De weigering van een exploitatievergunning op grond van “slecht levensgedrag” is in overeenstemming met de Europese Dienstenrichtlijn. Dat volgt uit drie uitspraken die de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft gedaan op 9 september.
Weigering van de exploitatievergunning
In een eerdere uitspraak bepaalde de ABRvS dat de exploitatie van een horecabedrijf is aan te merken als een dienst in de zin van de Dienstenrichtlijn. In de uitspraken van 9 september ging het om horecabedrijven waarbij de aanvraag voor een nieuwe exploitatievergunning door de gemeente was geweigerd op grond van het criterium “slecht levensgedrag”. Veel gemeenten hebben in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bepaald dat een exploitatievergunning geweigerd of ingetrokken kan worden als de exploitant of leidinggevende van slecht levensgedrag is. Hierbij kan gedacht worden aan betrokkenheid bij bepaalde strafbare feiten of nalatigheid bij het treffen van voorzorgsmaatregelen in de bedrijfsvoering. Bij de uitoefening van een horecabedrijf kan zulk gedrag het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid negatief beïnvloeden
De lijn van het Hof van Justitie
Vergunningstelsels die de exploitatie van horecabedrijven reguleren, moeten voldoen aan artikel 10 Dienstenrichtlijn. In het tweede lid van dit artikel staan bepaalde criteria om te voorkomen dat de burgemeester zijn beoordelingsbevoegdheid op een willekeurige wijze uitoefent bij het hanteren van die vergunningstelsels. Het hanteren van een vergunningsvoorwaarde waarbij enige beoordelingsruimte toekomt aan de burgemeester is dus in beginsel mogelijk. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat het voor een dienstenverrichter wel duidelijk moet zijn onder welke omstandigheden aan een bepaalde vergunningsvoorwaarde is voldaan. De Dienstenrichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie staan niet in de weg aan het feit dat die specificatie plaatsvindt op bestuurlijk niveau, zoals in een beleidsregel of bestuurlijke rechtspraak.
Slecht levensgedrag
De ABRvS oordeelde nu dat de toepassing van slecht levensgedrag als vergunningsvoorwaarde geen strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn oplevert. De reden hiervoor is dat het levensgedrag wordt gekoppeld aan betrokkenheid bij strafbare feiten van bepaalde aard en ernst. In samenhang met de vaste gedragslijn van de burgemeester, die gehanteerd werd in de betreffende gevallen, is hiermee voldoende duidelijk –en vooraf kenbaar– onder welke omstandigheden het levensgedrag wordt tegengeworpen en hoe de burgemeester dit beoordeelt. Bovendien gaat het niet om ernst van de gedragingen op zichzelf, maar beoordeelt de burgemeester of dit in samenhang met andere gedragingen een bepaald gedragspatroon oplevert. Om deze redenen voldoet deze vergunningsvoorwaarde aan de vereisten van artikel 10 lid 2 van de Dienstenrichtlijn en mag de burgemeester dit criterium toepassen in zijn beoordeling.
Wilt u meer weten over rechtspraak en de toepassing van de Dienstenrichtlijn? Bekijk dan ook het factsheet Rechtspraak over de toepassing van de Europese Dienstenrichtlijn van Kenniscentrum Europa decentraal.
Bronnen
ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1262
ABRvS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2168
ABRvS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2169
ABRvS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2174
Meer informatie
Dienstenrichtlijn, Kenniscentrum Europa decentraal
Rechtspraak over de toepassing van de Europese Dienstenrichtlijn, factsheet Kenniscentrum Europa Decentraal
De toepassing van de Dienstenrichtlijn in vier recente uitspraken, Kenniscentrum Europa Decentraal