsel. Bij een strikte interpretatie van de Richtlijn doet een aanbestedende dienst er echter veiligheidshalve goed aan – wanneer zij de belastinggelden (bpm) krijgt doorberekend en hiervoor dus ook vergoeding betaalt – deze bedragen in de waardebepaling mee te nemen, om zo te voorkomen dat zij achteraf het verwijt krijgt de opdracht te laag te hebben geraamd om onder de werking van de Richtlijn uit te komen.
Meer informatie
Verzekeringen, Kenniscentrum Europa Decentraal
Drempelwaarden, Kenniscentrum Europa Decentraal