Europese rechtspraak

Laatste update: 27 februari 2023

Door:


1.Introductie

Een onherroepelijke uitspraak van een rechter mag opzij gezet worden wanneer de Europese staatssteunregels van toepassing zijn. Wanneer deze uitspraak de toepassing van het ‘stand-still’ principe in artikel 108 VWEU belet, moeten maatregelen getroffen kunnen worden om de uitvoering van het Europese staatssteunrecht wel degelijk mogelijk te maken. Het Europees Hof van Justitie behandelt in deze zaak de doeltreffendheid van het beginsel van gezag van gewijsde.

2.HvJ EU 11 november 2015, Klausner Holz Niedersachsen GmbH tegen Land Nordrhein-Westfalen

Zaak C-505/14

3.Beleidsdossiers en thematiek

Staatssteun
Stand-still principe
Doeltreffendheidsbeginsel

4.Samenvatting feiten

Klausner Holz heeft verscheidene overeenkomsten gesloten met het Staatsbosbeheer van het Land Nordrhein-Westfalen. Deze overeenkomsten bevatten prijsafspraken en afspraken over de levering van een vaste hoeveelheid hout. Het Land zegt in 2009 een van deze overeenkomsten op en staakt de levering van het hout. Echter, zowel het landgericht Münster en het Oberlandesgericht Hamm oordelen dat de overeenkomsten nog steeds van kracht zijn. Op deze uitspraak rust het beginsel van gezag van gewijsde. Oftewel, het is een onherroepelijke uitspraak.

Bij de verwijzende rechter stelt Klausner Holz beroep in en eist schadevergoeding en nalevering van de beloofde hoeveelheid hout. Het Land voert echter, voor de eerste maal, bij deze rechter aan dat het Unierecht zich tegen de uitvoering van de overeenkomsten verzet. De uitvoering van de overeenkomsten vormen staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU, die in strijd met artikel 108, lid 3, derde zin, VWEU, het stand-still principe, ten uitvoer is gebracht.

De Commissie is in 2013 door de Bondsrepubliek Duitsland op de hoogte gesteld van de niet-aangemelde steun (de overeenkomsten). Ook heeft de Commissie meerdere klachten ontvangen. Naar aanleiding hiervan heeft de Commissie een verzoek om verduidelijkingen gezonden, maar nog geen definitief standpunt ingenomen.

Artikel 108 lid 3, derde zin VWEU stelt: ‘ De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbesluit heeft geleid.’ De verwijzende rechter meent dat de steunmaatregelen in strijd met artikel 108, lid 3, derde zin VWEU ten uitvoer is gebracht. Echter, de overeenkomst kan niet ingetrokken worden wegens het gezag van gewijsde van het arrest van het Oberlandesgericht Hamm. Volgens deze rechtbank zijn de overeenkomsten nog steeds van kracht. Naar aanleiding van deze onduidelijkheid stelt het Landgericht Münster een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie.

5. Rechtsvraag

Het Landgericht Münster stelt aan het Hof van Justitie een vraag over het opzij zetten van een onherroepelijke uitspraak van een nationale rechter. Verlangt het Europees recht, en in het bijzonder artikel 107 en 108 VWEU en het doeltreffendheidsbeginsel, dat wanneer een eerdere rechter een onherroepelijke uitspraak genomen heeft zonder toetsing aan de staatssteunregels, geen rekening gehouden hoeft te worden met deze uitspraak, indien volgens het nationale recht de uitvoering van de overeenkomst niet anderszins kan worden verhinderd.

6.Samenvatting uitspraak

Conforme uitleg
Het Hof herhaalt in dit arrest eerdere rechtspraak over de conforme uitleg van het Unierecht. Het is aan de nationale rechter ‘om het nationale recht zoveel mogelijk aldus uit te leggen dat het kan worden toegepast op een wijze die bijdraagt tot de uitvoering van het Unierecht’. Ook is het aan de nationale rechter al het mogelijke te doen om het EU recht na te streven en tot een oplossing te komen.

Beginsel van gezag van gewijsde

Het hof erkent het belang van het beginsel van gezag van gewijsde. Het stelt dat het van belang is dat rechterlijke beslissingen die definitief geworden zijn, nadat alle beroepsmogelijkheden zijn uitgeput of beroepstermijnen zijn verstreken, niet meer opnieuw aan de orde gesteld worden. Dit om de stabiliteit van het recht en van de rechtsbetrekkingen, evenals een goede rechtspleging te waarborgen.

Procedurele autonomie

Lidstaten mogen zelf bepalen welke soorten procedures van toepassing zijn en hoe deze worden ingericht. Echter, deze regels mogen niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke nationale rechten gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel). De uitoefening van het Europees recht mag in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk gemaakt worden (doeltreffendheidsbeginsel).

Doeltreffendheidbeginsel

Het Hof stelt dat er gekeken moet worden naar de plaats van de nationale regel in de gehele procedure en naar het verloop en de bijzonderheden van de procedure voor nationale instanties. De beslissing van de Oberlandesgericht Hamm zou leiden tot de niet-toepassing van het Unierecht. De verwijzende rechter kan de naleving van artikel 108, lid 3, derde zin VWEU niet verzekeren. Staatssteunbepalingen zouden zo omzeild kunnen worden: doormiddel van het verkrijgen van een declarotoir vonnis kan de steun meerdere jaren uitgevoerd worden.

Conclusie:

Het Hof van Justitie stelt dat een nationale regel die het de nationale rechter belet alle consequenties uit de schending van artikel 108, lid 3, derde zin VWEU te trekken wegens een nationale rechterlijke beslissing met gezag van gewijsde, onverenigbaar moet worden geacht met het doeltreffendheidsbeginsel.

8.Decentrale relevantie:

Dit arrest maakt duidelijk dat nationale procedurele regels, zoals het beginsel van gezag van gewijsde, dat ook in Nederland geldt, onder omstandigheden door de staatssteunregels aan de kant geschoven kunnen worden. Dit kan ook van belang zijn voor decentrale overheden. Mocht een onherroepelijk besluit zijn genomen door een rechter, kan er nog steeds beroep gedaan worden op de staatssteunregels.