Europees recht en beleid

Laatste update: 25 maart 2024

Contact:


Arbeidsomstandigheden

Decentrale overheden krijgen, in hun rol als werkgever, te maken met regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Goede arbeidsomstandigheden zijn belangrijk voor een stabiele en blijvende inzetbaarheid van werknemers.Op Europees niveau wordt veel aandacht besteed aan de vaststelling van regelgeving op dit gebied. Er zijn gemeenschappelijke minimumnormen vastgesteld om de rechten van de werknemers te kunnen waarborgen.Arbeidsomstandigheden gaan in essentie om de gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidstijden, verlofregelingen, arbeidsvoorwaarden, verstrekking van informatie aan werknemers, ontslagvoorwaarden, gelijkheid en bescherming tegen seksuele intimvidatie.

Arbeidstijden

Vanuit hun rol als werkgever, hebben decentrale overheden te maken met de Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88). In deze richtlijn zijn onder andere eisen vastgesteld voor arbeidstijden, rusttijden en arbeidsomstandigheden. Dit heeft te maken met veranderende omstandigheden binnen de samenleving en op de arbeidsmarkt.

De Europese sociale partners en sociale dialoog

Naast de instellingen van de EU kunnen ook de Europese Sociale Partners een belangrijke rol spelen in het behalen van Europese doelstellingen. De bekendste Europese sociale partners zijn ETUC, UEAPME en BUSINESS EUROPE (voorheen UNICE). Zij hebben op grond van Titel X van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) verschillende bevoegdheden.

Om een voorstel op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid te kunnen indienen, moet de Europese Commissie sociale partners raadplegen. Daarom is de sociale dialoog ingesteld (artikel 155 VWEU), het beraad tussen de Commissie en sociale partners (werkgevers, werknemers, belangenorganisaties). De standpunten van laatstgenoemden komen voort uit nationale dialogen tussen werkgever- en werknemersorganisaties. Zo worden de belangen van de lidstaten op Europees niveau vertegenwoordigd. In specifieke sectoren worden de sociale partners vertegenwoordigd door comités. Zo kunnen specifiekere onderwerpen doeltreffender worden behandeld.

Gezondheid en veiligheid

Gezondheid en veiligheid op het werk en de bescherming van personen op de werkvloer is van groot belang, ook in de gehele Europese Unie. Op Europees niveau zijn verschillende richtlijnen aangenomen die betrekking hebben op gezondheid en veiligheid op de werkvloer. Decentrale overheden krijgen hier in hun rol als werkgever mee te maken. Op deze pagina vindt u meer informatie over de wetgeving.

Richtlijn veiligheid en gezondheid op het werk

De kaderrichtlijn betreffende gezondheid en veiligheid op het werk (Richtlijn 89/391/EEG) vormt de basis voor minimumnormen op het gebied van veiligheid en gezondheid op de werkvloer. De kaderrichtlijn is in meerdere (specifiekere) richtlijnen verder uitgewerkt. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 16 lid 1 van de kaderrichtlijn.

Voorbeelden van deze specifiekere richtlijnen zijn:

De ondersteuningsorganen: Agentschap en Comité

Het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA) en het Raadgevend Comité voor de veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats houden zich bezig met gezondheid en veiligheid op het werk.

Europees Agentschap

Het EU-OSHA verstrekt technische, wetenschappelijke en economische informatie op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk. Dit doet zij aan communautaire instellingen, lidstaten en belanghebbende kringen. In Nederland vertegenwoordigt het Nederlands Focal Point (Arboplatform) het Agentschap. Zij zorgen ervoor dat de informatie van en naar het Agentschap op efficiënte wijze met de sociale partners wordt afgestemd.

Raadgevend Comité

Het Raadgevend Comité staat de Europese Commissie bij bij het voorbereiding en tenuitvoerlegging van besluiten op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, en het bevorderen van de samenwerking tussen de nationale overheidsinstanties en de werknemers- en werkgeversorganisaties.

De belangrijkste taken van het comité bestaan uit het uitbrengen van advies over initiatieven van de EU op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk. Voorbeelden hiervan zijn nieuwe wetgeving en EU-programma’s. Daarnaast probeert het proactief bij te dragen aan het bepalen van prioriteiten op EU-niveau en het vaststellen van toepasselijke beleidsstrategieën. Ten slotte beoogt het comité de uitwisseling van meningen en ervaringen, als schakel tussen nationaal en EU-niveau, te stimuleren.

Het comité bestaat uit drie leden uit elk EU-land: één vertegenwoordiger van de nationale instanties, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties en één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties. De leden worden door de Raad benoemd voor een periode van drie jaar.

Gelijke behandeling

In hun rol als werkgever moeten decentrale overheden rekening houden met het beginsel van gelijke behandeling. Dit is één van de grondbeginselen van het Europees recht.

Discriminatie

Volgens artikel 18 van het VWEU is discriminatie op grond van nationaliteit verboden. Producten, personen of dienstverleners uit andere lidstaten mogen niet anders worden behandeld dan uit eigen land. Discriminatie kan zowel direct- als indirect plaatsvinden.

Directe discriminatie

Er is sprake van directe discriminatie wanneer een regeling expliciet onderscheid maakt op basis van nationaliteit. In praktijk komen deze overduidelijke vormen van directe discriminatie op grond van nationaliteit niet vaak voor. Toch moeten (decentrale) overheden er in hun rol als werkgever rekening mee houden dat er geen onderscheid maken op basis van nationaliteit. De enige uitzondering hierop bestaat op basis van artikel 45 lid 4 van het VWEU, dat bepaalt dat een lidstaat bepaalde functies in overheidsdienst mag voorbehouden aan onderdanen van de betreffende lidstaat.

Indirecte discriminatie

Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer geen direct onderscheid naar nationaliteit wordt gemaakt maar een maatregel wel tot gevolg heeft dat met name buitenlandse marktdeelnemers benadeeld worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij taaleisen of woonplaatsvereisten.

Passende maatregelen

Op basis van artikel 19 van het EU-werkingsverdrag kunnen passendere maatregelen genomen worden om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden. Voor meer informatie over de grondbeginselen van het Europees recht kunt u de pagina over grondbeginselen vrij verkeer raadplegen.