De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag heeft aangegeven dat CETA, een handelsverdrag tussen Canada en de EU, geen bedreiging vormt voor lokaal beleid. Dit deed zij middels een Kamerbrief waarmee ze reageerde op eerder gestelde Kamervragen hierover.
Kamervragen
In het Verdrag wordt onder meer een Investment Court System (ICS) geïntroduceerd. Dit is een arbitragehof waar buitenlandse ondernemers die menen dat zij bij hun investeringen onrechtmatig worden behandeld door een overheid, buiten de reguliere rechtsgang om, herstel zouden kunnen afdwingen. Dit onderdeel van het Verdrag leidt bij sommige politieke partijen en organisaties tot de zorg dat Nederlandse (decentrale) overheden tot omvangrijke schadevergoedingen, die ze zouden moeten gaan betalen aan bedrijven, zouden kunnen worden veroordeeld. Mede vanwege deze zorg hebben Kamerleden Alkaya en Van Raak (SP) Kamervragen gesteld over de implicaties van dit ICS aan minister Kaag. Middels een Kamerbrief heeft Kaag op die vragen gereageerd.
CETA
De CETA, Comprehensive Economic and Trade Agreement, is een toekomstig handelsverdrag tussen Canada en de EU. Voorstanders van het Verdrag onderschrijven het standpunt van de Europese Commissie waaruit onder meer blijkt dat CETA het Europese BBP met € 11 miljard per jaar kan doen groeien. Tegenstanders keren zich voornamelijk tegen het onderdeel ICS in het Verdrag, omdat het bedrijven de mogelijkheid zou bieden overheden aan te klagen als overheidsbeslissingen hun investeringen zouden ondermijnen.
ICS is in wezen een lichtere versie van het internationale fenomeen Investor-State Dispute Settlement (ISDS). ISDS vindt echter plaats achter gesloten deuren, waarbij de processtukken en uitkomsten niet voor het publiek toegankelijk zijn. Het ICS moet tot openbaar toegankelijke procedures gaan leiden.
De CETA is in februari 2017 goedgekeurd door het Europees Parlement en in september 2017 is het voorlopig in werking getreden. Het verdrag zal officieel in werking treden wanneer de nationale parlementen van de betrokken EU-lidstaten hun goedkeuring aan het Verdrag hebben verleend.
Reactie van Kaag
De meeste Kamervragen die over CETA zijn gesteld, hebben betrekking op de implicaties van het ICS voor gemeenten. Kaag maakt in de beantwoording duidelijk dat de uitwerking van het ICS weinig vernieuwing behelst. Schadevergoeding voor onrechtmatig overheidsoptreden is nu ook reeds mogelijk op grond van nationaal recht, zo betoogt Kaag. Kaag verduidelijkt dat het ICS weliswaar door CETA geïntroduceerd wordt, maar de strekking ervan bevestigt slechts wat in nationaal recht reeds de norm is. De overheid kan aansprakelijk zijn bij onrechtmatig handelen, ook jegens investeerders.
Kaag verwacht niet dat er via het ICS zaken tegen Nederland aanhangig zullen worden gemaakt. Onder de meer dan 80 bilaterale investeringsverdragen waar Nederland nu al partij bij is, is ook nog nooit van dergelijke procedures gebruik gemaakt tegen Nederland. Noch is ooit sprake geweest van verhaal van de centrale overheid op de decentrale overheid wegens schending van dergelijke verdragsverplichtingen. Bovendien is de Staat der Nederlanden verdragspartij bij CETA en zal het dus de lidstaat Nederland zijn die aansprakelijk zal worden gesteld bij onrechtmatig handelen jegens buitenlandse investeerders. Individuele gemeenten kunnen niet rechtstreeks onder CETA worden aangesproken, aldus Kaag. Daarbij benadrukt Kaag dat zij geen schadevergoedingsclaims op basis van CETA voorziet.
Regulerende autonomie
Tevens voeren tegenstanders van het Verdrag aan dat de CETA tot een beperking van de vrijheid voor overheden om regelgeving op te stellen zou leiden. Regelgeving is er soms op gericht bepaalde producten of diensten te verbieden – onder meer uit gezondheidsoverwegingen of ten behoeve van het milieu. Tegenstanders van het Verdrag menen dat sommige nationale of lokale regulerende bevoegdheden, bijvoorbeeld wanneer een overheid maatregelen zou vaststellen die een negatieve uitwerking hebben op een investering, onder CETA aangevochten zouden kunnen worden. De gedachte hierachter is dan dat het verbieden of beperken van een bepaald product of dienst door overheidsregelgeving de investering van buitenlandse bedrijven in de import van dat product in Nederland zou kunnen frustreren.
Kaag geeft in haar antwoord echter aan dat dergelijke overheidsmaatregelen op zich geen schending van de verplichtingen uit hoofde van de CETA vormen. De CETA mag niet in de weg staan van wet- en regelgeving ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen.
Bron
Kamerbrief van Minister Kaag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 6 november 2019, Ministerie van Buitenlandse Zaken
Meer informatie
ICS, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa Decentraal
ISDS, Kenniscentrum Europa Decentraal, dossier TTIP
Witte rook voor CETA, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa Decentraal