Hoe verhouden het decentrale- en EU-beleid zich tot elkaar en wat betekent dit voor de samenwerking met de Rijksoverheid in de Europese besluitvorming?
Antwoord in het kort
Het EU-Verdrag legt verplichtingen op aan de lidstaten. Lidstaten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bestuurlijke inrichting en bepalen zelf de relatie met hun decentrale overheden. Door de decentralisatie van beleid zijn decentrale overheden steeds meer taken gaan uitvoeren, ook met betrekking tot het naleven van Europese verplichtingen. Decentrale overheden dienen hier op dezelfde manier mee om te gaan als nationale wetten en regelgeving.
Dit betekent dat decentrale overheden niet alleen steeds vaker te maken hebben met de uitvoering en naleving van EU-beleid, maar ook met de beleidsvorming. Hiervoor is samenwerking tussen decentrale overheden en de Rijksoverheid in de Europese besluitvorming belangrijker geworden. In de Code Interbestuurlijke verhouding en het Interbestuurlijk Programma zijn hierover afspraken gemaakt tussen de Rijksoverheid en de decentrale overheden.
Verhouding tussen Europees, nationaal en decentraal beleid: de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit
Het EU-Verdrag kent de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dit betekent dat de EU slechts daar optreedt, waar de doelstellingen ‘vanwege de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden’ niet voldoende door de lidstaten en beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt. Dit beginsel is opgenomen in de Europese verdragen met als doel de uitoefening van de bevoegdheden zo dicht mogelijk bij de burger te laten plaatsvinden. Het proportionaliteitsbeginsel (ook wel evenredigheidsbeginsel genoemd) draagt de EU op niet verder te gaan dan nodig is in het uitvoeren van nieuwe regelgeving.
U leest hier meer over het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel binnen het wetgevingsproces van de Unie.
Samenwerking Rijk en decentrale overheden bij Europese besluitvorming
In het verleden zijn verschillende interbestuurlijke afspraken gemaakt tussen het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen over een goed samenspel tussen de medeoverheden. De EU werd in 2013 opgenomen in de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. Afgesproken is dat het Rijk en de decentrale overheden in een zo vroeg mogelijke fase van beleidsvoorbereiding in overleg treden ten aanzien van nieuwe EU-voorstellen. Wanneer het gaat om EU-dossiers die gevolgen hebben voor decentrale overheden werken het Rijk en decentrale overheden in alle fasen van de Europese beleidscyclus samen (voorstel, onderhandelingen en implementatie).
Dit kan bijvoorbeeld op basis van interbestuurlijke dossierteams (IBDT’s). Een IBDT bestaat met name uit technische experts vanuit departementen en decentrale overheden en worden opgestart en uitgevoerd in overleg met de koepelverenigingen VNG en IPO. IBDT’s worden al in een vroeg stadium opgezet zodat zij al in de voorfase van het Europese beleidsproces inbreng kunnen leveren aan de Europese Commissie. Bijvoorbeeld tijdens de uitvoering van een Impact Assessment door de Europese Commissie voorafgaand aan een nieuw Commissievoorstel.
Interbestuurlijke Programma
Een voorbeeld van afspraken tussen het Rijk en decentrale overheden is het Interbestuurlijk Programma (IBP) uit 2018, waarbij gekozen is voor een gezamenlijk aanpak en agenda voor grote maatschappelijke opgaven die een gezamenlijk inzet vereisen, zoals klimaat en wonen. Voor deze gezamenlijk agenda hebben het Rijk en koepelorganisaties VNG, IPO en UVW aanvullende afspraken gemaakt, zodat Nederland effectief kan optreden in het EU-besluitvormingsproces.
Zo is onder meer afgesproken dat het Rijk en de koepelverenigingen gaan verkennen op welke Europese thema’s zij de samenwerking dienen te versterken ten aan zien van hun optreden in het EU-besluitvormingsproces. Ook zal er gekeken worden welke nieuwe vormen van samenwerking tussen het Rijk en decentrale overheden mogelijk kunnen zijn. Het IBP noemt bijvoorbeeld het betrekken van decentrale overheden bij het opstellen van instructies voor werkgroepen van de Raad en het vaker inzetten van interbestuurlijke dossierteams op meer beleidsthema’s.