HvJ EU, Amia SpA tegen Provincia Regionale di Palermo, 24 mei 2012
Zaak C 97/11. Amia exploiteert een stortplaats te Palermo waar zij afval verwijdert dat op gezette tijden door de lokale overheden wordt afgeleverd. Amia moet op grond van een nationale wet per kwartaal een heffing betalen aan de Provincia Regionale di Palermo. Zij moet deze heffing doorberekenen aan de lokale overheden die hun afval komen storten. Amia heeft een aanslag van de Provincia Regionale di Palermo ontvangen ter invordering van niet betaalde heffing en van een geldboete. Zij gaat daartegen in beroep.
Prejudiciële vraag
De verwijzende rechter vraagt of de bepalingen van een nationale wet buiten toepassing moeten worden gelaten wegens strijd met artikel 10 van richtlijn 1999/31 en wegens strijd met de artikelen 1 t/m 3 van richtlijn 2000/35?
Hof
Een nationale bepaling die indruist tegen het Unierecht moet buiten toepassing worden gelaten wanneer er geen met het Unierecht strokende uitlegging van die bepaling mogelijk is. De nationale rechter moet bij de toepassing van het interne recht dit zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. Het beginsel van richtlijnconforme uitlegging vereist bovendien dat de nationale rechter binnen zijn bevoegdheden, gelet op het gehele interne recht en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, al het mogelijke doet om de volle werking van de betrokken richtlijn te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling.
Directe werking
Voor het geval zo een uitlegging niet mogelijk mocht zijn, moet worden onderzocht of artikel 10 van richtlijn 1999/31 en de artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2000/35 rechtstreekse werking hebben en of Amia zich er dus op kan beroepen tegen de Provincia Regionale di Palermo. Het hof oordeelt dat de artikelen 10 en 1 t/m 3 onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn. Deze bepalingen hebben dus directe werking.
Aangezien artikel 10 van richtlijn 1999/31 en de artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2000/35 de voorwaarden vervullen om rechtstreekse werking te hebben, gelden zij voor alle autoriteiten van de lidstaten, dus ook voor de Provincia Regionale di Palermo.
De nationale rechter moet nagaan of het volstrekt onmogelijk is om zijn nationale recht uit te leggen in overeenstemming met richtlijnen 1999/31 en 2000/35. Wanneer dit niet mogelijk is moe de rechter de nationale bepalingen buiten toepassing laten.
HvJ EU. 15 maart 2001. Pupino
Zaak C-105/03. Een Italiaanse rechter verzocht het Hof tot een prejudiciële beslissing met betrekking tot enkele artikelen van het kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de betreffende strafprocedure (2001/220/JAI).
Kleuterleidster Maria Pupino werd ervan verdacht kinderen lichamelijk letsel te hebben toegebracht. De Italiaanse rechter wilde weten of hij het nationale strafprocesrecht conform het kaderbesluit moest uitleggen.
Hof
Het Hof stelde dat het dwingende karakter van kaderbesluiten de nationale instanties, met name de nationale rechter, verplicht tot conforme uitlegging van hun nationale recht. Dit leidde het Hof af uit de identieke bewoording van (oud) art. 34 EU (kaderbesluiten) en (oud) art. 249 derde alinea EG (richtlijnen).
Het Hof oordeelde echter dat de verplichting van de nationale rechter om de inhoud van een kaderbesluit te betrekken bij de uitlegging van de relevante bepalingen van zijn nationale recht, haar grenzen vindt in de algemene rechtsbeginselen en met name in het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van non-retroactiviteit.
Conforme uitlegging houdt daar op waar het nationale recht niet zodanig kan worden toegepast dat het tot een resultaat leidt dat verenigbaar is met het door het kaderbesluit beoogde resultaat. Oftewel, het beginsel van conforme interpretatie kan niet als grondslag dienen voor een uitlegging contra legem van het nationale recht.