De Nederlandse regeling op grond waarvan een meerderjarige het Nederlanderschap verliest wanneer hij tien jaar ononderbroken in het buitenland woont en daarnaast over een andere nationaliteit beschikt, kan verenigbaar zijn met het Europees recht. Dat bepaalde het EU-Hof op 12 maart 2019 naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Raad van State. De Nederlandse regeling is echter alleen in overeenstemming met het EU-recht, indien het mogelijk is dat het verlies van nationaliteit van geval tot geval kan worden getoetst.
Verlies Nederlanderschap van rechtswege
De zaak gaat over vier personen die allen zowel over de Nederlandse als over een andere nationaliteit van een niet EU-lidstaat (een derde land) beschikten. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken concludeerde op basis van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) dat deze personen van rechtswege het Nederlanderschap zouden hebben verloren. Artikel 15 lid 1 sub c RWN bepaalt namelijk dat het Nederlanderschap van een meerderjarige verloren gaat wanneer deze persoon voor een onafgebroken periode van tien jaar zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gehad.
Prejudiciële vragen Raad van State
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vroeg zich af of het Europees recht verplicht tot een individuele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, aangezien het verlies van de Nederlandse nationaliteit ook verlies van het EU-burgerschap betekent. Hierdoor kan iemand die zijn Nederlanderschap verliest ook geen aanspraak meer maken op de rechten die zijn verbonden aan het EU-burgerschap, zoals het vrij verkeer van personen. De Raad van State merkte daarbij op dat een evenredigheidstoetsing een afweging per individueel geval zou kunnen vereisen, maar gaf ook aan dat deze toetsing al besloten zou kunnen liggen in een algemene wettelijke regeling zelf, zoals de WRN.
Antwoord van het Hof
In antwoord op de prejudiciële vragen constateert het Hof allereerst dat elke lidstaat bevoegd is om voorwaarden te stellen aan het verkrijgen en het verliezen van de nationaliteit, maar dat de lidstaten hierbij wel het Unierecht in acht dienen te nemen (Rottmann (C-135/08)). Artikel 20 VWEU geeft aan dat iedere persoon die de nationaliteit heeft van een lidstaat ook de hoedanigheid heeft van burger van de Unie. Tevens volgt uit het Rottmann-arrest dat het Hof het rechtmatig acht dat een lidstaat de band tussen hem en zijn burgers wil beschermen.
Effectieve band
Het Hof stelt vast dat de Nederlandse wetgever met artikel 15 RWN heeft beoogd om te voorkomen dat personen de Nederlandse nationaliteit verkrijgen of behouden, terwijl zij geen effectieve band (meer) hebben met Nederland. Tegelijkertijd kan een Nederlander die zijn Nederlanderschap wil behouden een verklaring omtrent bezit van het Nederlanderschap aanvragen of een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart aanvragen. Zodra een van deze documenten is afgegeven, begint een nieuwe termijn van tien jaar te lopen. Het Hof vindt dat het hier om een rechtmatig criterium gaat, mede omdat het verlies van nationaliteit in het internationaal recht op eenzelfde wijze wordt beoordeeld.
Toetsing individuele gevallen
Het automatisch verlies van nationaliteit is echter volgens het Hof niet verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel als geen toets per individueel geval mogelijk is. Het Hof stelt dat dit betekent dat de nationale autoriteiten sporadisch moeten kunnen onderzoeken welke gevolgen het verlies van de nationaliteit met zich brengt in individuele situaties, maar ook in de situatie van het gezin. Ook moet het mogelijk zijn om met terugwerkende kracht de nationaliteit weer terug te krijgen.
Het Hof concludeert dat bij de beoordeling van individuele situaties rekening moet worden gehouden met de eventuele beperkingen inzake vrij verkeer en verblijf binnen de EU die naar aanleiding van het verlies van nationaliteit kunnen optreden. Zo kan het verlies van de nationaliteit leiden tot bemoeilijking van het onderhouden van de banden met het gezin of het verrichten van beroepsactiviteiten. De nationale autoriteiten en rechterlijke instanties moeten daarom incidenteel kunnen onderzoeken wat de gevolgen zijn van het nationaliteitsverlies en of deze verenigbaar zijn met de grondrechten van de EU.
Vervolg
Het is aan de Afdeling bestuursrechtspraak om invulling te geven aan de uitspraak van het Hof en om te beoordelen of de regeling in de Rijkswet op het Nederlanderschap voldoet aan de vereisten die in de uitspraak van het Hof uiteen zijn gezet.
Bron
Arrest van het Hof van 12 maart 2019, C-221/17, ECLI:EU:C:2019:189, Hof van Justitie van de Europese Unie
Meer informatie
EU-burgerschap, Kenniscentrum Europa Decentraal